4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
Op 12 maart 2008 heeft [verdachte] een koopovereenkomst ondertekend voor een appartement aan [adres 2] 31-237 te Eindhoven voor een bedrag van € 360.000,00.Op 23 mei 2008 is het pand aan [verdachte] geleverd.
Uit de akte van hypotheek volgt dat [verdachte] op 23 mei 2008 voor de financiering van het pand een hypothecaire geldlening van € 375.000,00 is aangegaan bij de ING Bank.
Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening van 6 mei 2008 staat op naam van [verdachte] , geboren op [geboortegegevens 1] 1979 in Nederland, beroep accountmanager, bruto jaarinkomen € 60.005,00. De intermediair is [naam 1] van [bedrijf 3] . Het gewenste hypotheekbedrag is € 375.000,00 en aan eigen middelen is volgens opgave beschikbaar € 25.000,00.
Bij de aanvraag zit een werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 namens [bedrijf 2] waarop onder andere is vermeld:
Gegevens werknemer:
Naam werknemer: [verdachte]
In dienst sinds: 01-05-2007
Functie: Accountmanager
Aard van het dienstverband:
De werknemer heeft: een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Is er sprake van een proeftijd? Nee.
Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen? Nee.
Directeur/aandeelhouder: Nee.
Inkomen:
Bruto jaarsalaris: € 55.560,00
Vakantietoeslag: € 4.444,80
Ondergetekende verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
Naam ondertekenaar: [medeverdachte]
Getekend te Roermond d.d. 21 april 2008.
Met firmastempel van [bedrijf 2]
Bij de aanvraag zitten vier loonafrekeningen van [bedrijf 2] aan [verdachte] . Op de loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008 staat dat [verdachte] netto € 2.949,45 ontvangt aan loon.
In de notitie bij de aanvraag van de hypothecaire lening heeft [naam 2] van de ING Bank genoteerd:
[naam 1] belde met onderstaande antwoorden op de vragen:
* inkomen vrouw: het inkomen van de vrouw is volledig vast, en heeft dus ook geen variabele componenten.
* verpandingen van vermogen: (…) Cliënt heeft een bedrag ad ca EUR 60.000,00 aan eigen middelen, hiervan zal EUR 25.000,00 worden aangewend voor de eerste inleg en het overige deel zal ze aan meerwerk besteden.
Verbalisant [naam 3] heeft in het proces-verbaal bankmutaties [bedrijf 2] gerelateerd:
In de onderstaande tabel zijn alle transacties opgenomen waarbij geld werd overgeboekt tussen [bedrijf 2] en [verdachte] .
Datum
Betaling aan [verdachte]
Ontvangst van [verdachte]
Omschrijving
05-03-2007
€ 15.000,00
Lening
04-07-2007
€ 903,41
Loon maand mei juni
06-08-2007
€ 418,34
Loon maand juli
05-02-2008
€ 2.186,94
Loon maand januari 2008
15-02-2008
€ 762,51
Loon maand januari 2008
05-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand februari
28-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand maart 2008
29-04-2008
€ 2.949,45
Loon maand april
TOTAAL
€ 13.119,55
€ 15.000,00
Na april 2008 ontving [verdachte] geen (giraal) loon meer ontvangt van [bedrijf 2]
Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [medeverdachte] de enige aandeelhouder en directeur is van [bedrijf 2] en dat de onderneming is ontbonden per 8 oktober 2008.
[verdachte] heeft in het getuigenverhoor bij de politie van 10 juli 2017 verklaard:
Mevrouw [verdachte] , u wordt als getuige gehoord in een witwaszaak waarin uw partner [medeverdachte] verdachte is.
V: Heeft u eigen inkomen en waar bestaat dat uit?
A: Nee
V: Hoeveel spaargeld heeft u?
A: We hebben geen spaargeld
V: In hoeverre heeft u in het verleden aanzienlijke spaartegoeden gehad?
A: Nooit
V: Bent u ooit werknemer geweest bij [bedrijf 2] ?
A: Nee
V: Zegt de naam [bedrijf 2] u iets? Wat is dat voor onderneming?
A: Nee, dat zegt me niks.
V: Heeft u enige betrokkenheid gehad bij deze onderneming?
A: Nee
Ter terechtzitting van 17 januari 2021 heeft [medeverdachte] verklaard:
[verdachte] was in dienst vanaf 1 mei 2007.
