ECLI:NL:RBLIM:2021:2551

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
03/702635-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen, veroordeling voor valsheid in geschrift en oplichting in hypotheekfraudezaak

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen, valsheid in geschrift en oplichting. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een bedrag van ongeveer € 215.080,00 uitgegeven dat niet kon worden verantwoord op basis van legale inkomsten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat dit bedrag afkomstig was van misdrijf, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het witwassen.

De verdachte werd wel veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting. Hij had samen met zijn partner valse documenten, waaronder een werkgeversverklaring en loonstroken, opgemaakt om een hypothecaire lening van € 375.000,00 te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze valse documenten had gebruikt om de bank te misleiden. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure. De verdachte had een blanco strafblad en de rechtbank vond het belangrijk om een signaal af te geven over de ernst van hypotheekfraude.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702635-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1974,
wonende te [adres 1] .
De verdachte, verder te noemen [verdachte] wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 27 januari en 28 januari 2021. [verdachte] en zijn raadsman zijn op beide dagen verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 25 maart 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is het vonnis uitgesproken.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging - kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Feit 1:zich in een periode van vier jaar heeft schuldig gemaakt aan (
primair) gewoontewitwassen, dan wel (
subsidiair) schuldwitwassen van in totaal € 215.080,00;
Feit 2:een werkgeversverklaring en/of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst met de bedoeling om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
al dan niet met een ander of anderen, voornoemd(e) geschrift(en) heeft doen toekomen en/of heeft afgeleverd aan de [bank 1] en/of door [naam financieel adviseur] bij de [bank 1] heeft laten indienen voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening;
Feit 3:al dan niet met een ander of anderen, de [bank 1] heeft opgelicht ter verkrijging van een hypothecaire geldlening.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen. [verdachte] heeft in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 in totaal een geldbedrag van € 162.057,10 aan onverklaarbaar vermogen gehad. [verdachte] heeft over dit bedrag geen concrete en verifieerbare verklaring afgelegd die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat dit bedrag een legale herkomst heeft met als gevolg dat een criminele herkomst over blijft als enige aanvaarbare verklaring. Gelet op de lange periode waarin het witwassen zich voltrok, de grote hoeveelheid aan transacties en het totaalbedrag, is er sprake van een gewoonte.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte en het oplichten van de [bank 1] . [verdachte] heeft als directeur grootaandeelhouder van [bedrijf 1] valse documenten op naam van [medeverdachte] opgemaakt, te weten een werkgeversverklaring en loonstroken, met als doel het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. [medeverdachte] heeft deze stukken verstrekt aan de [bank 1] . De officier van justitie stelt op basis van het dossier dat het dienstverband van [medeverdachte] als accountmanager bij [bedrijf 1] fictief was en dat de valse geschriften door [verdachte] en [medeverdachte] gebruikt zijn als listige kunstgreep om [bank 1] op te lichten en te bewegen tot het verstrekken van de hypothecaire geldlening.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals opgenomen in de overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen, vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verdediging een afdoende verklaring, onderbouwd met documenten, heeft ingebracht tegen de kasopstelling. Het Openbaar Ministerie heeft hiernaar geen of onvoldoende nader onderzoek verricht, zodat niet gekomen kan worden tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen vermogen een illegale herkomst heeft.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 en feit 3 aangevoerd dat [verdachte] de werkgeversverklaring en loonstroken op naam van [medeverdachte] niet heeft vervalst. In 2007 is [medeverdachte] een dienstverband aangegaan met [bedrijf 1] . Zij zou het kantoorwerk van [verdachte] overnemen en uiteindelijk directeur van [bedrijf 1] worden. Zij ontving een goed salaris, zodat zij met vertrouwen haar werk bij [bedrijf 2] kon opzeggen. In 2008 heeft zij pas de hypothecaire geldlening aangevraagd, een jaar later dan het dienstverband is aangevangen. Dat het dienstverband is verbroken kort na het verkrijgen van de hypothecaire geldlening had te maken met onvoorziene omstandigheden. Onjuist is de stelling van het openbaar ministerie dat een en ander slechts een opzetje is geweest teneinde de [bank 1] op te lichten. Verder is er geen sprake van benadeling van de [bank 1] en heeft [bank 1] geen aangifte gedaan van oplichting.
3.3
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De motivering van het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 beslaat, met het oog op de leesbaarheid, meerdere paragrafen. De rechtbank bespreekt in paragraaf 1 allereerst het wettelijk kader inzake witwassen en de daaruit voortvloeiende stappen die genomen moeten worden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het tenlastegelegde onderdeel dat de gelden “afkomstig zijn uit enig misdrijf”. Vervolgens zal in paragraaf 2 besproken worden of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf. In paragraaf 3 zal de kasopstelling worden besproken zoals die door het Openbaar Ministerie is opgesteld en aan de hand waarvan het van mening is dat een gerechtvaardigd vermoeden is ontstaan dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, het zogenaamde witwasvermoeden. In paragraaf 4 zullen de posten waarover het Openbaar Ministerie en de verdediging van mening verschillen uitvoerig behandeld worden. Vervolgens zal de rechtbank per post beoordelen of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft. In paragraaf 5 zal de rechtbank ten slotte een oordeel geven over de vraag of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het oordeel van rechtbank zal dus bestaan uit de volgende onderdelen:
Wettelijk kader
Gronddelict?
Witwasvermoeden?
Uitgebreide kasopstelling
Geldstortingen in 2014 en 2015
Conclusie
4.
Geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf?
4.1.
Legale ontvangsten
Huurontvangsten
IB-onderneming
Kruisposten
Leningen
Voertuigen
Overige
Conclusie legale ontvangsten
4.2.
Uitgaven
Exploitatiekosten
IB-onderneming
Levensonderhoud
Kleding
Recreatie
Autokosten
Voertuigen
Verbouwingen
[bedrijf 18]
Onroerend goed
Conclusie uitgaven
4.3.
Conclusie
5.
Witwassen?
1. Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling van witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het tenlastegelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het tenlastegelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
De rechtbank zal in dat geval moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien van een dergelijk bewijsvermoeden – het zogenaamde witwasvermoeden - sprake is, mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Indien [verdachte] voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal door de rechtbank moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van [verdachte] het witwassen bewezen kan worden verklaard op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of [verdachte] van meet af aan een tegenwicht tegen de witwasverdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
2. Gronddelict?
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het door de officier van justitie ingenomen standpunt vast, dat er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen enerzijds het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag en anderzijds een bepaald concreet misdrijf.
