ECLI:NL:RBLIM:2021:2911

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/03/288695 / HA RK 21-59 en C/03/290340 HA RK 21-163
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met misbruik van recht en buiten behandeling laten van verzoeken

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, verzoekster, op 17 februari 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die een eerder wrakingsverzoek behandelen. De wrakingskamer, bestaande uit mr. Dijkshoorn-Sleebe, mr. P. Hoekstra en mr. C.M.J. van den Acker, heeft op 19 februari 2021 schriftelijk gereageerd en aangegeven niet in het verzoek te berusten. De mondelinge behandeling was oorspronkelijk gepland op 19 maart 2021, maar is uitgesteld omdat verzoekster niet de juiste stukken had ontvangen. De behandeling vond uiteindelijk plaats op 26 maart 2021, maar verzoekster is niet verschenen.

Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet de gelegenheid heeft gekregen om een door de wrakingskamer verlangd stuk aan te leveren en dat de rechters al inhoudelijk naar het wrakingsverzoek hebben gekeken zonder een reactie van de gewraakte rechter. De rechters hebben echter aangegeven dat zij het wrakingsverzoek moesten beoordelen en dat de gewraakte rechter niet op de hoogte was van een relevante brief. De wrakingskamer heeft verzoekster de kans gegeven om bewijs van verzending van deze brief te overleggen, maar verzoekster heeft dit niet tijdig gedaan.

De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat verzoekster kennelijk misbruik maakt van het wrakingsrecht om de behandeling van haar civiele procedure uit te stellen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld en het verzoek tot wraking van de rechters ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de onderliggende civiele procedure niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/288695 / HA RK 21-59 en C/03/290340 HA RK 21-163
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op de verzoeken van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] , aan het adres [adres] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder] ,
verzoekster,
die strekken tot wraking van mr. Dijkshoorn-Sleebe, mr. P. Hoekstra en
mr. C.M.J. van den Acker, rechters in de rechtbank Limburg, leden van de wrakingskamer, (hierna: de rechters) en strekken tot wraking van de rechters die onderhavige beslissing hebben gewezen.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 17 februari 2021 de griffie bericht dat zij de rechters, die het wrakingsverzoek met zaaknummer C/03/287424 HA RK 21-09 tegen mr. Quaedackers behandelen, wraakt.
De rechters hebben op 19 februari 2021 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en aangegeven dat zij niet in het verzoek berusten.
De mondelinge behandeling van het verzoek was oorspronkelijk gepland op 19 maart 2021. Deze behandeling heeft geen doorgang gevonden, omdat verzoekster voorafgaand aan de behandeling niet de correcte stukken had ontvangen.
Daarop is de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 26 maart 2021.Verzoekster heeft, op 26 maart 2021, de griffie bericht dat zij de wrakingskamer (hierna: de wrakingskamer) die het onderhavige verzoek met zaaknummer C/03/288695 HA RK 21-59 van mrs. Dijkshoorn-Sleebe, Hoekstra en Van den Acker behandelt, wraakt.
De behandeling van de twee verzoeken van wraking heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 26 maart 2021 waar verzoekster niet is verschenen. De rechters zijn niet verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van de verzoeken

In het kader van de wraking van de rechters heeft verzoekster aangevoerd dat het haar ontgaat waarom zij niet, zoals zij verzocht heeft, een redelijke termijn krijgt om een door de wrakingskamer verlangd stuk aan te leveren.
Als tweede grond stelt verzoekster dat de rechters, hoewel een inhoudelijke reactie van de gewraakte rechter ontbreekt, al wel inhoudelijk is gekeken naar het wrakingsverzoek. Daarbij hebben de rechters aangegeven dat zij voorafgaand aan de behandeling bepaalde inlichtingen/informatie wensen te ontvangen, alvorens te besluiten het verzoek inhoudelijk te behandelen. Dergelijke beslissingen dienen echter op een zitting te worden beoordeeld, in ieder geval na ontvangst van een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de gewraakte rechter. Thans wordt de indruk gewekt dat de rechters aan de stellingen van verzoekster voorbijgaan, dat zij zelf eerst bewijzen willen zien en dat het systeem van de rechtbank kennelijk prevaleert. De rechters gaan naar de mening van verzoekster hiermee op de stoel van de gewraakte rechter zitten.
In het kader van de wraking van de wrakingskamer heeft verzoekster aangevoerd dat er niets aan in de weg stond om bij de planning van de mondelinge behandeling rekening te houden met haar verhinderdata. Dit, zeker nu, en anders dan de wrakingskamer heeft gesteld, het spoedeisende karakter van de onderliggende civiele procedure, niet kan worden getraceerd.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters brengen naar voren dat zij het ingekomen wrakingsverzoek moesten beoordelen om vast te stellen of het noodzakelijk was een zitting te bepalen, zoals dat bij ieder verzoek beoordeeld wordt.
Anders dan verzoekster aangeeft, is de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek gevraagd. Hij gaf aan niet te berusten in de wraking en geen kennis te hebben van bedoelde brief van 16 november 2020 en dat deze brief zich niet in het dossier of de systemen van de rechtbank bevond. De voorzitter van de wrakingskamer heeft daarop de griffier van de wrakingskamer het dossier en de systemen laten controleren. De bedoelde brief is niet aangetroffen.
De rechters (van de wrakingskamer) hebben daarop gemeend verzoekster nog een kans te geven te tonen dat de brief daadwerkelijk was verstuurd en heeft haar op 1 februari 2021 gevraagd om een bewijs van verzending van de bewuste brief, aan de wrakingskamer te laten toekomen. Een en ander getuigt nu juist niet van vooringenomenheid. Op 4 februari 2021 berichtte verzoekster aan de wrakingskamer, om haar moverende redenen, niet eerder dan in de week van 1 maart 2021 hierop te kunnen reageren.
Gelet op de gewenste voortgang van de procedure heeft de wrakingskamer vervolgens aan verzoekster bij brief van 8 februari 2021 laten weten dat, indien de wrakingskamer niet uiterlijk 17 februari 2021 bewijs van verzending van brief van 16 november 2020 had ontvangen, zij zonder een mondelinge behandeling een beslissing zou nemen. Naar het oordeel van de rechters is dit een voldoende redelijke termijn.

