ECLI:NL:RBLIM:2021:2724

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
C/03/220888 / HA ZA 16-282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugkomen op beslissing deskundigenbenoeming in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 24 maart 2021, hebben de eiseressen, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en een naamloze vennootschap, een verzoek ingediend om terug te komen op een eerdere beslissing met betrekking tot de benoeming van een deskundige. Dit verzoek volgde op een vonnis van 17 februari 2021, waarin de rechtbank had geoordeeld dat er geen recht bestond voor een partij om eenzijdig correspondentie te voeren met de benoemde deskundige zonder dat de andere partij hiervan op de hoogte was. De rechtbank heeft in het huidige vonnis de nummering van het eerdere vonnis voortgezet en de argumenten van de partijen opnieuw overwogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van de gedaagden, waarin zij hun standpunt naar voren brachten, geen aanleiding gaf om de eerdere beslissing te herzien. De rechtbank benadrukte dat partijen geen bevelen aan de deskundige kunnen geven, maar wel verzoeken kunnen indienen, mits deze vergezeld gaan van afschriften aan de wederpartij. De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om terug te komen op het eerdere oordeel en dat verdere beslissingen in deze zaak aangehouden werden.

De uitspraak werd gedaan door rechter J.R. Sijmonsma en is openbaar uitgesproken op 24 maart 2021. De zaak betreft civiel recht en is geregistreerd onder zaaknummer C/03/220888 / HA ZA 16-282.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/220888 / HA ZA 16-282
Vonnis in het incident van 24 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 1],
2.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 2],
3.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 3],
allen gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
en de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
4.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak, eisers (in conventie) in het incident ex art. 843a Rv,
hierna gezamenlijk aangeduid als: [eiseressen in hoofdzaak, eiseressen in het incident] , en individueel als [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 1] , [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 2] , [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 3] respectievelijk [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident sub 4] ,
advocaat mr. Ph.W. Schreurs,
tegen:

1.[gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident sub 1] ,

3.
[gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident sub 2],
2.
BEHEERMAATSCHAPPIJ ARROS B.V.,
4.
[gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident sub 4],
5.
ROXX INTERNATIONAL B.V.,
6.
NIMA N.V.,
allen wonende dan wel gevestigd te Maastricht,
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident ex art. 843a Rv,
hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] , en individueel als [gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident sub 1] , [gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident sub 2] , Arros, [gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident sub 4] , Roxx en Nima,
advocaat mr. R.H.G.M. Kerckhoffs.
Wederom gezien de stukken, waaronder het vonnis in het incident van 17 februari 2021. De Rechtbank zal in dit vonnis de nummering voortzetten van dat vonnis.

16.De procedure

16.1
Na het vonnis in het incident van 17 februari 2021 heeft de rechtbank ontvangen een brief van 2 maart 2021 met bijlage van [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident]
[eiseressen in hoofdzaak, eiseressen in het incident] hebben daarop gereageerd met “akte uitlaten brief mr. Kalsbeek”. Vervolgens is bepaald dat vonnis in het incident zal worden gewezen.

17.De verdere beoordeling

17.1
In de het vonnis van 17 februari 2021 is overwogen dat er geen regel bestaat die een partij in een onderzoek als het onderhavige het recht geeft eenzijdig brieven te sturen naar een door de rechtbank benoemde deskundige met de mededeling dat de inhoud niet bij de wederpartij behoort te komen. Dit oordeel was noodzakelijk omdat voorshands aannemelijk was dat deze regel werd overtreden. Daaruit vloeit voort dat de rechtbank, wetende dat de regel was overtreden, het nog niet passend vond om al te sanctioneren en dat eventuele sanctionering zou plaatsvinden indien deze verboden eenzijdige communicatie zou worden voortgezet. De brief van [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] van 2 maart 2021 heeft als bijlage een “eenzijdig tot de deskundige” gerichte brief van [eiseressen in hoofdzaak, eiseressen in het incident] van 6 november 2020, dus een brief van vóór het vonnis van 17 februari 2021 en is dus niet meer dan een bevestiging van een al aannemelijke feit dat er eenzijdig werd gecommuniceerd met de deskundige. Er is dan ook geen reden om vanwege die brief sancties op te leggen.
17.2
De rechtbank ziet geen reden om terug te komen op haar oordeel in rov. 14.3.1 van het vonnis van 17 februari 2021. Er is in dit geval dus sprake van een door de rechtbank benoemde deskundige. Gelet hierop kunnen partijen de deskundige niets bevelen. Zij kunnen wel, met afschriften van een en ander aan de wederpartij en, indien noodzakelijk, aan de rechtbank, verzoeken doen aan de deskundige. Zonder nadere, maar niet gegeven toelichting, valt niet in te zien waarom een wederpartij geen recht heeft op afschriften van correspondentie omtrent praktische zaken rondom toegang tot de dataset met door BDO geselecteerde documenten. De rechtbank ziet evenmin dat het onevenredig belastend en benadelend zou zijn als [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] afschriften ontvangt van brieven omtrent onderzoeksstappen en/of omtrent de quickscan. Dat zelfde geldt voor financiële afspraken met de deskundige. Ook daarvoor geldt dat [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] er belang bij hebben om te weten welke kosten zijn verbonden aan de opdracht. Eén van de mogelijkheden is immers dat als de opdracht is beëindigd, [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] mogelijk als in het ongelijk gesteld heeft te gelden en dus de door [eiseressen in hoofdzaak, eiseressen in het incident] voorgeschoten kosten zal moeten vergoeden.
17.3
Al met al zijn er geen redenen om anders te oordelen dan is gedaan in het vonnis van 17 februari 2021 en wordt ook nu weer elke verdere beslissing aangehouden.

18.De beslissing

De rechtbank
18.1
verstaat dat de brief van [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] is beantwoord met hetgeen hiervoor in rov. 17.1 is vermeld;
18.2
stelt vast dat geen termen aanwezig te zijn om terug te komen op enig oordeel als gegeven in het vonnis van 17 februari 2021
18.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.