ECLI:NL:RBLIM:2021:2690

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
03/702782-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door gevolmachtigde van 92-jarige slachtoffer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Limburg op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die als gevolmachtigde van een 92-jarige man een aanzienlijk bedrag van € 195.236,83 heeft verduisterd. De verdachte, geboren in 1961, had een notariële volmacht van het slachtoffer, maar heeft deze misbruikt door geld van de bankrekeningen van het slachtoffer naar haar eigen rekeningen over te boeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op slinkse wijze het vertrouwen van het slachtoffer heeft beschaamd door bankafschriften naar haar eigen adres te laten sturen en een eigen bankpas aan te vragen. De verdachte heeft in een periode van zes maanden vrijwel het gehele vermogen van het slachtoffer verkwist. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld, ondanks haar verweer dat zij handelde binnen de grenzen van de volmacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702782-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2021. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte als gevolmachtigde een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer] heeft verduisterd.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aan het proces-verbaal de naam “Oudjes lichten” is gegeven. Uit deze term volgt dat verbalisanten niet onbevooroordeeld het onderzoek hebben uitgevoerd, waardoor er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het niet-ontvankelijkheidsverweer. Hoewel de naam van het onderzoek anders had gekund, is er geen sprake van vooringenomenheid. De onschuldpresumptie is niet geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt. Het onderzoek tegen de verdachte heeft de naam “Oudjes lichten” gekregen. Hoewel deze naam zonder meer ongelukkig is gekozen, kan de rechtbank niet vaststellen dat er gebreken kleven aan het opsporingsonderzoek of dat er sprake is van enig vormverzuim. Van schending van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak is geen sprake. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, die als financieel gevolmachtigde van [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer] ) op grond van een notariële volmacht toegang had tot de bankrekeningen van [slachtoffer] , zichzelf wederrechtelijk een bedrag van in totaal € 195.236,83 heeft toegeëigend. Als gevolmachtigde diende zij de belangen van [slachtoffer] te behartigen, maar in plaats daarvan heeft zij de volmacht gebruikt om zichzelf te verrijken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld op basis van een algemene en zeer ruime volmacht, die ten overstaan van een notaris door [slachtoffer] is getekend. Er moet dan ook van uit worden gegaan dat de notaris [slachtoffer] heeft gewezen op de zeer ruime reikwijdte van de volmacht en dat hij zich ervan heeft vergewist dat [slachtoffer] de bedoeling had een dergelijke verstrekkende volmacht te verlenen. In die volmacht is
Selbsteintritttoegestaan, dus de verdachte was bevoegd om als wederpartij van [slachtoffer] op te treden en derhalve ook bedragen naar zichzelf over te maken of betalingen te doen ten behoeve van haarzelf. Toe-eigening van gelden door de verdachte is onder de notariële volmacht dus niet wederrechtelijk, maar volledig gelegitimeerd. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het wederrechtelijk toe-eigenen van gelden.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verdachte alle door haar verrichte financiële handelingen met [slachtoffer] heeft besproken en dat hij daarmee instemde.
Zij en [slachtoffer] hadden een affectieve relatie en het was de uitdrukkelijke bedoeling van [slachtoffer] om een financiële situatie te laten ontstaan die te vergelijken was met een gemeenschap van goederen. Pas toen de erfgenamen lucht kregen van de volmacht en hun erfenis in het gedrang zagen komen, heeft [slachtoffer] onder druk van hen de volmacht ingetrokken.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer]
“sole and decisive”zijn voor het bewijs. De verdediging moet daarom in de gelegenheid zijn gesteld om [slachtoffer] te horen. Nu [slachtoffer] is overleden en er geen mogelijkheden zijn om de verdediging te compenseren voor de onmogelijkheid om [slachtoffer] als getuige te horen, dient zijn verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 14 juli 2017 werd door [benadeelde] aangifte gedaan namens zijn oom [slachtoffer] ,
nadat gebleken was dat er grote geldbedragen van diens bankrekeningen waren afgeschreven. [benadeelde] heeft verklaard dat zijn oom vanaf januari 2017 geen bankafschriften meer ontving. [2] Uit onderzoek van de bankafschriften van de bankrekening van [slachtoffer] , nadat deze waren opgevraagd, bleek dat de verdachte vanaf 4 januari 2017 tot en met 14 juli 2017 een totaalbedrag van € 206.000,00 van de spaarrekening naar de betaalrekening van [slachtoffer] had overgeboekt. [3] En vanaf die betaalrekening is - voor zover thans relevant - in deze periode een totaalbedrag ad € 195.236,83 afgeschreven.