4.De beoordeling

Onderwerp van beoordeling door de wrakingskamer is allereerst het tegen haar gerichte verzoek tot wraking van 26 maart 2021 (verzoek 1) en als tweede het verzoek tot wraking van de rechters van 17 februari 2021 (verzoek 2).
Verzoek 1
De wrakingkamer overweegt dat verzoekster is geïnformeerd over het niet opvragen van verhinderdata. Ook is haar gevraagd om eventuele verhinderingen te onderbouwen. Dit heeft zij echter niet gedaan. De wrakingskamer houdt het er daarom voor dat verzoekster met het verzoek tot wraking van de wrakingskamer kennelijk wil bereiken dat de behandeling van haar verzoek gericht tegen de rechters alsnog op een later tijdstip zal plaatsvinden. Dit kan in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek buiten behandeling laten wegens kennelijke niet ontvankelijkheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, derde lid, tweede volzin, juncto tweede lid sub h van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg. De wrakingskamer zal dan ook overgaan tot de behandeling van het verzoek tot wraking tegen de rechters.
Verzoek 2, het oorspronkelijk verzoek
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 39, eerste lid, Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking zo spoedig mogelijk ter zitting wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechters van wie de wraking is verzocht, geen zitting hebben.
De rechters hebben een eenvoudig verzoek om informatie gedaan, te weten het overleggen van een bewijs van verzending van de brief van 16 november 2020. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan hieraan per omgaande gevolg worden gegeven. Na een reactie van verzoekster op dit verzoek om informatie is de termijn 16 dagen geworden. Dit overziend komt de wrakingskamer tot het oordeel dat er geen sprake is van een zodanig onredelijke houding jegens verzoekster dat daardoor sprake kan zijn van vooringenomenheid of de schijn daarvan.
In haar tweede grond stelt verzoekster dat de rechters hebben gedaan wat de rechter had moeten doen. De wrakingkamer overweegt dat verzoekster de eigen bevoegdheid van de wrakingskamer om onderzoek te doen naar feiten die van belang kunnen zijn voor de juiste beoordeling van het wrakingsverzoek, miskent. Dit onderzoek staat los van het uiteindelijk oordeel over het verzoek. Het (laten) nagaan of de litigieuze brief al dan niet ontvangen was geeft geen blijk van vooringenomenheid of schijn daarvan. Integendeel, door verzoekster alsnog in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat de brief wel verzonden was, ondanks het ontbreken daarvan in het dossier of de registratie van de rechtbank, hebben de rechters getoond de zaak in volle omvang en onpartijdig te behandelen.
Het verzoek is daarom ongegrond en zal worden afgewezen.
Verzoekster heeft connex aan de onderliggende civiele procedure (7756775 CV EXPL 19-3468 tussen [naam] h.o.d.n. [handelsnaam] en [verzoekster] (waarbij verzoekster gedaagde is)) inmiddels vier verzoeken tot wraking ingediend. In haar laatste twee verzoeken benadrukt verzoekster telkens dat het spoedeisende karakter van de onderliggende procedure haar ontgaat. Verzoekster miskent hiermee echter dat alle partijen, waaronder eiser in de onderliggende civiele procedure, belang hebben bij een voortvarende berechting. Het komt de wrakingskamer dan ook voor dat het verzoekster nu telkens te doen is om via het indienen van wrakingsverzoeken uitstel te krijgen van de behandeling van de onderliggende civiele procedure. Dergelijke vertragingstactieken zijn echter niet geoorloofd en vormen misbruik van de mogelijkheid tot wraking. Reden waarom de wrakingskamer zal bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de procedure 7756775 CV EXPL 19-3468 tussen [naam] h.o.d.n. [handelsnaam] en [verzoekster] niet in behandeling zal worden genomen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
  • stelt het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling;
  • verklaart het verzoek tot wraking van de rechters ongegrond;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de procedure 7756775 CV EXPL 19-3468 tussen [naam] h.o.d.n. [handelsnaam] en [verzoekster] buiten behandeling zal worden gelaten.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. V.P. van Deventer, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.