3. Witwasvermoeden?
Nu dit gronddelict ontbreekt zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het Openbaar Ministerie heeft in dat kader - beknopt weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Uitgebreide kasopstelling
Op 23 mei 2017 is [verdachte] aangemerkt als verdachte van het witwassen van crimineel geld. Dit is gebeurd op basis van een signaaldocument over [verdachte] wat is binnen gekomen bij het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Limburg, op basis van informatie over [verdachte] verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen en op basis van een (voorlopige) kasopstelling opgesteld door de Belastingdienst. Naar aanleiding daarvan heeft de financieel analist van de politie op 20 september 2018 een uitgebreide kasopstelling [1] opgesteld van de financiële situatie van [verdachte] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015. In de kasopstelling worden de totale contante en girale uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante en girale gelden. Uit deze kasopstelling volgt dat de uitgaven van [verdachte] hoger zijn dan zijn legale inkomsten.
[verdachte] vormde in de tenlastegelegde periode een economische eenheid met zijn partner [medeverdachte] . Daarom zijn ook de transacties die plaats hebben gevonden via de bankrekening op naam van [medeverdachte] meegenomen in de kasopstelling.
[verdachte] beschikte bij aanvang van de onderzoeksperiode over een negatief saldo van
€ 21.414,00. Dit bedrag bestond uit het bezit van € 1.000,00 aan contant geld en een negatief saldo van € 22.414,00 op zijn bankrekeningen. Dit is vastgesteld aan de hand van de door [verdachte] opgestelde en verstrekte kasoverzichten en de saldi van de drie bankrekeningen van [verdachte] en [medeverdachte] tezamen. Aan het einde van de onderzoeksperiode beschikte [verdachte] over
€ 203,00 aan giraal geld. Het eindsaldo contant geld is gesteld op € 0,00.
Uit de kasopstelling volgt dat [verdachte] in de gehele onderzoeksperiode in totaal € 1.267.995,00 aan legale ontvangsten heeft genoten en in totaal € 1.468.515,00 heeft uitgegeven. Rekening houdend met het hiervoor vermelde begin- en eindsaldo, betekent dit dat [verdachte] in de onderzoeksperiode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 in totaal € 222.137,00 meer zou hebben uitgegeven dan dat hij aan ontvangsten kan verantwoorden. Nu het onmogelijk is om meer uit te geven dan in de ‘virtuele’ portemonnee zit, leidt dit gegeven volgens het Openbaar Ministerie tot de conclusie dat dit negatief kasverschil kennelijk wordt veroorzaakt door niet verantwoorde inkomsten uit illegale bron.
Beginsaldo contant en giraal geld
- 21.414,00
+/+
Legale ontvangsten
1.267.995,00
-/-
Eindsaldo contant en giraal geld
203,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
1.246.378,00
-/-
Werkelijke uitgaven
1.468.515,00
Verschil
- 222.137,00
Geldstortingen 2014 en 2015
Volgens het Openbaar Ministerie wordt het witwasvermoeden verder onderbouwd doordat de door [verdachte] gedane contante stortingen niet volledig verklaard kunnen worden uit contante huurinkomsten. Uit een analyse van de bankrekeningen van [verdachte] blijkt dat hij in 2014 en 2015 in totaal € 224.127,00 stortte op zijn bankrekeningen. Volgens de kasopstelling bedragen de contante huurinkomsten van [verdachte] in 2014 en 2015 (maximaal) slechts € 109.746,00 Ook dit impliceert dat er sprake is van een onbekende (illegale) geldbron.
De stelling van [verdachte] dat de geldstortingen verantwoord kunnen worden door de contante huurontvangsten tezamen met de geldopnames vanaf 2012, wordt door het Openbaar Ministerie niet gevolgd. Als de stortingen van 2014 en 2015 worden afgezet tegen de contante huurontvangsten en geldopnames van 2012 tot en met 2015 dan zou [verdachte] inderdaad voldoende saldo hebben gehad om de in 2014 en 2015 gestorte geldbedragen te verklaren. [verdachte] zou dan echter het in 2012 en 2013 opgenomen contante geld moeten hebben bewaard en in 2014 en/of 2015 weer hebben teruggestort. Dit is volgens het Openbaar Ministerie niet aannemelijk, omdat [verdachte] meerdere contante uitgaven heeft gedaan in de periode van 2012 tot en met 2015 en zijn geld dus niet volledig heeft opgepot. Ook is [verdachte] in de onderzoeksperiode diverse geldleningen aangegaan en is er in die periode een oplopende schuldenlast ontstaan die tot (incasso)kosten voor [verdachte] heeft geleid, wat niet voor de hand ligt als [verdachte] nog geld had liggen. Verder blijkt uit de analyse van de bankrekeningen dat [verdachte] nooit geld heeft opgenomen in ‘grote’ coupures van € 200,00 en
€ 500,00 terwijl een substantieel deel van het gestorte geld wel uit dergelijke coupures bestond. Kortom, [verdachte] heeft in de visie van het Openbaar Ministerie meer geld gestort dan hij aan legale inkomsten voor handen kon hebben gehad. Zie onderstaande tabel voor de becijfering [2] :
2012
2013
2014
2015
Beginsaldo per 01-01-2012
€ 1.000,00
+/+
Contante huurontvangsten
€ 57.318,00
€ 59.168,00
€ 59.168,00
€ 50.578,00
+/+
Geldopnames
€ 69.130,00
€ 6.650,00
€ 41.230,00
€ 46.440,00
+/+
Overige contante ontvangsten
€ 29.040,00
€ 43.200,00
Beschikbaar
€ 156.488,00
€ 65.818,00
€ 143.598,00
€ 97.018,00
-/-
Geldstortingen
€ 16.620,00
€ 29.530,00
€ 112.057,00
€ 112.070,00
-/-
Contante uitgaven
€ 126.874,00
€ 72.472,00
€ 121.534,00
€ 93.903,00
Saldo
€ 12.994,00
€ - 36.184,00
€ - 89.993,00
€ - 108.955,00
Conclusie
Nu uit de kasopstelling volgt dat [verdachte] € 222.137,00 meer heeft uitgegeven dan hij aan inkomsten kan verantwoorden en hij bovendien in 2014 en 2015 meer geld heeft gestort dan hij op basis van geregistreerde inkomsten voor handen kan hebben gehad, is de rechtbank van oordeel dat de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4. Geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf?
