ECLI:NL:RBLIM:2021:2748

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
03/035007-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 26 maart 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 april 2019 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A73 in Beesel. De verdachte reed in het donker met een snelheid van ongeveer 150 km/h, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 120 km/h was. Door zijn onoplettendheid heeft hij een motorrijder, die met een snelheid van 110-120 km/h reed, van achteren aangereden. De motorrijder raakte ernstig gewond, met een gebroken enkel en diverse kneuzingen, wat leidde tot tijdelijke arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat resulteerde in een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij, de motorrijder, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet duidelijk was welke schadeposten nog onvergoed waren. De rechtbank benadrukte de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer, en legde een voorwaardelijke rijontzegging op om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.035007.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.A. van Enckevort, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met zijn auto door zich zeer – dan wel aanmerkelijk – onvoorzichtig en/of onoplettend te gedragen, een ongeval heeft veroorzaakt waarbij een motorrijder (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat de verdachte met zijn auto, op het moment dat een motorrijder vóór verdachte reed, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primaire feit wordt bewezenverklaard. In het bijzonder heeft hij aangevoerd dat verdachte als bestuurder van een personenauto een zwakke verkeersdeelnemer, een motorrijder, langdurig niet heeft gezien. Dat is reeds voldoende voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) gelet op een arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 26 mei 2016 [1] . Daarnaast heeft de verdachte veel te hard gereden. Verdachte heeft daarmee twee forse fouten begaan, waardoor sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Over het letsel van slachtoffer [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW, omdat er geen operatie nodig is geweest. Wel heeft het slachtoffer lang niet kunnen werken waardoor hij langdurig beperkt is geweest in de uitoefening van zijn normale bezigheden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard met de opmerking dat er aan de zijde van verdachte slechts sprake is van aanmerkelijke schuld. Verdachte was in fitte toestand en niet afgeleid door iets anders. Hoewel verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden, heeft hij na de botsing het voertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht. Hieruit kan worden afgeleid dat hij heeft geremd. Voor wat betreft het letsel van slachtoffer [slachtoffer] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voorts acht zij het onvoldoende indien de vaststelling van lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, uitsluitend wordt gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen waarin het slachtoffer aangeeft verwondingen te hebben opgelopen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [2]
Bewijsmiddelen
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Verbalisant [naam 6] relateerde als volgt: [3]
Het ongeval vond plaats op 19 april 2019, omstreeks 21:36 uur, op de A73 ter hoogte van hectometerpaal 28.0 in Beesel. Betrokken waren een personenauto, merk BMW, met als bestuurder [verdachte] en een motor, merk Kawasaki, met als bestuurder [slachtoffer] .
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2] relateerden als volgt: [4]
Ter plaatse zagen wij een slachtoffer welke later de bestuurder van de motor bleek te zijn, in de berm naast de snelweg liggen. Op ongeveer 60 meter daarvandaan stond een personenauto. Wij zagen dat de motorfiets met zijn achterzijde in de voorzijde van deze auto vastzat. Deze personenauto was een zwarte BMW.
Verdachte verklaarde tegenover de politie als volgt: [5]
Ik zat alleen in de auto. Ik kwam vanaf Roermond en was op weg naar Venray. Het was erg donker, ik reed onder een viaduct door ter hoogte van Swalmen. Er is daar geen straatverlichting. Plots voelde ik een hevige klap. Tijdens het rustig in de richting van de vluchtstrook rijden zag ik dat er een motorfiets vastzat in mijn motorkap. Ik zag dat de motorrijder tussen rijstrook 1 en 2 lag. Ik ben naar hem toegesneld. Er is vervolgens een getuige gekomen die de motorrijder naar de berm heeft begeleid. Vóór het verkeersongeval heb ik de motorrijder helemaal niet gezien of waargenomen. Ik kom drie à vier keer per week bij die verkeerssituatie.
Slachtoffer [slachtoffer] verklaarde als volgt: [6]
Ik reed op mijn motor, kwam vanuit de richting Roermond en reed richting Venlo. Het was niet druk op de snelweg. Rustig. Ik reed de hele tijd op rijstrook 2, de rechterrijstrook. Ik reed ongeveer 110-120 kilometer per uur. Net voorbij de toerit Beesel-Reuver maakt de A73 een flauwe bocht naar rechts en als het ware uit het niets werd ik aangereden door een personenauto. Ik lag op de grond en kroop naar de rechter zijkant toe. Ik weet dat de motor verlichting aan had, dat gaat automatisch. In het ziekenhuis heeft men geconstateerd dat mijn linkerenkel gebroken is en dat ik heel veel kneuzingen heb.