In het dossier bevindt zich een notariële akte van 11 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte door [slachtoffer] tot algemeen gevolmachtigde werd benoemd en daardoor - onder andere - bevoegd werd [slachtoffer] in financiële aangelegenheden te vertegenwoordigen. [4]
De verdachte is op 4 januari 2017 met die notariële volmacht naar de Rabobank gegaan en heeft toen een nadere volmacht gekregen waarmee zij het recht verkreeg om te beschikken over alle tegoeden van [slachtoffer] op zijn rekeningen bij de Rabobank. Om deze volmacht te verkrijgen heeft zij getekend namens zichzelf, als gevolmachtigde voor de rekeningen, maar ook namens [slachtoffer] , krachtens de meeromvattende notariële volmacht. [5] Tevens heeft zij toen voor zichzelf een bankpas aangevraagd (met pasnummer 009) [6] en heeft zij een adreswijziging doorgegeven, waardoor de bankafschriften vanaf dat moment niet meer naar [slachtoffer] , maar naar haar eigen huisadres werden gestuurd. Nadien hebben de genoemde financiële transacties plaatsgevonden.
Genoemd bedrag van € 195.236,83 kan in de navolgende categorieën worden ingedeeld:
1. Er is tussen 14 januari 2017 en 11 juli 2017 in totaal € 135.966,83 uitgegeven aan diverse goederen, waaronder uitgaven voor bouwwerkzaamheden (€ 84.672,75) [7] , elektronica
(€ 5.874,36), hypotheekrente en/of -aflossing (€ 10.000,-) en kosten betaald aan een notaris (€ 13.943,51). Bijna alle pinbetalingen zijn verricht met gebruikmaking van de bankpas met nummer 009. De betalingen vonden niet alleen plaats in Nederland, maar ook in België (Maasmechelen) en in Duitsland (Selfkant). [8]
2. Daarnaast is er met de pinpas met nummer 009 in totaal voor € 25.520,00 contant geld opgenomen. [9]
3.
Met de pinpas met nummer 008 (de pinpas van [slachtoffer] ) is een bedrag ad € 1.750,00 contant opgenomen. [10]
4. Tot slot werd voor een bedrag van in totaal € 32.000,- overgeboekt van de betaalrekening van [slachtoffer] naar drie betaalrekeningen, die op naam stonden van de verdachte. [11]
Ad 1.
De verdachte is met een groot deel van de uitgaven en overschrijvingen geconfronteerd. Voor zover zij zich een en ander kon herinneren, heeft zij niet betwist dat het grootste deel van deze uitgaven of overschrijvingen ten behoeve van haarzelf hebben plaats gevonden. Zo heeft de verdachte onder andere geld van [slachtoffer] uitgegeven aan:
  • de aanleg van een parkeerplaats en een hekwerk bij haar woning;
  • een keuken voor in haar woning;
  • spullen voor in haar tuin;
  • een basisopleiding tot dierenartsassistent;
  • elektronica bij de Media Markt;
  • een aflossing op haar hypotheek;
  • een buikwandcorrectie van haar dochter;
  • de aanschaf van stukken grond op haar naam;
  • dierenartskosten voor haar honden;
  • producten, die werden aangeschaft bij Tommy’s Teleshopping.
Ad 2. Alle bedragen werden in de gemeente Beek gepind. Verdachte erkent met deze gemachtigdenpas geld van de bankrekening van [slachtoffer] te hebben opgenomen. [13]
Ad 3.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij uitsluitend geld pinde bij de Plus Zuidhof te Geleen en uitsluitend overdag tussen 11.00 een 16.00 uur. [14] Een viertal transacties met pasnummer 008 werd om 19.15 uur (2 keer), 19.16 uur en om 09.47 uur gedaan tot een totaal van € 1.750,00. Deze opnames vonden plaats op locaties en tijdstippen dat [slachtoffer] naar zijn zeggen zelf niet pinde. [15]
Verdachte erkent dat zij met deze bankpas geld heeft opgenomen. [16]
Ad 4.
