In deze zaak vorderde een advocatenkantoor de overdracht van 61 digitale cliëntendossiers van een ander advocatenkantoor. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering voor 60 van de 61 dossiers niet toekwam aan het eisende advocatenkantoor, maar aan de cliënten zelf. Voor het 61e dossier, waar de cliënt wel als mede-eiser was opgetreden, werd gesteld dat er een andere juridische weg openstond. De voorzieningenrechter wees de vordering van het eisende advocatenkantoor af, omdat de belangen van de cliënten voorop stonden en de cliënten zelf geen partij waren in deze procedure. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van de vordering van de cliënt die wel als mede-eiser was opgetreden, omdat deze een gedetailleerd verzoek had kunnen indienen bij het gedaagde advocatenkantoor. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 1.672,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 31 maart 2021.