Volgens de geneeskundige verklaring van 24 december 2019 werd de heer [slachtoffer] onderzocht op 19 april 2019 in het VieCuri Ziekenhuis te Venlo. Hij is één nacht opgenomen geweest ter observatie. Vastgesteld is een schaafwond aan de linker- en rechterflank en een gebroken enkel. De heer [slachtoffer] heeft ter behandeling van zijn gebroken enkel vier weken gips gehad en daarna fysiotherapie gevolgd. Op het moment van het opmaken van de verklaring stond de heer [slachtoffer] onder behandeling van de pijnpolikliniek. [7]
In het kader van de VerkeersOngevallenAnalyse relateerden verbalisanten [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] als volgt: [8]
Het ongeval vond plaats op een recht weggedeelte van de A73. Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 120 km/h.
De achterlichtunit van de Kawasaki was voorzien van LED-lichten. Bij het inschakelen van het contact van de Kawasaki gingen voor- en achterlichten van de Kawasaki direct in werking. Deze waren niet uitschakelbaar. Het remlicht van de Kawasaki functioneerde eveneens bij bedienen van de bedrijfsremmen.
Uit de digitale voertuigdata van de BMW bleek een snelheidsindicatie van ongeveer 150 km/h welke door de bestuurder van de BMW op het moment van de botsing zou zijn gereden.
Op basis van de aangetroffen sporen, de schades aan beide voertuigen en het voertuig technische onderzoek kan gesteld worden dat de bestuurder van de BMW met een waarschijnlijke snelheid van ongeveer 150 km/h reed over rijstrook 2 van de A73, komende uit de richting van Maasbracht en gaande in de richting van Nijmegen. Ter hoogte van hectometerpaal 28.4 botste de BMW met de voorzijde tegen de achterzijde van de voor hem in dezelfde richting rijdende Kawasaki. De bestuurder van de Kawasaki kwam via de motorkap van de BMW ten val op het wegdek. De Kawasaki raakte in de voorzijde van de BMW ingeklemd en werd door de BMW rechtstandig voortgeduwd via rijstrook 1 en vervolgens terug naar rijstrook 2 en naar de vluchtstrook, waar het samenstel tot stilstand kwam. Indien de bestuurder van de BMW zijn snelheid tijdig had aangepast aan het voor hem rijdende verkeer, dan wel van rijstrook 2, naar rijstrook 1 was gewisseld en de Kawasaki was gaan inhalen, had de aanrijding niet plaatsgevonden.
Verbalisant [naam 6] relateerde als volgt: [9]
Ik heb contact opgenomen met de partner en contactpersoon van slachtoffer [slachtoffer] . Op woensdag 12 februari 2020 kreeg ik een document toegestuurd waarin stond dat de heer [slachtoffer] tot en met 12 augustus 2019 niet heeft kunnen werken bij zijn huidige werkgever in verband met een gebroken enkel, schaafwonden en kneuzingen aan zijn rug en elleboog. Vanaf 23 september 2019 werkt de heer [slachtoffer] weer acht uur per dag. Omdat hij niet meer dezelfde werkzaamheden kon verrichten als vóór het ongeluk, mocht hij van zijn werkgever ander werk doen dat minder belastend is voor zijn enkel en rug. Ook hierbij krijgt hij last van zijn rug omdat hij veel moet zitten. De heer [slachtoffer] is een paar keer bij de huisarts geweest omdat hij last heeft van zijn rug en elleboog, voornamelijk van zijn rug als hij slaapt of lang moet zitten. De huisarts vermoedt dat de kneuzing lang de tijd nodig heeft om te genezen. De heer [slachtoffer] is door de huisarts verwezen naar de pijnpolikliniek in ziekenhuis VieCuri in Venlo. Daar heeft hij een Tens-apparaat aangeboden gekregen voor de pijn om thuis te gaan gebruiken. Omdat het Tens-apparaat niet voldoende was, krijgt de heer [slachtoffer] een infiltratieblokkade in zijn rug tegen de pijn. Vóór het ongeluk had de heer [slachtoffer] geen pijn in zijn rug. De heer [slachtoffer] gaat binnenkort weer naar fysiotherapie voor zijn enkel omdat hij nog pijn heeft bij lopen en staan.