Om de betalingen van de betaalrekening mogelijk te maken, zijn in de periode januari-juli 2017 diverse geldbedragen afgeboekt van de spaarrekening van [slachtoffer] naar zijn betaalrekening. Vervolgens hebben er overboekingen plaatsgevonden van de betaalrekening van [slachtoffer] naar bankrekeningen ten name van de verdachte, tot een bedrag van € 32.000,00. De verdachte heeft in haar verhoren bij de politie over deze overschrijvingen steeds verklaard dat zij daarvoor de formulieren invulde en dat [slachtoffer] ze dan tekende. [17] De handtekeningen op de overschrijvingsformulieren zijn onderzocht door een forensisch schriftexpert. De schriftexpert beoordeelde 15 handtekeningen op overschrijvingsformulieren. Op deze overschrijvingsformulieren werden telkens geldbedragen overgeschreven van ofwel de spaarrekening naar de betaalrekening van [slachtoffer] , ofwel van de betaalrekening van [slachtoffer] naar rekeningen van derden, waaronder die van verdachte. De schriftexpert concludeerde dat er zeer veel steun bestaat voor de hypothese dat de betwiste handtekeningen geen echte handtekeningen zijn van [slachtoffer] , maar een (slechte) nabootsing ervan. [18]
In zijn verhoor bij de politie heeft [slachtoffer] verklaard dat hij op 11 augustus 2016 zijn testament heeft aangepast waarbij hij de kinderen van zijn (overleden) vriendin aan zijn erfgenamen heeft toegevoegd, verdachte heeft benoemd tot executeur-testamentair en haar zijn inboedel en een bedrag naliet van € 3.000,00. Op diezelfde dag heeft hij door de notaris een volmacht laten opmaken. De reden van die volmacht was dat de verdachte tijdens de winter, als hijzelf niet in staat was om naar de winkel te gaan, boodschappen voor hem kon doen. Het was maar voor 100 euro afhalen en wat boodschappen doen, dacht hij. Hij heeft met de verdachte geen afspraken gemaakt aangaande die volmacht.
Hij pint zelf zijn geld, bij de Plus in de Zuidhof, nooit voor 10:00 uur en nooit als het regent. Hij doet per maand voor niet meer dan € 200,00 aan boodschappen en betaalt die altijd contant. In april-mei was het hem opgevallen dat hij geen bankafschriften meer kreeg, Toen hij dit tegen verdachte zei, zei zij dat de bank dit niet meer zo vaak deed. Hij dacht dat dit door bezuinigingen kwam. Toen hij in juli nog geen bankafschriften had, heeft zijn neef de bank gebeld. Toen kwam hij erachter dat een adreswijziging was doorgevoerd, zonder zijn medeweten en zonder zijn toestemming.
Er werd door de post wel eens een pakket gebracht, terwijl hij niks had besteld. Dat bleek dan voor verdachte te zijn. Hij wist toen niet dat dit van zijn rekening was betaald.
Cadeaus voor verjaardagen kocht hij zelf en betaalde hij cash. [19]
Hij wist niet dat de verdachte in het bezit was van een bankpas van zijn betaalrekening. Hij heeft de verdachte geen toestemming gegeven om grote geldbedragen van zijn spaarrekening over te maken naar zijn betaalrekening.. Hij heeft ook geen grote geldbedragen overgeschreven naar de rekening van de verdachte. Op vragen naar aanleiding van betalingen vanaf zijn rekening naar diverse bedrijven, heeft hij verklaard dat hij die niet heeft verricht. [20]
Bij de stukken die door de benadeelde partij zijn ingebracht, bevindt zich een proces-verbaal van een op 17 januari 2018 gehouden comparitie van partijen, die plaatsvond in de woning van [slachtoffer] . In dit proces-verbaal zijn de verklaringen vastgelegd van [slachtoffer] en verdachte, die in het bijzijn van hun advocaten zijn gehoord. [slachtoffer] heeft blijkens dit proces-verbaal onder meer verklaard dat hij zijn financiële zaken zelf regelt, maar op een gegeven moment aan verdachte heeft gevraagd om voor hem boodschappen te gaan doen. Omwille daarvan heeft hij haar gemachtigd ten overstaan van de notaris. Volgens [slachtoffer] had de notaris hem er niet op gewezen dat deze volmacht ruime bevoegdheden gaf aan verdachte. De volmacht zag op het doen van boodschappen, niet meer en ook niet minder.
