Uitspraak
RECHTBANK limburg
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , eiser,
de burgemeester van de gemeente Roermond, verweerder (hierna: de burgemeester)
[naam BV] .(hierna: vergunninghoudster)
Procesverloop
Overwegingen
verplichteiser te informeren en daarom slaagt het betoog van eiser niet. De rechtbank legt dat hierna uit.
gericht. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, is eiser niet een belanghebbende aan wie de de besluiten zijn gericht. De besluiten zijn slechts aan vergunninghoudster gericht. Het toezenden van de besluiten aan (alleen) vergunninghoudster is in overeenstemming met de hiervoor genoemde artikelen van de Awb. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 juni 2006 waarin een soortgelijke situatie is beoordeeld. [1] Dit betekent dat de besluiten in werking zijn getreden.
niettot een of meer belanghebbenden zijn gericht. In dit geval zijn de besluiten waarbij de vergunningen zijn verleend namelijk wel tot een belanghebbende (vergunninghoudster) gericht.
moetde burgemeester de vergunning weigeren als de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met - voor zover hier van belang - een geldend bestemmingsplan. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf niet in strijd is met het bestemmingsplan. De in dit verband door eiser aangehaalde verwijzing naar de toelichting op het bestemmingsplan, waarin staat vermeld dat de kwaliteit van de leefomgeving moet worden gewaarborgd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet aan de toelichting van het bestemmingsplan, maar slechts aan de planverbeelding en de planregels moet toetsen. [5]
kanweigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Daarbij moet de burgemeester rekening houden met het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, met de aard van het horecabedrijf en met de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie. Het niet verlenen van een exploitatievergunning op grond van artikel 2:28, derde lid, van de APV is een discretionaire bevoegdheid van de burgemeester. Dat betekent dat hij beleidsruimte heeft bij het besluit om de exploitatievergunning al dan niet te weigeren, waarbij ook politieke of beleidsmatige keuzes een rol kunnen spelen. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom op dit punt terughoudend toetsen.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder in de zaak ROE 20/500 op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.