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van [verdachte] worden verlangd dat hij voor de herkomst van deze geldbedragen een verklaring geeft die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Zoals onder 3. al is beschreven, volgt uit de kasopstelling dat [verdachte] in de gehele onderzoeksperiode in totaal € 1.267.995,00 aan legale ontvangsten heeft genoten en in totaal € 1.468.515,00 heeft uitgegeven. Deze ontvangsten en uitgaven zijn in de kasopstelling onderbouwd met diverse posten. Alle posten, incluis de bedragen die het Openbaar Ministerie eraan heeft verbonden, zijn in onderstaande tabel weergegeven:
Legale ontvangsten
Werkelijke uitgaven
Omschrijving
Bedrag
Omschrijving
Bedrag
Inkomen [verdachte]
30.943,00
Hypotheek
506.893,00
Inkomen [medeverdachte]
4.548,00
Verbouwingen
158.403,00
Huurontvangsten
399.323,00
[bedrijf 18]
144.482,00
Hypotheek
294.134,00
Leningen
141.325,00
Onroerend goed
73.314,00
Onroerend goed
130.646,00
Verbouwingen
18.530,00
IB-onderneming
63.438,00
Leningen
119.351,00
Levensonderhoud
37.548,00
Voertuigen
5.250,00
Huurontvangsten
27.438,00
IB-onderneming
29.040,00
Gas, water en licht
25.758,00
[bedrijf 18]
139.874,00
Exploitatiekosten
23.864,00
[bedrijf 4]
42.879,00
Incassobureaus
23.459,00
Belasting
23.638,00
Belasting
21.062,00
Exploitatiekosten
507,00
Voertuigen
19.727,00
Gas, water en licht
1.911,00
Autokosten
17.681,00
Storno
71.005,00
Verzekeringen
17.502,00
Verzekeringen
2.350,00
Pizzamax
16.017,00
Kinderen
204,00
Communicatie
12.003,00
Overige
11.195,00
Kleding
11.436,00
TOTAAL
1.267.995,00
Reizen
5.260,00
Creditcard
2.845,00
Kinderen
2.511,00
Bankkosten
2.447,00
CJIB
1.930,00
Recreatie
1.698,00
Contributies
789,00
Overige
52.350,00
TOTAAL
1.468.515,00
[verdachte] heeft sinds 20 september 2018 meerdere keren een verklaring en nieuwe informatie aangedragen over individuele posten uit de berekening, waaronder het (fiscale) beroepschrift van 21 maart 2019 en de zienswijze van 18 maart 2020.
[verdachte] heeft tijdens de regiezitting van 29 januari 2020 verzocht om 42 personen te horen als getuigen. Door de rechtbank is het verzoek tot het horen van 32 van deze getuigen toegewezen. [verdachte] heeft tijdens de regiezitting van 14 augustus 2020 evenwel afgezien van het horen van deze 32 getuigen omdat hij vreesde dat het horen van deze getuigen de behandeling van de zaak ernstig zou vertragen.
Door het Openbaar Ministerie is nader onderzoek gedaan naar de verklaring van en nieuwe informatie aangedragen door [verdachte] . Op grond van die bevindingen is een proces-verbaal “verschillen berekeningen” [3] opgesteld. In dat proces-verbaal zijn zowel het standpunt van [verdachte] als dat van het Openbaar Ministerie per post weergegeven. Ook zijn - waar nodig - per post de aanpassingen van het Openbaar Ministerie op de oorspronkelijke kasopstelling gepreciseerd. Die aanpassingen hebben uitsluitend betrekking op de contante posten omdat over de girale posten (nagenoeg) geen discussie bestond. Deze aangepaste berekening van het Openbaar Ministerie in het proces-verbaal “verschillen berekening” komt uit op een bedrag van € 172.778,00 aan uitgaven dat niet verklaard kan worden door geregistreerde inkomsten, zodat het Openbaar Ministerie van mening is dat dit bedrag enkel kan worden verklaard door inkomsten uit illegale bron.
Nu [verdachte] en het Openbaar Ministerie het over een groot deel van bovengenoemde posten en geldbedragen eens zijn, behoeven deze geen bespreking. De rechtbank zal alleen de posten waarover discussie bestaat in dit vonnis bespreken. Zij zal voor haar berekening de kasopstelling, met daarin zowel de contante als girale geldstromen verwerkt, als uitgangspunt nemen.
4.1.
Legale ontvangsten
Huurontvangsten
Inleiding
In de kasopstelling is uitgegaan van een bedrag van in totaal € 399.323,00 aan huurontvangsten, bestaande uit € 173.090,00 aan giraal ontvangen huur en € 226.233,00 aan contant ontvangen huur.
Niet in geschil is dat [verdachte] in de onderzoeksperiode € 173.090,00 aan huur heeft ontvangen die via de bank is betaald. [4] Wel in geschil is de hoogte van de door [verdachte] contant ontvangen huur die volgens [verdachte] € 277.500,00 bedraagt, waardoor hij volgens hem € 51.927,00 meer heeft ontvangen dan waarvan het Openbaar Ministerie uitgaat.
Voor de bepaling van de hoogte van de contant ontvangen huurontvangsten heeft het Openbaar Ministerie als uitgangspunt genomen het overzicht dat [verdachte] op 17 juli 2017 en 18 juli 2017 heeft verstrekt aan de Belastingdienst. [5] Op dit overzicht staan benoemd de verhuurde panden met de namen van de huurders en contante huurbedragen die betaald zouden zijn.
In het proces verbaal verschillen berekening is weergegeven op welke punten er een verschil van inzicht is blijven bestaan tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging met betrekking tot de hoogte van de contante huurinkomsten waarna een verschil van € 30.642,00 resteert dat [verdachte] volgens het Openbaar Ministerie minder aan contante huurpenningen heeft ontvangen dan door hem is opgevoerd.
De rechtbank zal hieronder de huurontvangsten bespreken waarover discussie bestaat.
