ECLI:NL:RBLIM:2021:2572

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
03/721804-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en oplichting met hypothecaire lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979 en wonende in Turkije, die werd bijgestaan door haar raadsman mr. J.W. Heemskerk. De verdachte was beschuldigd van valsheid in geschrift en oplichting in het kader van het verkrijgen van een hypothecaire lening bij de ING Bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte valse documenten, waaronder een werkgeversverklaring en loonstroken, heeft ingediend bij de ING Bank om een hypothecaire lening van € 375.000,00 te verkrijgen voor de aankoop van een appartement in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte opzettelijk deze valse stukken hebben gebruikt om de bank te misleiden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een echt dienstverband, maar de rechtbank oordeelde dat het dienstverband fictief was en dat de documenten vals waren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting, en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/721804-17
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1979,
wonende te [adres 1] (Turkije).
De verdachte, verder te noemen [verdachte] , wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 januari en 28 januari 2021. [verdachte] is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 25 maart 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is het vonnis uitgesproken.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging - kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Feit 1:al dan niet met een ander of anderen, valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of meerdere loonstroken op haar naam heeft doen toekomen en/of heeft afgeleverd aan de ING Bank en/of door [bedrijf 1] bij de ING Bank heeft laten indienen voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening;
Feit 2:al dan niet met een ander of anderen, ING Bank heeft opgelicht ter verkrijging van een hypothecaire geldlening.

3.De voorvragen

3.1.1. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van schending van een eerlijk proces. [verdachte] heeft geen eerlijk proces gehad, omdat zij op 10 juli 2017 is gehoord als getuige terwijl zij gehoord had moeten worden als verdachte en deze verklaring nu tegen haar wordt gebruikt. In de voorlopige kasopstelling van 22 mei 2017 staat genoemd dat de aankoop van het appartement aan [adres 2] te Eindhoven een dubieuze witwastransactie is en dat [verdachte] daarbij een rol heeft gespeeld. [verdachte] was op dat moment in feite al een verdachte of had zo aangemerkt moeten worden. Doordat [verdachte] niet als verdachte is aangemerkt heeft zij bij het verhoor geen gebruik mogen maken van haar recht op cautie en bijstand. Er is sprake van een ernstig vormverzuim, met als nadeel dat de getuigenverklaring wordt gebruikt door het Openbaar Ministerie tegen [verdachte] als verdachte. De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de verklaring van [verdachte] om dezelfde reden dient te worden uitgesloten van het bewijs waarna vrijspraak wegens gebrek aan bewijs dient te volgen.
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een vormverzuim. De officier van justitie is van mening dat pas na het getuigenverhoor een redelijk vermoeden van schuld is ontstaan waarbij [verdachte] als verdachte kon worden aangemerkt. Op basis van de gegevens die de politie voorafgaand aan het getuigenverhoor ter beschikking had, kon geen verdenking worden gevormd.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In de voorfase van het opsporingsonderzoek is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van [medeverdachte] , waarbij ook de inkomensgegevens van [verdachte] zijn onderzocht. Uit die gegevens bleek dat [verdachte] loon had ontvangen van [bedrijf 2] en dat [medeverdachte] directeur groot aandeelhouder was van deze vennootschap. Verder bleek uit het Kadaster dat zij het pand aan [adres 2] te Eindhoven heeft gekocht en hiervoor een hypothecaire lening was aangegaan bij de ING Bank. Aan de hand van deze gegevens is de hypothese opgesteld dat [verdachte] de hypothecaire geldlening bij de ING Bank had verkregen op basis van haar dienstverband bij [bedrijf 2] Op 10 juli 2017 is [verdachte] vervolgens gehoord als getuige in het kader van het opsporingsonderzoek naar witwassen door [medeverdachte] . In dat verhoor heeft [verdachte] verklaard dat de naam [bedrijf 2] haar niets zegt en dat zij nooit enige betrokkenheid heeft gehad bij deze onderneming. Pas op dat moment ontstond er een vermoeden bij de politie dat [verdachte] geen dienstverband heeft gehad bij [bedrijf 2] Op 19 juli 2017 is vervolgens door ING Bank het hypotheekdossier op verzoek verstrekt. Op 7 november 2017 zijn door de politie twee processen-verbaal opgemaakt waarin de feiten en omstandigheden zijn gerelateerd op basis waarvan jegens [medeverdachte] en [verdachte] een redelijk vermoeden van schuld is ontstaan ten aanzien van het plegen van valsheid in geschrifte en hypotheekfraude. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat pas nadat [verdachte] opvallende antwoorden heeft gegeven in het getuigenverhoor en het hypotheekdossier is onderzocht door de politie, een verdenking ontstaan. Op het moment van het getuigenverhoor was zij slechts een getuige die mogelijk kon verklaren over de witwasverdenking tegen [medeverdachte] . De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging en zal om de hiervoor genoemde redenen de verklaring van [verdachte] niet uitsluiten van het bewijs.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften als ware dezen echt en onvervalst en het oplichten van de hypotheekverstrekker ING Bank. [medeverdachte] heeft als directeur grootaandeelhouder van [bedrijf 2] valse documenten op naam van [verdachte] opgemaakt, te weten een werkgeversverklaring en loonstroken, met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. [verdachte] heeft deze stukken geleverd aan ING Bank. De officier van justitie stelt op basis van het dossier dat het dienstverband van [verdachte] als accountmanager bij [bedrijf 2] fictief was en dat de valse geschriften door [medeverdachte] en [verdachte] gebruikt zijn als listige kunstgreep om ING Bank op te lichten en te bewegen tot het verstrekken van de hypothecaire geldlening.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. De raadsman stelt dat er sprake is geweest van een dienstverband en dat dit volgt uit de gegevens van het UWV. De werkgeversverklaring en loonstroken zijn dan ook echt en onvervalst. [verdachte] werkte voor de aanschaf van het pand al meer dan een jaar voor [bedrijf 2] Het scenario dat zij al die tijd het plan had gevat om de hypotheek op te lichten door middel van een fictief dienstverband, is te vergaand. Dat [verdachte] meer loon ontving bij [bedrijf 2] en dat [bedrijf 2] stopte met bestaan kort na de verstrekking van de hypothecaire geldlening, is verklaard door de getuige [medeverdachte] en maakt niet dat het dienstverband fictief is. De raadsman verwijst verder naar de getuigenverklaringen van [medeverdachte] en Kuijken waaruit volgt dat [verdachte] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 2] De raadsman stelt dat [verdachte] in haar getuigenverhoor onjuist heeft verklaard en dat dit te verklaren is door dat [verdachte] stress had, zij kort daarvoor was bevallen van een kind, haar moeder was overleden en er een huiszoeking had plaatsgevonden in haar huis. Op het moment dat er gesproken werd over [bedrijf 2] dacht zij dat de politie het had over de zorgverzekering OHRA.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
Op 12 maart 2008 heeft [verdachte] een koopovereenkomst ondertekend voor een appartement aan [adres 2] 31-237 te Eindhoven voor een bedrag van € 360.000,00. [2] Op 23 mei 2008 is het pand aan [verdachte] geleverd. [3]
Uit de akte van hypotheek volgt dat [verdachte] op 23 mei 2008 voor de financiering van het pand een hypothecaire geldlening van € 375.000,00 is aangegaan bij de ING Bank. [4]
Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening van 6 mei 2008 staat op naam van [verdachte] , geboren op [geboortegegevens 1] 1979 in Nederland, beroep accountmanager, bruto jaarinkomen € 60.005,00. De intermediair is [naam 1] van [bedrijf 3] . Het gewenste hypotheekbedrag is € 375.000,00 en aan eigen middelen is volgens opgave beschikbaar € 25.000,00. [5]
Bij de aanvraag zit een werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 namens [bedrijf 2] waarop onder andere is vermeld:
Gegevens werknemer:
Naam werknemer: [verdachte]
In dienst sinds: 01-05-2007
Functie: Accountmanager
Aard van het dienstverband:
De werknemer heeft: een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Is er sprake van een proeftijd? Nee.
Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen? Nee.
Directeur/aandeelhouder: Nee.
Inkomen:
Bruto jaarsalaris: € 55.560,00
Vakantietoeslag: € 4.444,80
Ondergetekende verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
Naam ondertekenaar: [medeverdachte]
Getekend te Roermond d.d. 21 april 2008.
Met firmastempel van [bedrijf 2] [6]
Bij de aanvraag zitten vier loonafrekeningen van [bedrijf 2] aan [verdachte] . Op de loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008 staat dat [verdachte] netto € 2.949,45 ontvangt aan loon. [7]
In de notitie bij de aanvraag van de hypothecaire lening heeft [naam 2] van de ING Bank genoteerd:
[naam 1] belde met onderstaande antwoorden op de vragen:
* inkomen vrouw: het inkomen van de vrouw is volledig vast, en heeft dus ook geen variabele componenten.
