In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, verzoekster, op 17 februari 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die een eerder wrakingsverzoek behandelen. De wrakingskamer, bestaande uit mr. Dijkshoorn-Sleebe, mr. P. Hoekstra en mr. C.M.J. van den Acker, heeft op 19 februari 2021 schriftelijk gereageerd en aangegeven niet in het verzoek te berusten. De mondelinge behandeling was oorspronkelijk gepland op 19 maart 2021, maar is uitgesteld omdat verzoekster niet de juiste stukken had ontvangen. De behandeling vond uiteindelijk plaats op 26 maart 2021, maar verzoekster is niet verschenen.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet de gelegenheid heeft gekregen om een door de wrakingskamer verlangd stuk aan te leveren en dat de rechters al inhoudelijk naar het wrakingsverzoek hebben gekeken zonder een reactie van de gewraakte rechter. De rechters hebben echter aangegeven dat zij het wrakingsverzoek moesten beoordelen en dat de gewraakte rechter niet op de hoogte was van een relevante brief. De wrakingskamer heeft verzoekster de kans gegeven om bewijs van verzending van deze brief te overleggen, maar verzoekster heeft dit niet tijdig gedaan.
De wrakingskamer heeft de verzoeken tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat verzoekster kennelijk misbruik maakt van het wrakingsrecht om de behandeling van haar civiele procedure uit te stellen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld en het verzoek tot wraking van de rechters ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de onderliggende civiele procedure niet in behandeling zal worden genomen.