[adres 2] te Venlo
In de kasopstelling is geen melding gemaakt over huurontvangsten die zouden zijn ontvangen door [verdachte] voor het verhuren van een pand aan de [adres 2] te Venlo.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat er een huurpand ontbreekt in het door hem opgestelde overzicht van de verhuurde panden. Hij stelt in 2012 huurontvangsten te hebben genoten van een winkelpand op het adres [adres 2] te Venlo. Ter onderbouwing daarvan heeft hij van twee huurders, te weten [naam supermarkt 1] en [naam supermarkt 2] , de stukken van de Kamer van Koophandel overgelegd waarop de [adres 2] staat benoemd als bezoekersadres. Ook heeft hij bankoverschrijvingen van [naam supermarkt 3] ten behoeve van de [adres 2] overgelegd. Het Openbaar Ministerie acht dit aannemelijk.
[verdachte] heeft verder in zijn zienswijze beschreven dat [naam supermarkt 3] het winkelpand aan de [adres 2] te Venlo huurde in de maanden maart en april van 2012 en hem € 3.000,00 aan borg heeft betaald. [verdachte] heeft verklaard dat hij deze borg niet heeft terugbetaald, omdat [naam supermarkt 3] vroegtijdig het pand heeft verlaten. Ter terechtzitting heeft [verdachte] een e-mailbericht overgelegd van [naam 1] . Deze [naam 1] heeft namens [naam supermarkt 2] , die per 1 mei 2012 het winkelpand huurde, een e-mailbericht gestuurd aan [verdachte] waarin hij schrijft dat hij de borg van € 3.000,00 aan [naam supermarkt 3] heeft betaald bij de overname van het winkelpand. Verder schrijft hij dat [verdachte] aan [naam supermarkt 2] nooit de borg heeft terugbetaald, omdat de supermarkt voortijdig de huurovereenkomst heeft ontbonden.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring heeft gegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van [verdachte] en is op basis daarvan van mening dat het onaannemelijk is dat [verdachte] de borgsom niet heeft terugbetaald aan [naam supermarkt 3] . Uit het proces-verbaal van bevindingen huur [adres 2] te Venlo van 24 november 2020 [6] blijkt dat [naam 2] , eigenaar van [naam supermarkt 3] , zich niets meer kan herinneren over de wijze van betaling van de borgsom en evenmin of zij de borgsom heeft teruggekregen. Volgens het Openbaar Ministerie is het merkwaardig dat de huurder zich niet meer kan herinneren of de borgsom is betaald of teruggegeven.
Dat het Openbaar Ministerie op basis van het nader onderzoek van mening is dat “onaannemelijk” is dat de borgsom niet is terugbetaald en de gang van zaken “merkwaardig” acht, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op basis daarvan – in het licht van de door de verdediging ingebrachte getuigenverklaring – te kunnen oordelen dat de borgsom is terugbetaald. Het bedrag is dan ook ten onrechte als een door [verdachte] gedane uitgave door het OM in mindering gebracht.
[adres 3] te Venlo
Het Openbaar Ministerie heeft een bedrag van € 5.900,00 in mindering gebracht op het bedrag dat [verdachte] heeft opgegeven aan huurontvangsten voor het pand aan de [adres 3] in Venlo. [7]
Op basis van een handhavingsrapportage van 19 maart 2015 die is opgemaakt naar aanleiding van een integrale controle op bewoning van onder andere [adres 3] [8] , is er door het Openbaar Ministerie vanuit gegaan dat het pand zes verhuurbare kamers heeft en dat per kamer € 300,00 aan huur per maand wordt betaald. Uit de rapportage volgt dat bewoners hebben verklaard dat voor een kamer waar twee personen verbleven evenveel huur, te weten € 300,00, werd betaald als voor een kamer waar een persoon verbleef. Op basis daarvan heeft het Openbaar Ministerie het maximale bedrag berekend dat [verdachte] aan huurinkomsten uit het pand kan hebben ontvangen en heeft hij € 5.900 meer dan dat opgegeven.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij wel degelijk € 5.700,00 meer aan huurontvangsten heeft genoten (en dat het Openbaar Ministerie abusievelijk van een bedrag van € 5.900 uitgaat). Hij stelt dat hij de kamers niet alleen verhuurde voor € 300,00 maar ook wel eens voor € 350,00 en € 400,00. Hij heeft dit onderbouwd door bankafschriften waaruit volgt dat er door de huurders een maandelijks huurbedrag van € 300,00 werd betaald met uitzondering van [naam] die € 350,00 betaalde. Ook stelt [verdachte] dat hij soms één kamer aan twee personen verhuurde die dan ieder afzonderlijk € 300,00 betaalden. Hij heeft bij zijn zienswijze een overzicht gevoegd waaruit volgt dat hij in november 2012, oktober en november 2013 en juli 2014 één kamer heeft verhuurd aan twee personen, in december 2013, januari tot en met april 2014 en juni 2014 twee kamers aan twee personen en in mei 2014 drie kamers aan twee personen.
Hoewel de door [verdachte] geschetste gang van zaken mogelijk in strijd is met allerlei toepasselijke regelgeving, past een en ander wel in het gedrag van een zogenaamde ‘huisjesmelker’. Dat zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten.
Nu dit onderzoek achterwege is gebleven dienen de legale ontvangsten inzake de [adres 3] te Venlo te worden verhoogd met
€ 5.700,00.
[naam 3]
In de kasopstelling van het Openbaar Ministerie is het door [verdachte] opgegeven totaalbedrag aan contante huurontvangsten verminderd met € 1.915,00.
