ECLI:NL:RBLIM:2021:2557

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
C/03/288168 / JE RK 21-205
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg te laten vervallen. De vader had op 3 februari 2021 een verzoek ingediend, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat dit verzoek niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het verzoek begint te lopen op de dag na verzending van de schriftelijke aanwijzing, die op 18 januari 2021 per aangetekende post aan de vader is verzonden. De vader stelde dat hij de schriftelijke aanwijzing op 20 januari 2021 in zijn brievenbus had gevonden en dat de termijn daarom op 21 januari 2021 zou zijn aangevangen. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de termijn op 20 januari 2021 begon, waardoor de indiening op 3 februari 2021 te laat was. De kinderrechter verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek, en de overige standpunten van de partijen blijven onbesproken. De beschikking is openbaar uitgesproken en schriftelijk vastgesteld op 16 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/288168 / JE RK 21-205
Datum uitspraak: 4 maart 2021
Beschikking van de kinderrechter inzake conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[verzoeker],
verzoeker, hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de vader van 3 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 3 februari 2021;
- de brief van de griffie van 2 maart 2021 aan partijen over de mondelinge behandeling;
- de reactie van de moeder met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2021.
Op 4 maart 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door een tolk;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 16 juni 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 juni 2021.
De GI heeft op 18 januari 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Volgens het in die schriftelijke aanwijzing opgenomen besluit geeft de GI de volgende aanwijzing:
  • de vader stelt Youz in de gelegenheid [minderjarige] te helpen, ook als dit betekent, al dan niet tijdelijk, afstand doen van inzage dossier;
  • de vader verleent zijn medewerking aan de hulp door Youz ten behoeve van [minderjarige] , doordat de vader zorgt dat [minderjarige] tijdig op de afspraken verschijnt met de hulpverlener, hij de benodigde formulieren ondertekent en de aanwijzingen van Youz opvolgt;
  • de vader plant een afspraak met GIB op korte termijn, zo nodig met de moeder samen, om een start te maken met inhoudelijke systemische behandeling;
  • de vader verleent zijn medewerking aan hulpverlening door GIB door tijdig op afspraken te verschijnen en zo nodig aanwijzingen vanuit GIB op te volgen.

3.Het verzoek

De vader verzoekt op grond van de artikelen 1:264 en 1:326 Burgerlijk Wetboek (BW) de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren, ten minste op te schorten totdat middels persoonlijkheidsonderzoek door een daartoe bevoegde professional is vastgesteld (1) wat (de bron van) het te bestrijden probleem is, én (2) hoe dat probleem moet worden bestreden.
De vader stelt - samengevat en zakelijk weergegeven - dat gezien de vele onjuistheden en niet onderbouwde meningen in de schriftelijke aanwijzing het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en er ook geen sprake is van een deugdelijk gemotiveerd besluit.
Voor de verdere onderbouwing wordt verwezen naar het verzoekschrift.

4.De beoordeling

Bij brief van de griffier van 2 maart 2021 is aan partijen kenbaar gemaakt dat ter mondelinge behandeling alleen de vraag naar de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek zou worden behandeld.
Op grond van artikel 1:264 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing van de GI, zoals bedoeld in artikel 1:263 BW, geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Zoals ter zitting aan de orde gesteld, bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek volgens artikel 1:264 lid 3 BW twee weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. Gelet hierop dient, alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek kan worden toegekomen, allereerst te worden beoordeeld of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek.
Desgevraagd heeft de vader ter zitting het standpunt ingenomen dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij de schriftelijke aanwijzing op 20 januari 2021 in zijn brievenbus heeft gevonden en dat de termijn van twee weken volgens hem daarom een aanvang heeft genomen op 21 januari 2021 en de indiening van het verzoek op 3 februari 2021 derhalve tijdig was.
De GI heeft ter zake verklaard dat de schriftelijke aanwijzing op 18 januari 2021 per aangetekende post aan de vader is verzonden. De GI heeft dit niet nader met stukken onderbouwd.
De GI kan ingevolge het bepaalde in artikel 1:264 lid 3 BW een schriftelijke aanwijzing op twee manieren bekend maken: a) door verzending en b) door uitreiking.
De onderhavige schriftelijke aanwijzing is door de GI verzonden. De vader heeft zowel in zijn verzoek als ook ter zitting immers gesteld dat de schriftelijke aanwijzing bij de vader per post is bezorgd op 20 januari 2021, zodat de kinderrechter hiervan uit zal gaan. Van uitreiking van de schriftelijke aanwijzing door de GI op 20 januari 2021 of op enige andere datum is niet gebleken. De kinderrechter gaat er, gezien deze stelling van de vader, verder van uit dat de schriftelijke aanwijzing, die is gedateerd op 18 januari 2021, ook op die datum dan wel uiterlijk op 19 januari 2021 per post aan de vader is verzonden.
Aangezien daarmee vaststaat dat de schriftelijke aanwijzing aan de vader bekend is gemaakt door verzending en dat die verzending uiterlijk heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021, is de termijn voor het indienen van het verzoek voor de vader aangevangen op 20 januari 2021. Daarmee wordt het standpunt van de vader, dat die termijn is aangevangen op 21 januari 2021, verworpen.
Vanwege de aanvang van de termijn voor het indienen van het onderhavige verzoek op woensdag 20 januari 2021, is deze geëindigd veertien dagen later op dinsdag, derhalve op
2 februari 2021. De indiening van het verzoek op 3 februari 2021 was derhalve te laat.
Overigens zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
De vader zal derhalve hierna niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. Gelet hierop zullen de overige standpunten en stellingen van de vader, de moeder en de GI onbesproken blijven.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.A. Ferwerda, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Groen - Witvliet, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021 en schriftelijk vastgesteld op 16 maart 2021.
BGW