Overweging primaire feit
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte bestuurder is geweest van het voertuig waarmee het ongeval is veroorzaakt. Verdachte reed, in het donker, op een recht weggedeelte van de snelweg met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur terwijl ter plaatse 120 kilometer per uur is toegestaan. Doordat verdachte de motorrijder vóór hem in zijn geheel niet heeft opgemerkt is hij met genoemde snelheid tegen de achterzijde van de motorfiets van slachtoffer [slachtoffer] gereden. Verdachte heeft hiermee zijn zorgplicht om als automobilist te anticiperen op andere weggebruikers niet in acht genomen; een verkeersdeelnemer dient te allen tijde bedacht te zijn op andere verkeersdeelnemers. Bovendien was het donker, waardoor extra voorzichtigheid dient te worden betracht. De rechtbank merkt hierbij op dat verdachte bekend is met het bewuste deel van de snelweg waar geen straatverlichting aanwezig is. Uit de VerkeersOngevallenAnalyse volgt voorts dat door de motorrijder verlichting werd gevoerd en ook de remlichten adequaat functioneerden, zodat verdachte de motorfiets had kunnen en moeten waarnemen. De rechtbank is van oordeel dat onder deze concrete omstandigheden sprake is geweest van zodanige verkeersfouten dat gesproken kan worden van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De rechtbank kwalificeert het lichamelijk letsel dat slachtoffer [slachtoffer] ten gevolge van het ongeval heeft opgelopen, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW. Door het letsel is het slachtoffer enkele maanden (deels) arbeidsongeschikt geweest.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, te weten het met zijn auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaken, waarbij een ander lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair
op 19 april 2019 in de gemeente Beesel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke voornoemde gedragingen zeer onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan, dat hij, verdachte,
heeft gereden met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, een hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid, en daarbij een voor hem, verdachte, op die A73 in dezelfde richting rijdende motorrijder, zijnde voornoemde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet heeft gelet op de weg vóór hem en op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en zijn snelheid niet heeft verminderd en niet is uitgeweken om een botsing met die motorrijder te voorkomen, waardoor een botsing is
ontstaan met verdachtes motorrijtuig en de door die motorrijder bestuurde motorfiets.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Volgens de officier van justitie zit het rijgedrag van verdachte tussen ernstige schuld en een zeer hoge mate van schuld in en grenst het letsel van het slachtoffer aan de categorie zwaar lichamelijk letsel. Hij vindt het niet aangewezen om een gevangenisstraf te vorderen zoals voorgeschreven in de richtlijnen bij een zeer hoge mate van schuld en zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie vindt oplegging van een taakstraf meer passend nu verdachte schuldbewust is en zelf al de gevolgen van het ongeval heeft ondervonden. Een deels onvoorwaardelijk rijontzegging is nodig als signaal naar verdachte en de maatschappij.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte veel voor zijn kiezen heeft gehad in zijn jonge leven. Hij heeft zijn broer en een vriend verloren door een verkeersongeval en onderhavige gebeurtenis heeft gezorgd voor een extra psychische last bij verdachte: hij voelt zich zeer schuldig over het ongeval. Verdachte staat hiervoor onder behandeling van een psycholoog, maar desondanks is hij recent opgenomen geweest na een suïcidepoging. Hij was niet in staat om zijn excuses naar het slachtoffer te maken. De raadsvrouw acht de gevorderde taakstraf fors en verzoekt de omvang ervan te matigen. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om geen rijontzegging op te leggen, nu verdachte zijn leven weer probeert op te pakken met een eigen onderneming waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft met zijn auto een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij slachtoffer [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft ter plaatse, in het donker, ongeveer 30 kilometer per uur te hard gereden en een motorrijder niet opgemerkt. Verdachte heeft de motorfiets van slachtoffer [slachtoffer] met een behoorlijke vaart aan de achterzijde geraakt, waardoor de motorfiets ingeklemd raakte in de voorzijde van de auto van verdachte en het slachtoffer op het wegdek viel met langsrazend verkeer. De rechtbank neemt dergelijk verkeersgedrag verdachte bijzonder kwalijk. Door het gedrag van verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer] letsel opgelopen en kan hij zijn beroepswerkzaamheden niet meer uitoefenen zoals voorheen. Bovendien kampt het slachtoffer naar de laatste stand van zaken nog altijd met pijn in zijn rug en enkel.
Voor de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten (LOVS). Voor het – met ernstige schuld – veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel voor het slachtoffer als gevolg, geldt als oriëntatiepunt oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte schuldbewust is. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds het ongeval en met de omstandigheid dat verdachte zelf enige tijd last heeft gehad van psychische klachten als gevolg van het ongeval.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteiten passend. De rechtbank zal de duur van de taakstraf echter matigen gelet op de eerdergenoemde omstandigheden. De voorwaardelijke rijontzegging legt de rechtbank wel op zoals geëist om de ernst van het feit te benadrukken, maar vooral om te proberen te voorkomen dat verdachte opnieuw dergelijk risicovol rijgedrag zal vertonen.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
De vordering strekt tot vergoeding van € 19.678,00, bestaande uit kosten voor:
a. motor: € 9.390,00;
b. kleding: € 100,00;
c. eigen risico: € 585,00;
d. reis en vervoer: € 140,52;
e. huishoudelijke hulp: € 4.227,50;
f. zelfredzaamheid: € 1.159,00;
g. medische ingreep: € 647,00;
h. immateriële schade: € 10.000,00;
i. affectieschade: € 5.000,00.
