ECLI:NL:RBLIM:2021:2862

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
C/03/289473 / KG ZA 21-98
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van digitale cliëntendossiers in kort geding

In deze zaak vorderde een advocatenkantoor de overdracht van 61 digitale cliëntendossiers van een ander advocatenkantoor. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering voor 60 van de 61 dossiers niet toekwam aan het eisende advocatenkantoor, maar aan de cliënten zelf. Voor het 61e dossier, waar de cliënt wel als mede-eiser was opgetreden, werd gesteld dat er een andere juridische weg openstond. De voorzieningenrechter wees de vordering van het eisende advocatenkantoor af, omdat de belangen van de cliënten voorop stonden en de cliënten zelf geen partij waren in deze procedure. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van de vordering van de cliënt die wel als mede-eiser was opgetreden, omdat deze een gedetailleerd verzoek had kunnen indienen bij het gedaagde advocatenkantoor. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 1.672,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 31 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/289473 / KG ZA 21-98
Vonnis in kort geding van 31 maart 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
en

2 [eiser] ,

wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.J.R. Geurts;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.H.A. Augustin.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 12;
  • de bij e-mail van 22 maart 2021 door [gedaagde] in het geding gebrachte producties 1 t/m 3;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam advocate] , advocate gespecialiseerd in letselschaderecht, was van oktober 2018 tot 1 februari 2021 werkzaam als advocate bij het advocatenkantoor van [gedaagde] . Sedert 1 februari 2021 is zij werkzaam als advocate bij het advocatenkantoor van [eiseres] .
2.2.
Van de cliënten die [naam advocate] als advocate, werkzaam bij [gedaagde] , bijstond hebben 61 cliënten desgevraagd aangegeven na haar vertrek bij [gedaagde] verder door haar te willen worden bijgestaan. Op grond daarvan heeft [gedaagde] aan [naam advocate] de fysieke dossiers van die cliënten op 1 februari 2021 ter beschikking gesteld.
2.3.
Zowel [eiseres] als [gedaagde] houden naast fysieke dossiers ook digitale dossiers van hun cliënten bij. Zij doen dat beide met het computerprogramma genaamd Advocaat Centraal.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat haar directeur, [naam directeur] , voorafgaande aan de uitdiensttreding van [naam advocate] bij [gedaagde] , telefonisch contact heeft gehad met [naam woordvoerder] , woordvoerder van [gedaagde] . In dat telefonisch contact heeft [gedaagde] volgens [eiseres] aangegeven akkoord te gaan met het overzetten van de digitale dossiers van [naam advocate] naar het kantoor van [eiseres] . Volgens [eiseres] hebben de cliënten bovendien nogmaals – 30 schriftelijk en 31 mondeling via de telefoon – aangegeven toestemming voor de overdracht van de dossiers te hebben gegeven.
3.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] ten onrechte weigert de digitale dossiers van de bedoelde 61 cliënten af te geven (lees: digitaal over te zetten naar het kantoor van [eiseres] ). De bedoelde cliënten hebben immers volgens [eiseres] hun toestemming daartoe gegeven. Bovendien is [gedaagde] op grond van het bepaald in artikel 20 lid 1 AVG verplicht mee te werken aan een dergelijke overdracht.
3.3.
[gedaagde] weigert volgens [eiseres] , ondanks herhaalde aanmaningen, de digitale dossiers aan [eiseres] ter beschikking te stellen. [eiseres] stelt dat indien zij niet de beschikking over de digitale dossiers heeft, het belang van de cliënten in gevaar komt. Het fysieke dossier wijkt van het digitale dossier af, in die zin dat de financiële gegevens, contactgegevens, gespecificeerde declaraties, kostenoverzichten en rapporten en aantekeningen zich niet in het fysieke dossier bevinden.
3.4.
Het opnieuw invoeren van de zogenaamde NAW-gegevens van de 61 cliënten, en met name het overnemen van de tijdregistratiegegevens, kost veel tijd. Die kosten moeten volgens [eiseres] door die cliënten en uiteindelijk door de aansprakelijkheidsverzekeraars van aansprakelijke partijen worden vergoed. Het opnieuw, handmatig, invoeren van die gegevens vergroot ook de kans op fouten. [eiseres] vreest dat indien zij haar zaken administratief niet op orde heeft dit zal leiden tot problemen met de onderhandelingen met de aansprakelijkheidsverzekeraars. Bovendien bemoeilijkt het feit dat zij niet kan beschikken over rapporten en aantekeningen die zich alleen in het fysieke dossier bevinden, de onderhandelingen met die aansprakelijkheidsverzekeraars.
3.5.
[eiser] stelt dat hij eigenaar is van het fysieke dossier, en daarom ook aanspraak kan maken op de cliëntgegevens in het systeem van Advocaat Centraal, en op grond van de Databankwet recht heeft op het permanent overbrengen van zijn digitale gegevens.
3.6.
Verder stelt [eiser] zich op het standpunt dat direct en indirect inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht, zijn extractierecht en op zijn recht van dataportabiliteit. Daarnaast handelt [gedaagde] volgens [eiser] onrechtmatig jegens hem, door geen toestemming te verlenen voor de overdracht van de cliëntgegevens. Hij loopt vertraging op in de afhandeling van zijn dossier, en moet extra kosten maken om langs deze weg toch aan zijn cliëntgegevens te komen.