* verpandingen van vermogen: (…) Cliënt heeft een bedrag ad ca EUR 60.000,00 aan eigen middelen, hiervan zal EUR 25.000,00 worden aangewend voor de eerste inleg en het overige deel zal ze aan meerwerk besteden. [8]
Verbalisant [naam 3] heeft in het proces-verbaal bankmutaties [bedrijf 2] gerelateerd:
In de onderstaande tabel zijn alle transacties opgenomen waarbij geld werd overgeboekt tussen [bedrijf 2] en [verdachte] .
Datum
Betaling aan [verdachte]
Ontvangst van [verdachte]
Omschrijving
05-03-2007
€ 15.000,00
Lening
04-07-2007
€ 903,41
Loon maand mei juni
06-08-2007
€ 418,34
Loon maand juli
05-02-2008
€ 2.186,94
Loon maand januari 2008
15-02-2008
€ 762,51
Loon maand januari 2008
05-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand februari
28-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand maart 2008
29-04-2008
€ 2.949,45
Loon maand april
TOTAAL
€ 13.119,55
€ 15.000,00
Na april 2008 ontving [verdachte] geen (giraal) loon meer ontvangt van [bedrijf 2] [9]
Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [medeverdachte] de enige aandeelhouder en directeur is van [bedrijf 2] en dat de onderneming is ontbonden per 8 oktober 2008. [10]
[verdachte] heeft in het getuigenverhoor bij de politie van 10 juli 2017 verklaard:
Mevrouw [verdachte] , u wordt als getuige gehoord in een witwaszaak waarin uw partner [medeverdachte] verdachte is.
V: Heeft u eigen inkomen en waar bestaat dat uit?
A: Nee
V: Hoeveel spaargeld heeft u?
A: We hebben geen spaargeld
V: In hoeverre heeft u in het verleden aanzienlijke spaartegoeden gehad?
A: Nooit
V: Bent u ooit werknemer geweest bij [bedrijf 2] ?
A: Nee
V: Zegt de naam [bedrijf 2] u iets? Wat is dat voor onderneming?
A: Nee, dat zegt me niks.
V: Heeft u enige betrokkenheid gehad bij deze onderneming?
A: Nee [11]
Ter terechtzitting van 17 januari 2021 heeft [medeverdachte] verklaard:
[verdachte] was in dienst vanaf 1 mei 2007.
Na 1 mei 2008 heeft zij geen salaris meer ontvangen. Ik weet niet wanneer haar dienstbetrekking is opgezegd.
Zij deed administratieve werkzaamheden voor [bedrijf 2] en andere bedrijven.
Ik heb haar drie keer meer salaris gegeven dan haar vorige werkgever omdat zij afscheid zou nemen van haar andere baan en zij mij zou opvolgen als directeur. [12]
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 23 mei 2008 een pand aan [adres 2] te Eindhoven heeft gekocht. Ter financiering daarvan heeft zij op 6 mei 2008 een aanvraag gedaan voor een hypothecaire lening bij de ING Bank van € 375.000,00, met dien verstande dat zij € 25.000,00 aan eigen middelen zou inleggen in het aan de geldlening verbonden beleggingsdeel. Deze hypothecaire lening is haar verstrekt op basis van haar dienstverband bij [bedrijf 2] , waarvan [medeverdachte] de directeur destijds de directeur was. In het hypotheekdossier zitten een werkgeversverklaring en loonstroken opgemaakt door [bedrijf 2] De werkgeversverklaring is voorzien van een stempel van [bedrijf 2] en ondertekend door [medeverdachte] . Daarop staat vermeld dat [verdachte] per 1 mei 2007 in dienst is getreden bij [bedrijf 2] en een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd heeft met een bruto jaarsalaris € 55.560,00. De loonstroken zien op de maanden van januari 2008 tot en met april 2008. Uit de bankmutaties volgt dat [verdachte] tot en met april 2008 geldbedragen op haar bankrekening heeft ontvangen van [bedrijf 2] en daarna niet meer.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 2] fictief is en dat de werkgeversverklaring en loonstroken vals zijn. In het getuigenverhoor van juli 2017 heeft [verdachte] verklaard dat zij [bedrijf 2] niet kent en ook geen betrokkenheid heeft gehad bij de onderneming. Dit, terwijl zij volgens de werkgeversverklaring een jaar lang heeft gewerkt voor de onderneming en daarvoor loon heeft ontvangen. Dat [verdachte] door stress een onjuiste verklaring heeft afgelegd en dat zij dacht dat het om de verzekeringsmaatschappij OHRA ging, zoals de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de omstandigheden dat zij over bepaalde zaken zeer specifiek heeft verklaard en dat zij een jaar lang als accountmanager - gedeeltelijk zelfs fulltime - voor de onderneming zou hebben gewerkt, aanzienlijk meer salaris zou hebben ontvangen dan bij haar vorige werkgever en zij bovendien [medeverdachte] zou opvolgen als directeur van het bedrijf. Daarnaast staat vermeld op de werkgeversverklaring, gedagtekend 21 april 2008, dat [verdachte] een vaste arbeidsovereenkomst heeft en dat er geen voornemens zijn het dienstverband binnenkort te beëindigen, terwijl zij na april 2008 geen loon meer heeft ontvangen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] opzettelijk deze valse stukken hebben gebruikt ter verkrijging van de hypothecaire geldlening bij de ING Bank. Uit het hypotheekdossier van de ING Bank volgt immers dat deze stukken door [verdachte] zijn ingediend, danwel met tussenkomst van de intermediair [naam 1] van [bedrijf 3] , en dat op basis van deze stukken de hypothecaire geldlening is verstrekt. De geldbedragen die op de loonstroken staan, heeft [verdachte] wel ontvangen van [bedrijf 2] , maar na het verkrijgen van de hypothecaire geldlening ontving zij geen geld meer van [bedrijf 2] Dit was immers niet meer nodig omdat het doel, het verkrijgen van een hypothecaire lening, was behaald. In dit kader valt op dat [verdachte] min of meer het bedrag dat zij aan nettoloon van [bedrijf 2] heeft ontvangen, eerder aan [bedrijf 2] heeft verstrekt. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Beiden hebben een onmisbare rol gehad. Daarmee acht zij het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat [verdachte] bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet [verdachte] een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Zij hebben met listige kunstgrepen ING Bank ertoe te bewogen een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 375.000,00 aan [verdachte] te verstrekken door een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken te overleggen waaruit volgde dat [verdachte] voor onbepaalde tijd in dienst was bij [bedrijf 2] , er geen voornemens waren dit dienstverband te beëindigen en dat zij maandelijks een nettosalaris van € 2.949,45 ontving.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in of de periode van 1 maart 2008 tot en met 9 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk valse geschriften, te weten een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken op naam van [verdachte] afgegeven door [bedrijf 2] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of daarvan gebruik heeft gemaakt door deze aan [bedrijf 1] te doen toekomen en door [bedrijf 1] bij de ING te laten indienen ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] te Eindhoven.
Feit 2
in de periode van 8 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, de ING heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] te Eindhoven, door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING en
- een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en
- een valse werkgeversverklaring en meerdere valse loonstroken te doen toekomen aan de ING en/of door [bedrijf 1] te laten indienen bij de ING,
waardoor de ING werd bewogen tot voornoemde afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst
Feit 2
medeplegen van oplichting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaren. Bij het bepalen van de strafeis is gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die voor de bestraffing van beide feiten als uitgangspunt een gevangenisstraf stelt. Verder is rekening gehouden met de omstandigheden dat er sprake is van samenloop tussen beide feiten, dat de feiten gepleegd zijn in 2008 en dat de verdachte sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Ook wordt meegenomen dat [medeverdachte] , en niet de verdachte, de drijvende kracht is geweest achter de gepleegde feiten. De ouderdom van deze zaak maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat hij een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren passend acht. Hij heeft opgemerkt dat de redelijke termijn is geschonden en dat er sprake is van samenloop tussen beide feiten. Verder is er verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte een first offender is en dat de ING Bank geen schade heeft ondervonden omdat de hypotheek altijd is betaald.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met haar partner [medeverdachte] schuldig gemaakt aan zogenoemde hypotheekfraude bestaande uit het gebruikmaken van valse geschriften en oplichting. Door een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken op naam van haar partners onderneming op te maken en vervolgens gebruik te maken van deze documenten, is de ING Bank ertoe bewogen een hypothecaire lening te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is haar partner de initiatiefnemer van deze hypotheekfraude geweest. Hij heeft de documenten vervalst en aan de verdachte geldbedragen overgemaakt als ware er werkelijk een arbeidsrelatie die nog lange tijd zou duren.
Het zijn ernstige feiten omdat de integriteit van het financieel en economisch verkeer wordt aangetast. Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol spelen in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank houdt er enerzijds wel rekening mee dat de ING Bank niet is benadeeld nu hypotheeklasten maandelijks zijn betaald. Anderzijds heeft verdachte naar alle waarschijnlijkheid op basis van het gefingeerde dienstverband bijna vier jaar een te hoge uitkering ontvangen, welk wederrechtelijk verkregen voordeel tot ruim € 40.000,- zou kunnen oplopen.
Bij de strafoplegging wordt, ten voordele van verdachte, in aanmerking genomen dat verdachte een blanco strafblad heeft. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover deze uit het dossier blijken en ter terechtzitting door haar raadsman naar voren zijn gebracht. In het bijzonder geldt dat deze zaak tegen de verdachte al jaren loopt en zij een en ander niet aankon en met de twee kinderen in het buitenland is gaan wonen.
De ernst van de feiten maakt dat deze zaak in beginsel niet kan worden afgedaan op een andere wijze dan middels oplegging van gevangenisstraf. In vele andere, vergelijkbare, zaken van hypotheekfraude werd en wordt die strafmodaliteit ingezet. Dat gebeurt deels omdat gevangenisstraf de enige passende vergeldingsvorm wordt geoordeeld jegens de individuele verdachte en deels om door middel van oplegging van gevangenisstraf aan derden duidelijk te maken dat op hypotheekfraude zware sancties staan.
De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden bij de straftoemeting met het feit dat verdachtes recht op een behandeling van haar proces binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden, nu de zaak pas na ruim twee jaren na de eerste daad van vervolging, zijnde de eerste uitnodiging voor een verhoor als verdachte op 9 januari 2019 leidt tot een eindvonnis in eerste aanleg. Deze termijnoverschrijding en de persoonlijke omstandigheden maken dat de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden zal opleggen, met een proeftijd van twee jaren.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. In de strafmaat is de samenloop tussen de feiten verdisconteerd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4. is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit/de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. R.J.M.G. Rulkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2021.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2008 tot en met 09 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk valse en/of vervalste
geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [verdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 2] , voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [verdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 2] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door voornoemde werkgeversverklaring en/of
loonstroken aan [bedrijf 1] te doen toekomen en/of af te leveren en/of (vervolgens) voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken te doen toekomen en/of af te leveren aan de ING en/of door [bedrijf 1] bij de ING te laten indienen (telkens) ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] te Eindhoven;
2.
zij, in of omstreeks de periode van 08 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld, te weten de verstrekking van een
geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan [adres 2] te Eindhoven, door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING en/of
- in strijd met de waarheid de ING te (laten) informeren en/of geschriften te (laten) overleggen waaruit bleek dat [verdachte] ongeveer EUR 60.000 aan eigen middelen bezat, waarvan EUR 25.000 in de hypotheek ingelegd kon worden en/of
- een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te (laten) vermelden dat [verdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd had bij [bedrijf 2] en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [verdachte] binnenkort te beëindigen en/of
- op een of meerdere loonstroken onjuiste loonuren en/of loondagen en/of bedragen te (laten) vermelden en/of
- een (betaalde) arbeidsrelatie te suggereren tussen [verdachte] en [bedrijf 2] , terwijl er in werkelijkheid geen (betaalde) arbeidsrelatie bestond en/of
- van een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken gebruik te maken en/of
- een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken te (laten) doen toekomen en/of overhandigen/overleggen aan de ING en/of door [bedrijf 1] te laten indienen bij de ING,
waardoor de ING werd bewogen tot voornoemde afgifte en/of het verlenen van een
dienst en/of het aangaan van een schuld.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/721804-17
Proces-verbaal van de openbare zitting van 25 maart 2021 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1979,
wonende te [adres 1] (Turkije).
Raadsman is mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat zij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Informatie Organisatie, onderzoeksnummer [nummer] , gesloten d.d. 14 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 985.
2.Het schriftelijk bescheid, koop-aannemingsovereenkomst ‘De admirant woontoren’ d.d. 12 maart 2008, pagina’s 379 t/m 392.
3.Het schriftelijk bescheid, akte van levering, d.d. 12 maart 2008, pagina’s 314 t/m 338.
4.Het schriftelijk bescheid, akte van hypotheek, d.d. 23 mei 2008, pagina’s 358 t/m 366.
5.Het schriftelijk bescheid, aanvraagformulier ING Bank Hypotheken d.d. 7 mei 2008, pagina’s 404 t/m 408.
6.Het schriftelijk bescheid, model werkgeversverklaring, d.d. 21 april 2008, pagina 492.
7.Het schriftelijk bescheid: loonafrekeningen januari, februari, maart en april 2008, d.d. 22 april 2008, pagina’s 493 t/m 496.
8.Het schriftelijk bescheid, notitie bij aanvraag, d.d. 7 mei 2008, pagina’s 181 en 182.
9.Het proces-verbaal Bankmutaties [bedrijf 2] d.d. 30 oktober 2018, pagina 772 en 773.
10.Het bescheid, het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 3 juli 2017, pagina 307.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] , d.d. 10 juli 2017, pagina’s 245 t/m 253.
12.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 en 18 januari 2021 en 25 maart 2021.