Hij had geen wetenschap van het feit dat verdachte een tweede bankpas (met nummer 009) had aangevraagd. Aan [slachtoffer] zijn diverse afschrijvingen getoond. Hij heeft gezegd dat hij daar geen toestemming voor heeft gegeven. Hij heeft nooit overschrijvingsformulieren getekend. Verdachte was al 11 jaar zijn huishoudster. Zij hadden in de loop der tijd een vriendschapsrelatie opgebouwd, maar geen affectieve relatie. [21]
Overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De verklaring van [slachtoffer] als bewijsmiddel
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om [slachtoffer] te horen. De verklaringen van [slachtoffer] zijn
sole and decisivevoor het bewijs, aldus de raadsman.
De verdediging heeft ter zitting van 3 september 2019 reeds verzocht [slachtoffer] als getuige te horen. Dit verzoek werd door de rechtbank destijds afgewezen. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft de verdediging opnieuw verzocht de getuige te horen. Dit is thans niet meer mogelijk, omdat [slachtoffer] inmiddels is overleden.
De rechtbank ziet zich daardoor nu gesteld voor de vraag of er sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als de verklaringen van [slachtoffer] voor het bewijs worden gebruikt, gezien het herhaalde verzoek van de verdediging om hem als getuige te horen.
De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat het herhaalde verzoek van de verdediging om de getuige te horen op dit moment zou dienen te worden gehonoreerd, alleen al omdat [slachtoffer] belastende verklaringen tegen de verdachte heeft afgelegd. De realiteit is echter, dat dit verzoek eerst is herhaald na het overlijden van de getuige. Daarmee is gegeven dat er een ‘goede reden’ is om de getuige niet te horen zoals bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Dat betekent dat de rechtbank na zal dienen te gaan of de verklaringen van [slachtoffer]
soleor
decisiveaan een eventuele veroordeling ten grondslag liggen en of er sprake is van voldoende andere factoren die het niet horen van de getuige compenseren zodat het proces als geheel een eerlijk proces is.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet
sole or decisive, dus uitsluitend of in doorslaggevende mate zal zijn gebaseerd op de verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank verwijst daartoe naar het bewijs dat hiervoor reeds is opgenomen, te weten de verklaring van [benadeelde] , het financieel onderzoek naar de overschrijvingen en opnames vanaf de bankrekeningen van [slachtoffer] , het rapport van de schriftdeskundige en de verklaring van de verdachte zelf.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van compensatie voor de onmogelijkheid om [slachtoffer] als getuige te horen. In het kader van de civiele procedure tussen [slachtoffer] als eiser en de verdachte als gedaagde heeft namelijk een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarop zowel de verdachte als [slachtoffer] een verklaring hebben afgelegd. Dat betekent dat de verdachte en haar advocaat in die zaak [slachtoffer] al hebben kunnen confronteren met haar verklaringen. Die confrontatie heeft er niet toe geleid dat [slachtoffer] op zijn verklaringen is teruggekomen of dat zijn verklaringen onjuist zijn gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Eerste tussenconclusie: vervalste handtekeningen overschrijfformulieren
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen betreffende de (handtekeningen op) de overschrijvingsformulieren komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte van de hierboven onder Ad 4 vermelde overschrijvingen gebruik heeft gemaakt van formulieren met een vervalste handtekening, die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer] . Nu verdachte heeft verklaard dat zij de formulieren invulde, [slachtoffer] die tekende en zij ze vervolgens verstuurde, is die verklaring evident leugenachtig. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte degene is geweest die deze (vervalste) handtekeningen heeft gezet.
Tweede tussenconclusie
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen en de eerste tussenconclusie stelt de rechtbank voorts vast dat de verdachte met behulp van haar gemachtigdenpas (009), de pinpas van [slachtoffer] (008) en met door haar vervalste overschrijvingsformulieren in een relatief kort tijdsbestek tussen 4 januari 2017 en 14 juli 2017, een bedrag van in totaal € 195.236,83 dat op de bankrekening van [slachtoffer] stond, heeft opgenomen, uitgegeven of naar zichzelf overgeboekt. De rechtbank stelt aan de hand van de aard van de opnamen, uitgaven en overschrijvingen, de verklaringen van [slachtoffer] en de verklaringen van verdachte zelf vast dat deze uitgaven ten gunste kwamen van de verdachte. Vast staat dan ook dat zij zich dit bedrag heeft toegeëigend.
