Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het verzetschrift van Cobis, gedateerd 28 september 2020 en ontvangen op 29 september 2020 (hierna: “het verzetschrift”),
- de brief van Cobis, gedateerd 15 oktober 2020 en ontvangen op 16 oktober 2020.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COBIS GROEP B.V., gevestigd te Venlo, tegen de griffier van de Rechtbank Limburg. Verzoekster kwam in verzet tegen een dwangbevel dat op 23 september 2020 aan haar was betekend, en dat was uitgevaardigd op 17 juli 2020. Het verzet was tijdig ingediend op basis van artikel 30 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Verzoekster, die als bewindvoerder was aangesteld over de goederen van een onderbewindgestelde, stelde dat zij geen griffierecht had betaald omdat het bewind was opgeheven en er geen middelen meer waren om dit te voldoen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel griffierecht verschuldigd is bij een verzoek tot opheffing van een onderbewindstelling, in dit specifieke geval de verzoekster geen griffierecht verschuldigd was. De rechtbank overwoog dat de bewindvoerder in deze situatie niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het griffierecht, gezien de omstandigheden waaronder het verzoek tot opheffing was gedaan. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, stelde het griffierecht vast op nihil en bepaalde dat het betaalde griffierecht door de griffier moest worden teruggestort.