3.7.
[gedaagde] heeft volgens [eiseres] geen enkel belang om de cliëntgegevens achter te houden, aangezien de fysieke dossiers zijn overgedragen. Bovendien handelt [gedaagde] daarmee volgens [eiseres] in strijd met de AVG. Voor het geval de overeenkomst tot overdracht van de gegevens zou zijn gesloten onder de voorwaarde dat overdracht van de gegevens in overeenstemming is met de AVG en de cliënten daarmee akkoord gaan, is volgens [eiseres] aan beide voorwaarden voldaan.
3.8.
Gezien de buitengewoon onzorgvuldige en onrechtmatig handelingen van [gedaagde] , is volgens [eiseres] en [eiser] een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten op zijn plaats.
3.9.
Op grond van het vorenstaande vorderen [eiseres] en [eiser] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [eiseres] en [eiser] ex artikel 3:299 BW machtigt om zelf de overdracht van de 61 digitale cliëntdossiers te doen uitvoeren, althans dat het vonnis als vervangende toestemming zal gelden waarmee [eiseres] en [eiser] zelf opdracht aan softwaresysteem Advocaat Centraal kunnen verstrekken om de digitale dossiers over te dragen aan [eiseres] ;
subsidiair
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, de 61 digitale cliëntdossiers aan [eiseres] over te dragen, althans [gedaagde] te veroordelen opdracht te geven aan softwaresysteem Advocaat Centraal om de 61 digitale cliëntdossiers over te zetten naar [eiseres] , bij gebreke waarvan [gedaagde] een dwangsom aan [eiseres] en is verschuldigd van € 2.550,-- per dag of dagdeel dat de dossiers niet zijn overgedragen conform vonnis, met een maximum van € 50.000,--;
meer subsidiair
III. iedere beslissing neemt die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
van primair tot meer subsidiair
IV. [gedaagde] veroordeelt in de wettelijke kosten van deze procedure, te vermeerderen met eventuele (na)kosten ten belope van het treffen van rechtsmaatregelen, een en ander te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van deze (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;
3.10.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] luidt dat [eiseres] en [eiser] niet-ontvankelijk zijn.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat verweer terecht is voorgedragen, met dien verstande dat dat verweer niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de [eiseres] en [eiser] . De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van [eiseres]
4.3.
Hetgeen [eiseres] aanvoert ten onderbouwing van haar vordering betreft het belang van de 61 cliënten zelf, die met hun advocaat [naam advocate] zijn overgestapt van het kantoor van [gedaagde] , waar zij eerst werkzaam was, naar het kantoor van [eiseres] , waar zij vanaf 1 februari 2021 werkzaam is, en niet het belang van [eiseres] .
4.4.
Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [eiseres] gestelde geschonden bepalingen strekken tot bescherming van de belangen van haar cliënten en niet van haar eigen belangen. [eiseres] stelt ook zelf dat hun cliënten rechten kunnen ontlenen aan de AVG en/of de Datawet. Behoudens [eiser] , zijn de overige 60 cliënten echter geen partij bij dit geschil. De bedoelde 60 cliënten hebben hun beweerdelijke vordering ook niet gecedeerd aan [eiseres] , noch is gesteld of gebleken dat hun beweerdelijke vorderingen op [eiseres] op andere wijze zijn overgegaan. Ten aanzien van de vordering die betrekking hebben op die 60 cliënten moet deze derhalve worden afgewezen.
Ten aanzien van [eiser]
4.5.
Ook de vordering ten aanzien van [eiser] kan niet worden toegewezen. [gedaagde] voert terecht aan dat [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 20 leden 1 en 3 AVG jo. artikel 12 lid 3 AVG een gedetailleerd verzoek kan richten aan [gedaagde] . Indien [gedaagde] weigert aan dat verzoek te doen, kan [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 35 UAVG door middel van een verzoekschrift aan de rechtbank [gedaagde] verzoeken om [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan het verzoek.
4.6.
Omdat door [eiser] niet is gesteld dat hij een dergelijk verzoek heeft gedaan en ter zake zijn verzoek een met voldoende rechtswaarborgen omklede rechtsgang openstaat, dan wel open stond, moet de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaren om van de vordering van [eiser] kennis te nemen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
[eiseres] en [eiser] moeten als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Omdat [gedaagde] heeft gesteld dat kan worden volstaan met een reguliere kostenveroordeling, op basis van het liquidatietarief, zullen de proceskosten op die wijze worden begroot.
4.8.
[eiseres] en [eiser] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 656,00;
- salaris advocaat €
1.016,00;
Totaal € 1.672,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.2.
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vordering van [eiser] ;
5.3.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.672,00;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT