ECLI:NL:RBLIM:2021:2923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
8329772 CV EXPL 20-738
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige huur en herstelkosten na overlijden van huurder

In deze zaak vordert Woningstichting Vanhier Wonen betaling van achterstallige huur en herstelkosten van de woning die door de overleden huurder, [erflaatster], was gehuurd. Na het overlijden van [erflaatster] heeft haar zoon, [naam onderbewindgestelde], de nalatenschap beneficiair aanvaard. Vanhier Wonen stelt dat de erfgenaam tekort is geschoten in zijn verplichtingen, omdat de woning niet tijdig is ontruimd en er achterstallige huur is ontstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 31 oktober 2018 en dat de huur over september en oktober 2018 niet is betaald. De kantonrechter oordeelt dat de erfgenaam, [naam onderbewindgestelde], niet persoonlijk aansprakelijk is voor de huur- en herstelkosten, omdat hij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. De vordering van Vanhier Wonen wordt afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat [gedaagde], in haar hoedanigheid van bewindvoerder, niet in ernstige mate tekort is geschoten in haar verplichtingen. Vanhier Wonen wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8329772 CV EXPL 20-738
Vonnis van de kantonrechter van 31 maart 2021
in de zaak van:
WONINGSTICHTING VANHIER WONEN,
gevestigd te Voerendaal,,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.W. Janssen,
tegen
[gedaagde],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over (de goederen die (zullen) toebehoren aan)
[naam onderbewindgestelde] , wonend te [woonplaats 1] ,
alsmede in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] ,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.R.F.J. Palmen.
Partijen zullen hierna Vanhier Wonen en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens akte wijziging van eis,
  • de conclusie van dupliek
  • de akte houdende wijziging van eis
  • de akte na dupliek tevens akte van naamswijziging
  • de akte uitlating eiswijziging.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vanhier Wonen (voorheen Woningstichting Voerendaal genaamd) heeft vanaf
1 januari 1990 aan [erflaatster] w/v [erflater] (hierna: [erflaatster] ) de woning aan het adres [adres] te [woonplaats 2] verhuurd. [erflaatster] is op [overlijdensdatum] overleden.
2.2.
[naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde] ) is de zoon en enige erfgenaam van [erflaatster] . [gedaagde] is de bewindvoerder van de goederen die aan [naam onderbewindgestelde] (zullen) toebehoren.
2.3.
Bij brief van 23 augustus 2018 heeft Vanhier Wonen aan de erven van [erflaatster] bericht dat de huurovereenkomst van rechtswege eindigt op 31 oktober 2018 en dat de erven de woning dienen te ontruimen en in de oude staat terug dienen te brengen, alsmede dat de erven de huur tot aan het einde van de huur dienen te voldoen.
2.4.
Op 28 september 2018 heeft [naam onderbewindgestelde] gesproken met een medewerker van Vanhier Wonen. Hierbij heeft [naam onderbewindgestelde] gezegd dat hij grote emotionele moeite had om de woning te ontruimen.
2.5.
Bij brief van 9 oktober 2018 heeft Vanhier Wonen [naam onderbewindgestelde] (onder meer) gesommeerd tot betaling van de achterstallige huur, het verrichten van herstelwerkzaamheden en ontruiming van de woning.
2.6.
Op 23 oktober 2018 heeft de gemachtigde van Vanhier Wonen telefonisch gesproken met [naam crisis hulpverlener] , crisis hulpverlener van [naam onderbewindgestelde] .
2.7.
Bij brief van 23 oktober 2018 heeft de gemachtigde van Vanhier Wonen de erven gesommeerd om binnen drie dagen schriftelijk te bevestigen dat het gehuurde pand op de kortst mogelijke termijn leeg en ontruimd op zal worden geleverd. Een kopie van die brief is aan [gedaagde] gezonden.
2.8.
[gedaagde] heeft in een e-mailbericht van 5 november 2018 aan [naam onderbewindgestelde] medegedeeld dat hij de woning per direct dient te verlaten als hij daarin woont.
2.9.
Op 28 november 2018 heeft [naam onderbewindgestelde] de sleutels van de woning bij Vanhier Wonen ingeleverd.
2.10.
Vanhier Wonen heeft daarna geconstateerd dat [naam onderbewindgestelde] de woning niet geheel ontruimd heeft en dat (delen van) aanhorigheden van de woning door hem zijn gesloopt.
2.11.