In het overzicht dat [verdachte] heeft verstrekt, is genoteerd dat [naam 3] van januari tot en met april 2015 huurder is geweest van de [adres 4] te Venlo. De huurontvangsten zouden volgens het overzicht giraal zijn voldaan. Uit het overzicht volgt voorts dat het pand per mei 2015 zou zijn verhuurd aan [naam 4] voor € 650,00 per maand. Het Openbaar Ministerie is ervanuit gegaan dat [naam 3] evenveel huur moest betalen als [naam 4] en komt dan tot een totaal bedrag aan huurontvangsten van € 2.600,00. Nu uit de bankafschriften volgt dat [naam 3] € 4.515,00 aan [verdachte] heeft overgemaakt concludeert het Openbaar Ministerie dat [naam 3] € 1.915,00 giraal aan huur heeft betaald voor de huur van een wooneenheid anders dan de [adres 4] . Dit is echter niet in de overzichten van [verdachte] opgenomen. Het ligt dus voor de hand dat [naam 3] een wooneenheid huurde waarvoor in het overzicht een andere huurder staat opgenomen. Dit klopt dan niet, want [naam 3] woonde daar. Vandaar dat in de kasopstelling dit bedrag van € 1.915,00 wordt gekort op de contante huur.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij na de koop (via de veiling) van de [adres 4] te Venlo de oud-eigenaar [naam 3] in het pand heeft laten wonen totdat [verdachte] een huurder had voor het pand. [naam 3] moest daarvoor € 650,00 per maand aan huur betalen. Toen [verdachte] een huurder had gevonden voor het pand, de heer [naam 4] , heeft [naam 3] het pand verlaten. [verdachte] heeft daarop een woonruimte voor hem geregeld in een van zijn andere panden. [naam 3] heeft toen, zoals afgesproken, betaald wat hij kon missen. Het betrof een kamer in een pand die op dat moment leeg stond en waarvoor niet al huurontvangsten werden genoten en waarvoor in het eerdere overzicht nog geen huurontvangsten waren opgevoerd. Er is dus geen sprake van dubbeltelling. Het bedrag van
€ 1.915,00 is daarom ten onrechte in mindering gebracht. [verdachte] heeft ter terechtzitting een emailbericht van [naam 3] van 6 november 2020 overgelegd waarin in de Engelse taal is geschreven dat hij van [verdachte] woonruimtes heeft gehuurd in de panden aan de [adres 4] te Blerick en de [adres 3] te Blerick. Hij heeft daarvoor geld betaald aan [verdachte] . Hij heeft voor zichzelf betaald en niet voor iemand anders.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in het licht van hetgeen [verdachte] heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 3] een wooneenheid huurde waarvoor in het overzicht een andere huurder staat opgenomen. Het bedrag van € 1.915,00 dient dus niet in mindering te worden gebracht op het totaal aan ontvangen huurontvangsten zoals dit in de kasopstelling is gedaan. De legale ontvangsten zullen worden verhoogd met
€ 1.915,00.
Ontvangen huurontvangsten op de bankrekening van [medeverdachte]
In de kasopstelling is het door [verdachte] opgegeven totaalbedrag aan contante huurontvangsten door het Openbaar Ministerie verminderd met € 600,00.
Uit de bankafschriften van [medeverdachte] zouden twee girale huurbetalingen van in totaal € 600,00 zichtbaar zijn die niet tot een specifieke huurder te herleiden zijn. Nu in de kasopstelling aangenomen wordt dat alle huurbetalingen die niet giraal zijn betaald, contant hebben plaatsgevonden, is het totaal bedrag aan contante huurontvangsten door het Openbaar Ministerie verminderd met deze twee girale huurbetalingen.
[verdachte] heeft aangevoerd dat het overzicht dat hij heeft opgesteld ten aanzien van de contante huurontvangsten niet uitputtend is. Enkel hetgeen hij zich kan herinneren staat in het overzicht opgenomen.
De rechtbank constateert dat door het Openbaar Ministerie geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat de door [medeverdachte] ontvangen bedragen van in totaal € 600,00 zien op huurontvangsten, die reeds bij de contante huurinkomsten waren meegenomen en daarom in mindering moeten worden gebracht op de contante huurontvangsten. De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie dan ook niet. De rechtbank zal het bedrag van € 600,00 niet in mindering brengen op het totaal aan ontvangen huurontvangsten zoals in de kasopstelling is gedaan. Dit leidt tot een verhoging van de ontvangsten met
€ 600,00.
[naam 5] en [naam 6]
In de kasopstelling is het door [verdachte] opgegeven totaalbedrag aan contante huurontvangsten verminderd met € 2.000,00, omdat volgens de politie [naam 5] en [naam 6] minder lang een kamer hebben gehuurd dan door [verdachte] is aangegeven.
Op 10 februari 2015 heeft [verdachte] aan de gemeente Venlo een e-mailbericht verstuurd waarin hij schrijft dat op dat moment [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] op de [adres 3] te Venlo wonen en dat de andere op dit adres ingeschreven personen in de Basis Registratie Personen door de gemeente kunnen worden uitgeschreven. [9] Het Openbaar Ministerie wijst erop dat in het overzicht van [verdachte] [naam 6] nog staat genoteerd als huurder van een kamer op dit adres in februari 2015 en [naam 5] als huurder van een kamer op dit adres van februari tot en met juli 2015. In de kasopstelling is uit gegaan van de juistheid van de inhoud van voornoemd e-mailbericht aan de gemeente, waaruit het Openbaar Ministerie afleidt dat [naam 5] en [naam 6] dus geen huurders waren op dit adres in februari 2015. Het totale huurbedrag van [naam 5] en [naam 6] voor de maanden februari 2015 tot en met juli 2015 van
€ 2.000,00 is zodoende in mindering gebracht.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [naam 6] , een man met psychische problemen, een paar dagen weg was en dat [verdachte] daarom dacht dat hij niet meer zou terugkomen. Het is daarom dat [verdachte] in het e-mailbericht aan de gemeente heeft aangegeven dat [naam 6] niet meer woonachtig was op de [adres 3] te Venlo. Na het versturen van het e-mailbericht is [naam 6] teruggekomen. Omdat de huurovereenkomst niet was opgezegd, moest [verdachte] hem toelaten in het pand. [naam 6] heeft de huur van februari 2015 alsnog betaald en is na februari 2015 vertrokken. Ditzelfde geldt voor [naam 5] stelt [verdachte] . [naam 5] is midden juli vertrokken en niet meer teruggekomen. Ter staving hiervan overlegt [verdachte] een mail van [naam 5] d.d. 8 november 2020 waarin deze stelt tot midden 2015 op de [adres 3] gewoond te hebben.
Het Openbaar Ministerie houdt in het proces-verbaal verschillen berekeningen vast aan zijn standpunt. Overgelegd worden de NL-SKDB gegevens van [naam 6] waaruit volgt dat hij van 7 oktober 2013 tot 23 februari 2015 stond ingeschreven op de [adres 2] te Venlo en dat hij per 23 februari 2015 stond hij ingeschreven op de [adres 5] te Venlo, hetgeen het adres is van de dag- en nachtopvang.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [verdachte] hoogst onaannemelijk is. Zij gaat uit van de juistheid van het e-mailbericht van [verdachte] aan de gemeente waaruit geconcludeerd moet worden dat [naam 6] en [naam 5] in februari 2015 niet meer woonachtig waren op de [adres 3] . De door [verdachte] overgelegde mail van [naam 5] , maakt dit niet anders. Dat [naam 6] en [naam 5] na 10 februari 2015 weer zouden zijn teruggekomen naar de [adres 3] en ook nog de volledige huur van die maand(en) zouden hebben betaald, acht de rechtbank hoogst onaannemelijk. Temeer nu [naam 6] zich per 23 februari 2015 formeel heeft laten inschrijven op het adres van een dag- en nachtopvang in Venlo. Het standpunt van [verdachte] dat hij een totaalbedrag van € 2.000,00 meer heeft ontvangen aan huurontvangsten van [naam 5] en [naam 6] , wordt door de rechtbank verworpen.