Wederrechtelijke toe-eigening?
Eveneens staat vast dat [slachtoffer] een notariële volmacht heeft getekend waarmee hij de verdachte zeer verstrekkende bevoegdheden heeft gegeven om in zijn naam alle (rechts)handelingen te verrichten op het gebied van het familierecht, zakenrecht, fiscaal recht, procesrecht en elk ander rechtsgebied, om op alle mogelijke manieren over zijn vermogen te beschikken, zelfs als hij niet langer in staat is zijn wil te bepalen, rechtshandelingen te verrichten met zichzelf als wederpartij van de gevolmachtigde en zelfs de niet-vermogensrechtelijke belangen van [slachtoffer] in medische zaken te behartigen. Daarmee heeft de verleende volmacht trekken van een “levenstestament”.
Met gebruikmaking van deze volmacht heeft de verdachte voor zichzelf een machtiging verworven op de bankrekeningen van [slachtoffer] . Daarmee kreeg zij op rechtmatige wijze, dus anders dan door misdrijf, de banksaldi van de rekeningen onder zich.
De vraag is nu of de volmachtverlening door [slachtoffer] aan de verdachte aan de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte in de weg staat. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
De rechtbank stelt voorop dat juist de verstrekkendheid van de bevoegdheden die verdachte op grond van de volmacht kreeg, maakt dat verdachte, bij
gebruikmakingvan die bevoegdheden, zich altijd moest laten leiden door de belangen van [slachtoffer] .
Een volmacht wordt immers naar zijn aard verleend ter behartiging van de belangen van de volmachtgever. Dit blijkt ook uit de tekst van de volmacht waarin staat dat de volmacht niet eindigt indien de volmachtgever niet langer zijn wil kan bepalen. Expliciet staat vermeld: “De volmacht is gemaakt met het doel
ookin deze situaties de gevolmachtigde in staat te stellen
de belangen van de volmachtgever te behartigen.”
Niets in de volmachtverlening maakt dat de gevolmachtigde mag gaan optreden alsof het vermogen van de volmachtgever zijn eigen vermogen is. Ook de bepaling dat de gevolmachtigde bevoegd is als wederpartij van de volmachtgever op te treden (
Selbsteintritt) kan niet zo begrepen worden dat verdachte daarmee het recht verkreeg nagenoeg het hele vermogen van [slachtoffer] zich toe te eigenen. Dat is echter wel wat de verdachte heeft gedaan; zij heeft door de betalingen en overboekingen gelden onttrokken aan het vermogen van [slachtoffer] louter om zichzelf daarmee te bevoordelen en daarmee is zij jegens [slachtoffer] de grenzen van haar bevoegdheden ver te buiten gegaan.
Dat, zoals de verdachte heeft verklaard, [slachtoffer] van alle overboekingen en betalingen wist en dit goed vond vanwege hun affectieve relatie is enkel op haar verklaring gebaseerd, werd door [slachtoffer] weersproken, en is ook ongeloofwaardig, aangezien de verdachte welbewust de bankafschriften aan het zicht van [slachtoffer] heeft onttrokken, zonder zijn medeweten een bankpas had aangevraagd voor zijn bankrekening en de handtekeningen van [slachtoffer] op de overschrijvingsbewijzen heeft vervalst. Uit deze gedragingen leidt de rechtbank ook af dat verdachte heel goed wist dat zij buiten de volmacht en zonder de instemming van [slachtoffer] handelde en daarmee is haar opzet op de wederrechtelijke toe-eigening naar het oordeel van de rechtbank eveneens bewezen te achten. Dat [slachtoffer] slechts onder druk van zijn erfgenamen de volmacht heeft ingetrokken en heeft toegestaan dat namens hem aangifte werd gedaan, acht de rechtbank op grond van het voorgaande evenmin aannemelijk.