Bij brief van 22 juli 2019 heeft Vanhier Wonen aan [gedaagde] verzocht om binnen veertien dagen € 24.327,75 te betalen. De brief bevat als bijlage een factuur met de volgende specificatie:
mutatiekosten: € 23.113,67
huur september 2018 € 413,89
huur oktober 2018 € 413,89
huur 1 t/m 28 november 2018 € 386,30
2.12.
[gedaagde] heeft daarop geweigerd het bedrag van €24.327,75 te betalen omdat [naam onderbewindgestelde] de nalatenschap beneficiair aanvaard heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [gedaagde] op 10 oktober 2019 aan Vanhier Wonen een (kopie van een) verklaring van erfrecht gestuurd. Deze verklaring van erfrecht is op 20 maart 2019 verleden en vermeldt (voor zover hier van belang) dat:
- [naam onderbewindgestelde] de enige erfgenaam is;
- namens [naam onderbewindgestelde] op 26 februari 2019 bij de griffie van de rechtbank de verklaring is
afgelegd dat de nalatenschap beneficiair is aanvaard;
- dat door de beneficiaire aanvaarding [gedaagde] als vereffenaar verplicht is de nalatenschap
volgens de wettelijke regels te vereffenen.
2.13.
Partijen hebben daarna nog gecorrespondeerd, maar dat heeft niet geleid tot een wijziging van hun standpunten.
2.14.
[gedaagde] heeft (in haar hoedanigheid van bewindvoerder) op 22 december 2019 een verzoek om te worden ontheven van de verplichting een boedelbeschrijving ter inzage te leggen. Bij beschikking van 6 januari 2020 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, dit verzoek afgewezen en [gedaagde] de aanwijzing gegeven om binnen drie maanden na 6 januari 2020 een boedelbeschrijving in te leveren en de kantonrechter te berichten over het verdere verloop van de vereffening.
2.15.
Bij beschikking van 15 april 2020 heeft de kantonrechter op verzoek van [gedaagde] van 7 februari 2020 (waarbij zij een boedelbeschrijving heeft overgelegd) bevolen de vereffening op te heffen.

3.Het geschil

3.1.
Vanhier Wonen vordert:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] (in haar hoedanigheid van bewindvoerder, althans in haar hoedanigheid van vereffenaar) “in ernstige mate is tekortgeschoten in haar vervulling van haar verplichtingen als vereffenaar en dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt”,
[gedaagde] (in haar hoedanigheid van bewindvoerder, althans in haar hoedanigheid van vereffenaar) te veroordelen tot betaling van:
a. de herstelkosten van € 23.113,67
b. de onbetaalde huur van september en oktober 2018 van € 827,78
c. de gebruikskosten van 1 t/m 28 november 2018,
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling,
3. [gedaagde] (in haar hoedanigheid van bewindvoerder, althans in haar hoedanigheid van vereffenaar) te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Vanhier Wonen betoogt dat van een rechtsgeldige beneficiaire aanvaarding op 26 februari 2019 geen sprake kan zijn geweest. In dat verband wijst zij er op dat [naam onderbewindgestelde] na het overlijden van zijn moeder en voor de “vermeende” beneficiaire aanvaarding vier maanden in de huurwoning heeft gewoond, de huurwoning (deels) heeft gesloopt en diverse roerende zaken uit de woning verwijderd heeft. Vanhier Wonen wil hiermee kennelijk aanvoeren dat door het handelen van [naam onderbewindgestelde] de nalatenschap als zuiver aanvaard moet worden beschouwd. De kantonrechter verwerpt dit betoog. Uit de artikelen 4:193 BW en 1:441 lid 5 BW volgt namelijk dat [naam onderbewindgestelde] , wiens goederen onder bewind zijn gesteld, een nalatenschap niet zuiver kan aanvaarden. Dat kan slechts [gedaagde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder met toestemming van [naam onderbewindgestelde] . [gedaagde] heeft echter de nalatenschap niet zuiver, maar beneficiair aanvaard namens [naam onderbewindgestelde] .
4.2.
Door de beneficiaire aanvaarding is [naam onderbewindgestelde] vereffenaar geworden. Dat volgt uit art. 4:195 BW waarin staat dat bij beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap alle
erfgenamenvereffenaar zijn. Verder is in art. 4:195 BW bepaald dat de rechtbank een vereffenaar kan benoemen. [gedaagde] is geen erfgenaam en evenmin is zij door de rechtbank tot vereffenaar benoemd. [gedaagde] is dus formeel geen vereffenaar. Hieruit volgt dat voor zover Vanhier Wonen heeft gevorderd [gedaagde] in die hoedanigheid te veroordelen tot betaling van diverse bedragen, die vordering moet worden afgewezen.
4.3.