Blijkens het voegingsformulier is van bovenstaande posten reeds € 5.500,00 vergoed aan letselschade en € 5.486,00 aan kosten voor de motor, wat neerkomt op een totaal nietvergoede schade van € 19.678,00 (volgens berekening van de rechtbank: € 20.263,02).
De benadeelde partij heeft tevens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering, te weten een bedrag van € 4.729,52 met vermeerdering met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de posten b, c en d geheel kunnen worden toegewezen en post a voor een bedrag van € 3.904,00. De posten e, f, g en h acht de officier van justitie te ingewikkeld om te beoordelen binnen het strafproces waardoor de benadeelde hierin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten slotte heeft de officier van justitie verzocht om de post i (affectieschade) af te wijzen nu de benadeelde partij deze schade niet zelf heeft geleden en niet aan de wettelijke criteria voor affectieschade is voldaan.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ad a t/m h. Materiële en immateriële schade
Voor wat betreft de posten a, b, c, d, e, f, g en h constateert de rechtbank dat volgens het voegingsformulier € 5.500,00 aan letselschade door FBTO is vergoed en € 5.486,00 aan kosten voor de motor door SRM Rechtsbijstand. Op welke schadeposten de vergoeding voor letselschade ziet is door de verdediging niet gespecificeerd. Nu een deel van de schade inmiddels is vergoed en de rechtbank op basis van de ingediende stukken niet kan vaststellen welke schadeposten mogelijk nog (deels) onvergoed zijn gebleven, zal de rechtbank de vordering voor wat betreft de posten b, c, d, e, f, g en h niet-ontvankelijk verklaren. Ook zal de vordering voor wat betreft post a niet-ontvankelijk worden verklaard. De verzekering heeft de geclaimde schade voor de motor deels vergoed en niet is gebleken waarom de verzekering het overige gedeelte niet heeft vergoed. Of het slachtoffer recht heeft op het overige gedeelte is niet eenvoudig te beoordelen. Daarvoor zou nader onderzoek nodig zijn wat de procedure in de strafzaak onevenredig zou belasten. Indien gewenst kan de benadeelde partij zich nog tot de civiele rechter wenden en daar vergoeding van de schade vorderen.
Ad i. Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat onder artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het voor naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel mogelijk is om zich te voegen in het strafproces ter zake van een vordering tot affectieschade als bedoeld in artikel 6:107 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek. In onderhavig geval vordert het slachtoffer [slachtoffer] een vergoeding van affectieschade ten behoeve van zijn echtgenote [naam echtgenote] .
De rechtbank concludeert dat de opgevoerde schadepost niet is geleden door het slachtoffer zelf en kan daarom niet anders dan de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de post affectieschade. Overigens overweegt de rechtbank dat in het onderhavige geval ook geen sprake is van ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer ten gevolge van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Ontzegging rijbevoegdheid
  • ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor een periode van
    twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. A.M. Kostervan der Linden en mr. R.J.M.G. Rulkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2021.
Buiten staat
mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. M.J. Dijkhoff zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 19 april 2019 in de gemeente Beesel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, A73, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke voornoemde gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan, dat hij, verdachte,
heeft gereden met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid, in elk geval een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij)
een voor hem, verdachte, op die A73 in dezelfde richting rijdende motorrijder, zijnde voornoemde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of en/of zijn snelheid niet (voldoende) heeft verminderd en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die motorrijder te voorkomen,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is
ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en die motorrijder, althans de door die motorrijder bestuurde motorfiets;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 april 2019 in de gemeente Beesel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A73,
heeft gereden met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid, in elk geval een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) een voor hem, verdachte, op die A73 in dezelfde richting rijdende motorrijder van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en/of zijn snelheid niet (voldoende) heeft verminderd en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die motorrijder te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en die motorrijder, althans de door die motorrijder bestuurde motorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

Voetnoten

1.ECLI:GHSHE:2016:2063
2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 7 januari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 52.
3.Proces-verbaal aanrijding misdrijf van verbalisant [naam 6] d.d. 7 januari 2020, p. 2-6
4.Proces-verbaal aanhouding van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] d.d. 20 april 2019, p. 9-10.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 20 april 2019, p. 13-16.
6.Proces-verbaal verhoor slachtoffer d.d. 20 april 2019, p. 17-18.
7.Een geschrift, inhoudende een schrijven aan de behandelend geneesheer van het VieCuri Ziekenhuis te Venlo, d.d. 20 april 2019, opgemaakt door verbalisant [naam 7] met als bijlage een ingevulde geneeskundige verklaring door arts [naam 8] d.d. 24 december 2019, p. 20-21.
8.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van verbalisanten [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] d.d. 22 oktober 2019, p. 24-48.
9.Proces-verbaal bevindingen van verbalisant [naam 6] d.d. 17 februari 2020.