De conclusie is dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk geld dat aan [slachtoffer] toebehoorde en dat zij anders dan door misdrijf onder zich had, tot een totaalbedrag ad
€ 195.236,83 zich heeft toegeëigend.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
meermalen, in de periode van 1 januari 2017 tot 14 juli 2017 in Nederland en in België en Duitsland opzettelijk 195.236,83 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als (financieel) gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Verduistering, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de proeftijd dient de bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld dat de verdachte geen werkzaamheden mag verrichten in het kader van een Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de strafmaat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op slinkse wijze voor in totaal € 195.236,83 verduisterd. Het 92-jarige slachtoffer heeft volledig op de verdachte vertrouwd en haar een vergaande volmacht verstrekt. De verdachte heeft dit vertrouwen ernstig beschaamd. Zij heeft ervoor gezorgd dat het slachtoffer geen zicht meer had op zijn financiële situatie door de bankafschriften naar haar adres te laten sturen. Ook vroeg zij een eigen bankpas aan. Vanaf dat moment heeft de verdachte schaamteloos geld van het slachtoffer uitgegeven. Zij heeft op ruime voet geleefd van geld dat haar niet toebehoorde. Steeds weer opnieuw heeft zij de beslissing genomen om zich ongeoorloofd geld toe te eigenen en zo heeft ze in een half jaar tijd vrijwel zijn hele vermogen er doorheen gejaagd.
De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor haar handelen. Nog steeds geeft zij de indruk ervan overtuigd te zijn dat zij niets verkeerds heeft gedaan. Dat zij het slachtoffer bijna twee ton afhandig heeft gemaakt, is kennelijk voor haar geen reden om die overtuiging te herzien.
Blijkens de oriëntatiepunten van het LOVS wordt bij een benadelingsbedrag tussen de
€ 125.000,- en € 250.000,- doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden opgelegd.
Ook de rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet volstaan kan worden met een andere strafmodaliteit dan een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden, gelet op de wijze waarop verdachte misbruik heeft gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen, de listige manier waarop zij haar handelen aan het oog van het slachtoffer trachtte te onttrekken (liegen over bankafschriften, vervalsen van zijn handtekening) en de tientallen individuele verduisteringshandelingen die meer dan vijf maanden achter elkaar hebben plaatsgevonden. De rechtbank zou daarom eerder een gevangenisstraf van 15 maanden overwegen.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank echter ook rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte werd op 14 juli 2017 als verdachte gehoord. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt op 24 maart 2021 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden. Wel dient te worden opgemerkt dat de inhoudelijke behandeling, die aanvankelijk gepland stond op 29 januari 2020, op verzoek van de verdachte werd aangehouden. De rechtbank zal daarom in plaats van een verhoging op basis van de strafverzwarende omstandigheden, het eerder aangegeven oriëntatiepunt hanteren.
De rechtbank ziet ook aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Uit de reclasseringsrapporten van 9 maart 2020 en 25 februari 2021 blijkt namelijk dat de verdachte wel enige hulp kan gebruiken bij het op de rails krijgen van haar leven. Zij lijkt een redelijk geïsoleerd leven te leiden. Hoewel de verdachte aangeeft geen hulp nodig te hebben, schetst het reclasseringsrapport toch een ander beeld.
De reclassering adviseert een meldplicht, het meewerken aan een ambulante behandeling (indien geïndiceerd) en een verbod om werkzaamheden te verrichten in het kader van een PGB.
De rechtbank acht oplegging van een reclasseringstoezicht met meldplicht voldoende om de verdachte - daar waar nodig - de hulp te kunnen bieden die nodig is om recidive te voorkomen. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een ambulante behandeling, (indien geïndiceerd) en een beroepsverbod (in het kader van het PGB). Niet duidelijk is waarvoor de verdachte behandeld zou moeten worden en de verdachte lijkt voor een behandeling ook niet gemotiveerd te zijn. Een beroepsverbod in het kader van het PGB, zou er toe leiden dat de verdachte dan mogelijk geen werkzaamheden meer zou kunnen verrichten bij ouderen. Maar dat is nu juist haar vak, waarmee zij in staat is om inkomen te genereren en daarmee de schuld aan de erven van [slachtoffer] af te lossen. Om te voorkomen dat de verdachte opnieuw in de fout gaat, kan volstaan worden met oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, met de daaraan gekoppelde algemene en bijzondere voorwaarden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren op zijn plaats. Ook zal de rechtbank reclasseringstoezicht opleggen, met een meldplicht. De rechtbank realiseert zich dat het onvoorwaardelijk strafdeel hoger is dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is gelet op de ernst van het feit, zoals hiervoor omschreven, van oordeel dat een langer onvoorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] , namens de erven van [slachtoffer] , heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert een bedrag van € 195.317,85 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook zijn de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Ten slotte worden de proceskosten ad € 15.388,66 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade toe te wijzen. [benadeelde] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering ten aanzien van de immateriële schade, nu er geen sprake is van een rechtstreeks verband.