Na 1 mei 2008 heeft zij geen salaris meer ontvangen. Ik weet niet wanneer haar dienstbetrekking is opgezegd.
Zij deed administratieve werkzaamheden voor [bedrijf 2] en andere bedrijven.
Ik heb haar drie keer meer salaris gegeven dan haar vorige werkgever omdat zij afscheid zou nemen van haar andere baan en zij mij zou opvolgen als directeur.
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 23 mei 2008 een pand aan [adres 2] te Eindhoven heeft gekocht. Ter financiering daarvan heeft zij op 6 mei 2008 een aanvraag gedaan voor een hypothecaire lening bij de ING Bank van € 375.000,00, met dien verstande dat zij € 25.000,00 aan eigen middelen zou inleggen in het aan de geldlening verbonden beleggingsdeel. Deze hypothecaire lening is haar verstrekt op basis van haar dienstverband bij [bedrijf 2] , waarvan [medeverdachte] de directeur destijds de directeur was. In het hypotheekdossier zitten een werkgeversverklaring en loonstroken opgemaakt door [bedrijf 2] De werkgeversverklaring is voorzien van een stempel van [bedrijf 2] en ondertekend door [medeverdachte] . Daarop staat vermeld dat [verdachte] per 1 mei 2007 in dienst is getreden bij [bedrijf 2] en een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd heeft met een bruto jaarsalaris € 55.560,00. De loonstroken zien op de maanden van januari 2008 tot en met april 2008. Uit de bankmutaties volgt dat [verdachte] tot en met april 2008 geldbedragen op haar bankrekening heeft ontvangen van [bedrijf 2] en daarna niet meer.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 2] fictief is en dat de werkgeversverklaring en loonstroken vals zijn. In het getuigenverhoor van juli 2017 heeft [verdachte] verklaard dat zij [bedrijf 2] niet kent en ook geen betrokkenheid heeft gehad bij de onderneming. Dit, terwijl zij volgens de werkgeversverklaring een jaar lang heeft gewerkt voor de onderneming en daarvoor loon heeft ontvangen. Dat [verdachte] door stress een onjuiste verklaring heeft afgelegd en dat zij dacht dat het om de verzekeringsmaatschappij OHRA ging, zoals de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de omstandigheden dat zij over bepaalde zaken zeer specifiek heeft verklaard en dat zij een jaar lang als accountmanager - gedeeltelijk zelfs fulltime - voor de onderneming zou hebben gewerkt, aanzienlijk meer salaris zou hebben ontvangen dan bij haar vorige werkgever en zij bovendien [medeverdachte] zou opvolgen als directeur van het bedrijf. Daarnaast staat vermeld op de werkgeversverklaring, gedagtekend 21 april 2008, dat [verdachte] een vaste arbeidsovereenkomst heeft en dat er geen voornemens zijn het dienstverband binnenkort te beëindigen, terwijl zij na april 2008 geen loon meer heeft ontvangen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] opzettelijk deze valse stukken hebben gebruikt ter verkrijging van de hypothecaire geldlening bij de ING Bank. Uit het hypotheekdossier van de ING Bank volgt immers dat deze stukken door [verdachte] zijn ingediend, danwel met tussenkomst van de intermediair [naam 1] van [bedrijf 3] , en dat op basis van deze stukken de hypothecaire geldlening is verstrekt. De geldbedragen die op de loonstroken staan, heeft [verdachte] wel ontvangen van [bedrijf 2] , maar na het verkrijgen van de hypothecaire geldlening ontving zij geen geld meer van [bedrijf 2] Dit was immers niet meer nodig omdat het doel, het verkrijgen van een hypothecaire lening, was behaald. In dit kader valt op dat [verdachte] min of meer het bedrag dat zij aan nettoloon van [bedrijf 2] heeft ontvangen, eerder aan [bedrijf 2] heeft verstrekt. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Beiden hebben een onmisbare rol gehad. Daarmee acht zij het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat [verdachte] bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet [verdachte] een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Zij hebben met listige kunstgrepen ING Bank ertoe te bewogen een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 375.000,00 aan [verdachte] te verstrekken door een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken te overleggen waaruit volgde dat [verdachte] voor onbepaalde tijd in dienst was bij [bedrijf 2] , er geen voornemens waren dit dienstverband te beëindigen en dat zij maandelijks een nettosalaris van € 2.949,45 ontving.