Leegstand en wanbetaling
In de kasopstelling is het door [verdachte] opgegeven totaalbedrag aan contante huurontvangsten door het Openbaar Ministerie verminderd met € 15.927,00 omdat [verdachte] in de onderzoeksperiode te maken moet hebben gehad met leegstand en wanbetaling. Ter onderbouwing wordt in de kasopstelling verwezen naar de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Compendium voor de Leefomgeving met betrekking tot de gemiddelde leegstand van woningen in Venlo in 2012, 2013 en 2015. Ook wordt aangegeven dat uit de correspondentie van [verdachte] met de gemeente volgt dat er een aantal huurders zijn vertrokken zonder hiervan melding te maken bij [verdachte] . [10] Nu [verdachte] geen administratie heeft bijgehouden, hetgeen volgens het Openbaar Ministerie voor rekening van [verdachte] komt, gaat het Openbaar Ministerie ervan uit dat [verdachte] voor elke verhuurde eenheid twee weken per jaar geen huur ontving in verband met leegstand en/of wanbetaling. Het betreft aldus een percentage van 3,84% per jaar. Het totaal aan huurontvangsten is, volgens het Openbaar Ministerie, € 415.250,00. De gederfde inkomsten betreffen aldus € 15.927,00.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat het door hem overgelegde overzicht van zijn huurontvangsten een compleet beeld laat zien, waarbij ook de leegstand van woonruimtes is genoteerd. Waar sprake was van leegstand zijn geen huurinkomsten genoteerd. De door het Openbaar Ministerie toegepaste generieke korting van € 15.927,00 is dan ook onterecht. Ook heeft hij bij zijn zienswijze twee e-mailberichten overgelegd van [naam 11] (huurder van het winkelpand aan de [adres 6] ) en [naam 12] (huurder van de garage aan de [adres 6] ). Zij verklaren de indruk te hebben gehad dat de woonruimtes in het pand van de [adres 6] te Venlo in de tijd dat zij er een ruimte huurden niet hebben leeg gestaan.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] geen boekhouding heeft bijgehouden van de huurders, verhuurde ruimtes en ingekomen huurontvangsten. [verdachte] heeft wel naderhand overzichten opgesteld van de door hem ontvangen huurinkomsten. Het Openbaar Ministerie heeft deze overzichten ook als uitgangspunt genomen in de kasopstelling voor de ontvangen huurontvangsten. [verdachte] geeft in de overzichten een duidelijk beeld van de door hem verhuurde panden, de namen van de huurders en de door hem ontvangen huurontvangsten. De rechtbank ziet in dit overzicht ook dat er leegstand is opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] met betrekking tot zijn lagere leegstand een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie om concrete feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit zou volgen dat de stelling van [verdachte] niet zou kloppen. Het enkel verwijzen naar een algemene ervaringsregel en/of gemiddelde cijfers is hiervoor onvoldoende.
Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden geoordeeld dat de leegstand en wanbetaling zoals door [verdachte] is opgenomen in zijn overzichten onjuist is. Dit betekent dat het bedrag van
€ 15.927,00 dus niet in mindering dient te worden gebracht op het totaal aan ontvangen huurontvangsten zoals dit in de kasopstelling is gedaan. Dit wordt gecorrigeerd door de legale ontvangsten te verhogen met
€ 15.927,00.
[naam 13] en [bedrijf 3]
In het proces-verbaal verschillen berekeningen is gesteld dat [verdachte] ten aanzien van de huurders [naam 13] en [bedrijf 3] respectievelijk € 1000,00 (tweemaal € 500,00) en € 600,00 minder aan huurontvangsten heeft ontvangen dan [verdachte] in het overzicht heeft genoteerd.
In eerste instantie heeft [verdachte] dit betwist. Ter terechtzitting heeft [verdachte] zich neergelegd bij de stelling van het Openbaar Ministerie.
Omdat er geen discussie meer bestaat op dit punt, zal de rechtbank het bedrag van
€ 1.100,00in mindering brengen op de contante huurontvangsten.
Overig
[verdachte] heeft in zijn zienswijze bepleit dat het totaal ontvangen bedrag aan huurontvangsten verhoogd moet worden nu hij van de huurders [naam 14] (€ 6.000,00), [naam 15]
(€ 550,00) en [naam 16] (€ 250,00) meer huur heeft ontvangen en hij de borg van de huurders [naam 17] (€ 500,00), [naam 18] (€ 400,00) en [naam 19] (€ 650,00) niet heeft terug betaald. Het Openbaar Ministerie acht dit aannemelijk. De rechtbank neemt dit over. Het totaal ontvangen bedrag aan huurontvangsten wordt verhoogd met
€ 8.350,00.
Tussenconclusie
In de kasopstelling wordt gesteld dat [verdachte] in totaal een bedrag van € 399.323,00 aan huurontvangsten heeft genoten in de onderzoeksperiode. [verdachte] heeft gesteld dat hij € 51.267,00 meer heeft ontvangen aan huur.
[verdachte] heeft ten aanzien van twee van de bovengenoemde posten waarover discussie betrof geen gelijk gekregen. Het betreft de posten ‘ [naam 13] en [bedrijf 3] ’ van € 1.600,00 en ‘ [naam 5] en [naam 6] ’ van € 2.000,00. De rechtbank zal deze posten in mindering brengen op het geldbedrag van € 51.267,00 dat [verdachte] stelt meer te hebben ontvangen.
De rechtbank komt zodoende uit op een bedrag van
€ 47.667,00dat [verdachte] meer aan contante huurontvangsten heeft ontvangen dan het Openbaar Ministerie heeft gesteld. Aldus dient het totaalbedrag aan legale ontvangsten van [verdachte] met dit bedrag te worden verhoogd.