De kantonrechter zal hierna beoordelen of [gedaagde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder dient te worden veroordeeld tot betaling van de door Vanhier Wonen gevorderde bedragen.
4.4.
Vast staat dat de huurovereenkomst door het overlijden van [erflaatster] op grond van art. 7:268 lid 6 BW is geëindigd op 31 oktober 2018. Ook staat vast dat de huur over de maanden september en oktober 2018 van in totaal € 827,78 niet is betaald. Zelfs als de stelling van Vanhier Wonen dat [naam onderbewindgestelde] destijds in de woning heeft gewoond juist is, is dit bedrag toch aan te merken als een huurschuld van de nalatenschap. Het (gestelde en door [gedaagde] betwiste) feit dat [naam onderbewindgestelde] in die maanden in de woning heeft gewoond, maakt dat niet anders. Als gevolg van de beneficiaire aanvaarding is [naam onderbewindgestelde] (althans [gedaagde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder) in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van deze schuld.
4.5.
Hetzelfde heeft te gelden voor de gevorderde gebruikskosten over de maand november 2018. Vanhier Wonen heeft in de brief van 22 juli 2019 die kosten gesteld op
€ 386,30. Ook dit bedrag is aan te merken als een schuld van de nalatenschap. De verplichting om de woning te ontruimen en op te leveren vloeit voort uit de al voor het overlijden van [erflaatster] bestaande rechtsverhouding met Vanhier Wonen. Ook in dit verband is het dus niet relevant of [naam onderbewindgestelde] in november 2018 wellicht enige tijd in de woning zou hebben verbleven. Dat [naam onderbewindgestelde] daadwerkelijk in november 2018 in de betreffende woning gewoond heeft, is bovendien niet komen vast te staan. [gedaagde] heeft dat namelijk gemotiveerd betwist en Vanhier Wonen heeft daarop niet kunnen aantonen dat [naam onderbewindgestelde] , die een eigen woning in [plaats] heeft, daadwerkelijk structureel in de woning van zijn overleden moeder gewoond heeft. Het verblijf van [naam onderbewindgestelde] in de woning had kennelijk tot doel de nalatenschap af te wikkelen. Niet valt in te zien waarom dit onrechtmatig jegens Vanhier Wonen zou zijn. Voor betaling van de gevorderde gebruikskosten over de maand november 2018 is [naam onderbewindgestelde] (althans [gedaagde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder) dus eveneens (in beginsel) niet persoonlijk aansprakelijk.
4.6.
Ook de door Vanhier Wonen gevorderde herstelkosten zijn een schuld van de nalatenschap waarvoor [naam onderbewindgestelde] (althans [gedaagde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder) (in beginsel) niet persoonlijk aansprakelijk is. Het is juist dat [naam onderbewindgestelde] delen van de aanhorigheden van de woning gesloopt heeft en het puin en andere zaken niet heeft opgeruimd. Volgens [gedaagde] heeft [naam onderbewindgestelde] met de sloop een begin gemaakt met het terugbrengen van de woning in de oude staat. Die stelling heeft Vanhier Wonen bij repliek niet betwist, zodat die stelling voor juist gehouden moet worden. Hieruit volgt dat het slopen van (delen) van de aanhorigheden, zoals [naam onderbewindgestelde] kennelijk heeft gedaan, niet valt aan te merken als onrechtmatig handelen jegens Vanhier Wonen. Die delen zouden immers sowieso gesloopt moeten worden om de woning in de oude staat terug te brengen.
4.7.
Ondanks hetgeen hiervoor overwogen is, zou [gedaagde] in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [naam onderbewindgestelde] wel veroordeeld kunnen worden tot betaling van de gevorderde bedragen als vast zou komen te staan dat [naam onderbewindgestelde] als vereffenaar, vertegenwoordigd door [gedaagde] , in de vervulling van zijn verplichtingen als vereffenaar in ernstige mate is tekortgeschoten en hem daar een verwijt van kan worden gemaakt (zie art. 4:184 lid 2 aanhef en onder d BW). De in onderdeel 1 gevorderde verklaring voor recht ziet hier op. Daarnaast neemt Vanhier Wonen het standpunt in dat [gedaagde] op grond van art. 4:184 lid 2 aanhef en onder b en c BW, veroordeeld dient te worden tot betaling van de in onderdeel 2 gevorderde bedragen.
4.7.1.
