ECLI:NL:RBLIM:2021:2661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
8813569 \ CV EXPL 20-4997
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zorgverzekeringsovereenkomst en wanbetaling met betrekking tot consument en betalingsonmacht

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 maart 2021, staat de vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V. centraal. De eisende partij, vertegenwoordigd door Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die optreedt als bewindvoerder over de goederen van een onderbewindgestelde. De gedaagde heeft de vordering niet betwist, maar heeft wel aangegeven dat er sprake is van betalingsonmacht in plaats van betalingsonwil. Dit werd onderbouwd met een beschrijving van de financiële situatie van de belanghebbende.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten van de wet en dat de gedaagde als consument wordt beschouwd, wat betekent dat de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht van toepassing zijn. De rechter concludeert dat er in deze zaak geen schending van deze bepalingen heeft plaatsgevonden. De vordering van de eisende partij is beperkt tot € 500,00, en de kantonrechter heeft de gevorderde nakosten toegewezen, met uitzondering van de btw over deze nakosten.

In de beslissing heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 304,09. De rechter heeft verder opgemerkt dat de gedaagde zich voor een betalingsregeling tot de eisende partij moet wenden, aangezien dit niet binnen de procedure kan worden geregeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats: Maastricht
Zaaknummer: 8813569 \ CV EXPL 20-4997
Vonnis van de kantonrechter van 17 maart 2021
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.
gevestigd te Arnhem
gemachtigde Inkassier, Gerechtsdeurwaarders & Incasso, gerechtsdeurwaarder
eisende partij,
tegen:
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam onderbewindgestelde]
wonende/gevestigd te [plaats]
gemachtigde mr. J.G. van Ek, advocaat
gedaagde partij,
in rechte verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het antwoord van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de dagvaarding aan de voormelde vereisten voldoet.
2.3.
Gedaagde partij is een consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dient de rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daar niet om gevraagd is (‘ambtshalve toepassing’).
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze zaak geen beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht zijn geschonden.
2.5.
Uit het antwoord van gedaagde partij is de kantonrechter gebleken dat de vordering van eisende partij niet althans onvoldoende wordt betwist. Gedaagde partij omschrijft de financiële situatie van belanghebbende waaruit blijkt dat het niet om betalingsonwil gaat maar betalingsonmacht. Gedaagde partij geeft verder aan een betalingsregeling met eisende partij te willen treffen.
2.6.
Eisende partij heeft de vordering beperkt tot € 500,00 onder reservering van aar recht op het meerdere.
2.7.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten aan nakosten salaris. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.
2.8.
De vordering zal voor het overige worden toegewezen.
2.9.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding: € 105,09
  • griffierecht: € 124,00
  • salaris gemachtigde:
Totaal € 304,09
2.10.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voor het treffen van de door gedaagde partij gewenste betalingsregeling in het kader van deze procedure geen plaats is. Gedaagde partij dient zich daartoe tot eisende partij te wenden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 16 september 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij, tot op heden begroot op € 304,09,
3.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 37,50 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, dit bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.