IB-onderneming
In de kasopstelling is in 2012 een bedrag van € 29.040,00 opgevoerd, aan inkomsten uit [verdachte] IB-onderneming, zijnde [bedrijf 4] . [11]
In de aangifte inkomstenbelasting 2012 [12] is een geldbedrag van € 79.082,00 opgenomen als privé onttrekking uit [bedrijf 4] . Het Openbaar Ministerie acht het onaannemelijk dat [verdachte] dit gehele bedrag als contante ontvangst heeft genoten, zoals [verdachte] heeft gesteld in zijn overzicht kas. [13] Volgens het Openbaar Ministerie heeft [verdachte] in 2012 uit [bedrijf 4] de beschikking gehad over maximaal € 58.829,00 aan liquide middelen. Dit bedrag bestaat uit het bedrag van € 202,00 dat [bedrijf 4] aan het begin van 2012 heeft gehad aan liquide middelen [14] , de omzet van [bedrijf 4] in 2012 van
€ 31.974,00 en een kapitaalstorting in 2012 van € 26.653,00. De feitelijke bedrijfslasten in 2012 bedroegen € 29.588,00, bestaande uit huurkosten, auto- en transportkosten, verkoopkosten en andere kosten. [15] Het eindsaldo liquide middelen bedroeg in 2012 € 201,00. De maximale kapitaalonttrekking van [verdachte] uit [bedrijf 4] bedroeg in 2012 dus
€ 29.040,00 (€ 58.829,00 minus € 29.588,00 en € 201,00). In deze berekening is, in het voordeel van [verdachte] , uitgegaan van het maximale bedrag dat zou kunnen zijn overgegaan van [bedrijf 4] aan [verdachte] in privé.
[verdachte] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het standpunt van het Openbaar Ministerie.
In het proces-verbaal verschillen berekeningen heeft het Openbaar Ministerie het bedrag dat [verdachte] in 2012 heeft genoten uit [bedrijf 4] verlaagd naar € 20.992,00. Dit is gedaan naar aanleiding van hetgeen [verdachte] in zijn zienswijze heeft beschreven. [verdachte] heeft aangegeven dat een ontvangst van [naam 20] met de daaromtrent gemaakte kosten zijn geboekt in de bedrijfsadministratie. Deze kosten, exclusief BTW, zijn terug te vinden in de aangifte inkomstenbelasting 2012, onder het kopje ‘Kosten van grond- en hulpstoffen inkoopprijs van de verkopen’. Het betreft een bedrag van € 8.084,00 en ziet op de kosten van de verbouwing die [verdachte] in opdracht van [naam 20] heeft verricht ten behoeve van de [adres 7] te Venlo. Het geldbedrag kan niet zijn overgegaan van [bedrijf 4] aan [verdachte] in privé omdat deze zijn aangewend voor de verbouwing. Deze uitgavenpost was nog niet in de kasopstelling meegenomen als feitelijke uitgave van de onderneming. Het Openbaar Ministerie past dit alsnog aan en stelt zodoende dat in 2012 maximaal € 20.992,00 uit [bedrijf 4] kan zijn overgegaan aan [verdachte] in privé.
[verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het standpunt van het Openbaar Ministerie onbegrijpelijk is nu de kosten van de verbouwing niet achteraf zijn geboekt, maar al waren geboekt en dus al in het resultaat waren verwerkt. Het volledige bedrag van € 29.040,00 was zodoende wel beschikbaar.
De rechtbank beslist als volgt. Het Openbaar Ministerie heeft in de kasopstelling concludent en navolgbaar berekend wat [verdachte] maximaal aan inkomsten kan hebben onttrokken uit [bedrijf 4] . In de berekening zijn de feitelijke kosten, hierboven genoemd, in mindering gebracht op de inkomsten uit [bedrijf 4] . De rechtbank ziet dat de post ‘Kosten van grond- en hulpstoffen inkoopprijs van de verkopen’ van € 8.048,00 niet zijn meegenomen in de oorspronkelijke berekening, hetgeen wel had gemoeten. Nu dit bedrag is besteed aan de betaling van kosten, kan dit niet zijn uitgekeerd aan [verdachte] in privé.
Tussenconclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een bedrag van
€ 8.048,00in mindering dient te worden gebracht op het totaalbedrag aan legale ontvangsten van [verdachte] .
Kruisposten
Het Openbaar Ministerie heeft in de kasopstelling gesteld dat [verdachte] in de onderzoeksperiode in totaal € 163.450,00 heeft opgenomen. Dit volgt uit de analyse van de bankafschriften van de bankrekeningen van [verdachte] . [16]
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangegeven dat hij € 350,00 meer contant heeft ontvangen uit de geldopnames. Hij stelt dat er drie geldopnames niet zijn meegenomen in de kasopstelling, te weten die van 25 januari 2012 (€ 100,00), 24 februari 2014 (€ 100,00) en 30 juni 2014 (€ 150,00). Hij onderbouwt dit door de bankafschriften te overleggen.
Het Openbaar Ministerie heeft in het proces-verbaal verschillen berekeningen aangevoerd dat de geldopname van 24 februari 2014 reeds is meegenomen in de kasopstelling als geldopname. De andere geldopnames zijn betalingen bij een betaalautomaat en geen opnames bij een geldautomaat.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] nog aangevoerd dat hij de bedragen bij de betaalautomaten heeft ‘overgepind’. Dit houdt in dat hij bij het betalen van een aankoopbedrag in een winkel een groter bedrag heeft gepind dan het aankoopbedrag zodat hij van de caissière een contant geldbedrag kreeg uitgereikt en hij zodoende bij het afrekenen dus ook contant geld heeft opgenomen.
De rechtbank volgt de stellingen van [verdachte] niet. De geldopname van 24 februari 2014 is reeds meegenomen in de kasopstelling. [17] Zijn stelling dat er sprake zou zijn van overpinnen bij een betaalautomaat is verder niet onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van kassabonnen.
Tussenconclusie
De kasopstelling wordt ten aanzien van de kruisposten niet aangepast nu de verklaring van [verdachte] niet voldoet aan het criterium ‘concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk’.
Leningen
In de kasopstelling is een overzicht gegeven van de leningen die aan [verdachte] zijn verstrekt en de leningen die [verdachte] op zijn beurt aan anderen heeft verstrekt. Per saldo is dit een totaalbedrag van € 119.351,00 (aan gelden die [verdachte] ter beschikking stonden). [18]
[verdachte] is van mening dat het totaalbedrag moet worden verhoogd met (afgerond) € 12.160,00. [verdachte] heeft aangevoerd dat hij op verzoek van [naam 21] aan [naam 22] geld heeft voorgeschoten door rekeningen van hem te betalen. Kort na de betalingen heeft [naam 22] de geleende bedragen contant aan [verdachte] terugbetaald.