Vanhier Wonen heeft gelijk waar zij stelt dat [gedaagde] (die in haar hoedanigheid van bewindvoerder feitelijk als vereffenaar heeft moeten optreden) niet voortvarend te werk is gegaan. De boedelbeschrijving is eerst op 7 februari 2020, bijna een jaar nadat de nalatenschap namens [naam onderbewindgestelde] beneficiair is aanvaard, ter inzage gelegd. Dit is inderdaad niet aan te merken als bekwame spoed in de zin van art.4:211 lid 3 BW. Door het zodanig laat aanleveren van de boedelbeschrijving is [gedaagde] echter op zichzelf niet
in ernstige matetekortgeschoten in de vervulling van de verplichting van vereffenaar [naam onderbewindgestelde]
Ook stelt Vanhier Wonen terecht dat [gedaagde] er voor zorg had moeten dragen dat [naam onderbewindgestelde] de (financiële) administratie van [erflaatster] zou veiligstellen. Daar staat echter tegenover dat [gedaagde] blijkens productie 4 bij de conclusie van antwoord kennelijk wel onderzoek heeft verricht naar de vermogenspositie van [erflaatster] en daarbij blijkbaar alleen is gestuit op een bankrekening van [erflaatster] met een positief saldo van € 488,65. Dat door dit alles, zoals Vanhier Wonen stelt, het saldo van de nalatenschap “mogelijk lager uitgevallen” is, is een slag in de lucht. Ook is niet komen vast te staan dat [naam onderbewindgestelde] door het niet veilig stellen van de financiële administratie van zijn moeder de voldoening de schuld aan Vanhier Wonen heeft verhinderd, noch dat hij hierdoor opzettelijk goederen van de nalatenschap heeft zoekgemaakt, verborgen of op andere wijze aan het verhaal van Vanhier Wonen heeft onttrokken. Vanhier Wonen heeft op dat punt veel te weinig gesteld.
4.7.2.
Vanhier Wonen verwijt het [gedaagde] bovendien dat de woning eind oktober 2018 niet was ontruimd door [naam onderbewindgestelde] waardoor de kosten zijn opgelopen. [naam onderbewindgestelde] was op dat moment evenwel nog geen vereffenaar aangezien de nalatenschap op dat moment nog niet beneficiair aanvaard was. Dit verwijt kan dus niet ten grondslag gelegd worden aan toepassing van art. 4:184 lid 2 sub d BW. Bovendien heeft [gedaagde] , toen zij eind oktober 2018 vernam van het overlijden van [erflaatster] , wel degelijk voortvarend gehandeld door op 7 november 2018 aan Vanhier Wonen te vragen om te wachten met ontruiming en haar enig respijt te geven omdat onderzocht moest worden of [naam onderbewindgestelde] de enige erfgenaam was. Dit respijt heeft Vanhier Wonen haar kennelijk gegeven, zodat van het oplopen van de kosten [gedaagde] geen verwijt valt te maken en zij op dit punt evenmin in ernstige mate is tekortgeschoten.
4.7.3.
Het verwijt van Vanhier Wonen dat [naam onderbewindgestelde] in de periode september 2018 tot 28 november 2018 goederen uit de woning van [erflaatster] heeft verwijderd kan zij evenmin gebruiken ter onderbouwing van haar op art. 4:184 lid 2 sub d BW gestoelde vordering. [naam onderbewindgestelde] was op dat moment immers geen vereffenaar. Evenmin kan dit tot aansprakelijkheid op grond van artikel 4:184 lid 2 sub b BW leiden want dat [naam onderbewindgestelde] zodoende opzettelijk goederen van de nalatenschap heeft zoekgemaakt, verborgen of op andere wijze aan het verhaal van Vanhier Wonen heeft onttrokken, blijkt nergens uit. Ook blijkt hieruit niet dat hij de voldoening van de schuld van Vanhier Wonen zodoende heeft verhinderd en dat hem daarvan een verwijt valt te maken. Artikel 4:184 lid 2 sub c BW biedt dus in zoverre ook geen afdoende grondslag voor toewijzing van de vordering van Vanhier Wonen.
4.7.4.
Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] (als bewindvoerder van [naam onderbewindgestelde] ) niet in ernstige mate is tekortgeschoten in de vervulling van haar verplichtingen als bewindvoerder van de vereffenaar. De in onderdeel 1 gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen. De in dat onderdeel aangevoerde grondslag kan dus niet tot toewijzing van de in onderdeel 2 gevorderde betaling leiden. Ook op de andere aangevoerde grondslagen is de gevorderde betaling niet toewijsbaar.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Vanhier Wonen worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op
€ 1.245,00 salaris gemachtigde (2½ punt x € 498,00) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 dagen na vandaag.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Vanhier Wonen tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.245,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf dagen na vandaag tot de dag van betaling,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW