In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die een eenmanszaak onder de handelsnaam '[handelsnaam 1]' exploiteert, en een gedaagde, een besloten vennootschap die sinds augustus 2020 onder de handelsnaam '[gedaagde]' opereert. De eiser vorderde een verbod op het gebruik van de handelsnaam '[handelsnaam 3]' door de gedaagde, omdat hij meende dat er verwarring kon ontstaan bij het publiek door de gelijkenis tussen de handelsnamen. De rechtbank oordeelde dat de handelsnaam van de gedaagde onmiskenbaar gelijkenis vertoonde met die van de eiser, wat verwarringsgevaar met zich meebracht. De voorzieningenrechter stelde vast dat beide ondernemingen actief zijn in dezelfde sector, namelijk Arbo begeleiding, arbeidsbemiddeling en re-integratie, en dat zij zich in een overlappend geografisch gebied bevinden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser toe en legde de gedaagde op om binnen vier weken na betekening van het vonnis het gebruik van de handelsnaam en domeinnamen waarin '[handelsnaam 3]' vervat is, te staken. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 6.300,23 werden begroot.