De officier van justitie heeft betoogd dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering een te zware belasting van het strafproces oplevert. Nu het hoger beroep in de civiele procedure (waarin in eerste aanleg bij vonnis van 7 augustus 2019 een bedrag van € 170.817,85 is toegewezen) nog loopt, is er ook nog het risico op tegenstrijdige uitspraken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde is ontvankelijk, omdat het vonnis van de rechtbank nog geen kracht van gewijsde heeft zodat niet kan worden gesteld dat de benadeelde partij geen belang heeft bij zijn vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Het gevorderde bedrag aan materiële schade ad
€ 195.317,83 is gebaseerd op de hoogte van het door verdachte verduisterde bedrag, met een kleine afwijking vanwege afrondingsverschillen. Dit onderdeel van de vordering is dan ook eenvoudig van aard. Omdat de verdediging inhoudelijk geen verweer heeft gevoerd op dit onderdeel van de vordering, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot het bedrag dat zij bewezen heeft geacht, te weten € 195.236,83.
Het toegewezen bedrag wordt verhoogd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2017. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
immateriële schade
Wanneer er geen sprake is van fysiek letsel, kan slechts in een beperkt aantal gevallen immateriële schade worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Uit het voegingsformulier blijkt dat [slachtoffer] - kort gezegd - gevoelens van leed/smart heeft ervaren.
Volgens de wet is het verhalen (op de dader) van negatieve gevoelens alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan kan slechts sprake zijn indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Van eventuele ernstige psychische schade is op basis van de vordering niet gebleken. Om die reden wordt dit onderdeel van de vordering afgewezen.
proceskosten
Anders dan gevorderd stelt de rechtbank de proceskosten vast overeenkomstig het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven waarbij krachtens tarief VI (zaken van een geldswaarde van € 195.000,- tot € 390.000,-) ieder punt wordt gewaardeerd op € 2.491,-.
Voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en de behandeling ter terechtzitting kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat aan proceskosten zal worden toegewezen een bedrag van (2 x € 2.491,- =) € 4.982,-.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarde, waaraan de veroordeelde gedurende de
proeftijd heeft te voldoen:
- de veroordeelde meldt zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht (telefoonnummer: 088 804 1501). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen die haar binnen dit kader worden gegeven, zolang de reclassering nodig acht;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toe en
veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 195.236,83, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 13 juli 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schade af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 4.982,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde] , van € 195.236,83, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 13 juli 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. R. Verkijk en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2021.
Buiten staat
Mr. R. Verkijk en mr. I.P. de Groot zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 14 juli 2017 in de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Beek, althans in Limburg, in elk geval in Nederland en/of in België en/of Duitsland (telkens) opzettelijk een geldbedrag (in totaal ter hoogte van 208.236,83 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als (financieel) gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3RO17154, gesloten d.d. 20 april 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 419.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] d.d. 14 juli 2017, p. 24 en 25.
3.Het proces-verbaal van bevindingen verdachte transacties van spaarrekening naar basisrekening d.d. 8 augustus 2017, p. 203 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 395.
4.Het geschrift, te weten een notariële akte d.d. 11 augustus 2016, p. 84.
5.Bijlage bij het proces-verbaal bevindingen volmacht Rabobank p 211
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 382 en 385.
7.De rechtbank constateert dat in het overzicht van de politie een bedrag wordt genoemd van
8.Het proces-verbaal van bevindingen uitgaven Nijsten d.d. 4 oktober 2017, p. 162 en 163 en bijlagen p. 163 tot en met 179.
9.Het proces-verbaal van overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 185.
10.Het proces-verbaal van overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 183.
11.Het proces-verbaal van overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 180 en 182.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 390 tot en met 408.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 407.
14.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 27 oktober 2017, p. 105.
15.Het proces-verbaal overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 181.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 407 en 408.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 383 en 409.
18.Het geschrift, te weten deskundigenonderzoek d.d. november 2018, niet doorgenummerd (p. 1 en 7 van dat rapport).
19.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 27 oktober 2017, p. 102 e.v.
20.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 17 juli 2017, p. 96 tot en met 100.
21.Het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 17 januari 2018, gevoegd bij de stukken benadeelde partij en voorgehouden ter terechtzitting.