Dit voorgeschoten bedrag bestond uit twee betalingen:
Op 4 juni 2014 heeft [verdachte] voor [naam 22] een financiering bij [bank 2] afgelost van € 3.337,78. Dit betrof een lening voor een auto. [verdachte] heeft bij zijn zienswijze het bankafschrift van deze betaling gevoegd. Bij de omschrijving van de overboeking staat ‘kenteken [kenteken 1] ’. Daarnaast heeft [verdachte] ter terechtzitting een e-mailbericht van hemzelf van 4 juni 2014 overgelegd. In dat bericht, gericht aan de heer [naam 23] die werkzaam is bij [bank 2] , deelt hij mede dat hij namens [naam 22] een betaling heeft gedaan en dat hij per ongeluk het verkeerde kenteken heeft genoteerd bij de omschrijving. Waar [kenteken 1] staat, behoorde [kenteken 2] te staan. De rechtbank merkt op dat dit e-mailbericht ook is verzonden naar het e-mailadres ‘ [emailadres] ’.
Op 14 juli 2014 heeft [verdachte] voor [naam 22] een rekening betaald van [bedrijf 5] van
€ 8.822,00. Deze stelling is onderbouwd door overlegging van het desbetreffende bankafschrift. Bij deze betaling staat als omschrijving vermeld ‘Payment [naam 22] ’. [19]
Voorts heeft [verdachte] ter onderbouwing van zijn verklaring een e-mailbericht van [naam 21] overgelegd. In dat e-mailbericht heeft [naam 21] geschreven dat hij [naam 22] en [verdachte] in contact heeft gebracht, dat [verdachte] op verzoek van [naam 21] aan [naam 22] het geld heeft geleend en dat [naam 22] het geld aan [verdachte] heeft terugbetaald.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat nergens uit blijkt dat [naam 22] de volgens [verdachte] voorgeschoten bedragen van € 3.337,78 en € 8.822,00 heeft terugbetaald. Daarnaast wordt het verhaal van de lening niet bevestigd door een overeenkomst van lening en de persoon [naam 22] kan niet worden getraceerd. Voorts vindt het Openbaar Ministerie het opmerkelijk dat [naam 21] aan [verdachte] heeft verzocht de lening te verstrekken omdat [naam 21] kort daarna een lening verstrekte aan [verdachte] , [verdachte] in die tijd zelf een aanzienlijk aantal schulden had en [verdachte] in die tijd op zijn beurt geld van anderen leende.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. De omstandigheid dat er geen overeenkomst van lening door [verdachte] is overlegd, zoals door het Openbaar Ministerie is aangevoerd, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt ten aanzien van de opmerking van het Openbaar Ministerie dat het opmerkelijk is dat [verdachte] in deze periode geld voorschiet aan [naam 22] , terwijl hij op zijn beurt geld van derden leent.
De rechtbank acht de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichte nadere onderzoek onvoldoende om mede op basis daarvan te kunnen oordelen dat [verdachte] niet de geleende geldbedragen heeft teruggekregen van [naam 22] . Dit betekent dat de rechtbank het totaalbedrag aan legale inkomsten vermeerdert met een bedrag van €
12.160,00.
Tussenconclusie
Het totaalbedrag aan legale ontvangsten wordt verhoogd met een bedrag van
€ 12.160,00.
Voertuigen
In de kasopstelling zijn geen contante ontvangsten meegenomen voor de verkoop van voertuigen door [verdachte] . [verdachte] heeft verklaard dat hij een drietal voertuigen heeft verkocht voor in totaal een bedrag van € 1.900,00. Het Openbaar Ministerie acht dit aannemelijk en neemt dit bedrag in het proces-verbaal verschillen berekeningen mee als legale ontvangst. De rechtbank neemt dit over. Het totaal ontvangen bedrag aan legale inkomsten wordt verhoogd met
€ 1.900,00.
Overige
In de kasopstelling is een bedrag opgenomen van € 11.195,00 aan overige legale inkomsten. Dit bedrag bestaat uit tien relatief kleine bedragen en een groot bedrag van € 10.000,00 betreffende de verkoop van gouden armbanden. Volgens de verdediging dient dit laatste bedrag met € 15.000 euro verhoogd te worden.
Het Openbaar Ministerie heeft het bedrag van € 10.000,00 overgenomen uit de stukken die [verdachte] heeft verstrekt, te weten het overzicht kas en een kopie van de rekening van het [naam bank] ( [plaats 1] ). [20] Uit de stukken volgt dat [verdachte] op 11 juni 2014 drie gouden armbanden heeft verpand voor een bedrag € 10.000,00. Dit bedrag is in de kasopstelling opgenomen als legale ontvangst.
[verdachte] stelt dat het bedrag verhoogd moet worden met € 15.000,00, omdat hij de armbanden na de verpanding heeft verkocht aan een Turkse juwelier in [plaats 2] [naam juwelier] (Bondsrepubliek Duitsland) voor € 15.000,00.
Het Openbaar Ministerie acht de verklaring van [verdachte] aannemelijk en neemt het bedrag van
€ 15.000,00 over. In het proces-verbaal verschillen berekeningen wordt met betrekking tot deze armbanden een bedrag van € 25.000,00 meegenomen als legale ontvangst.
Nu het Openbaar Ministerie de verklaring van [verdachte] aannemelijk acht, zal de rechtbank er van uitgaan dat de armbanden uiteindelijk zijn verkocht voor een bedrag van € 15.000,00.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat een bedrag van € 15.000,00 en geen € 25.000,00 in de kasopstelling meegenomen moet worden als legale ontvangst voor de sieraden. De rechtbank zal het bedrag van € 10.000,00 dat [verdachte] heeft ontvangen voor de verpanding van de armbanden niet meenemen in de berekening nu [verdachte] dit bedrag (op zijn minst) heeft moeten betalen aan het pandhuis voor het lossen van de armbanden. Nu in de kasopstelling reeds een bedrag van € 10.000,00 is meegenomen, zal de rechtbank dit bedrag verhogen met € 5.000,00.
Tussenconclusie
Het totaalbedrag aan legale ontvangsten wordt verhoogd met een bedrag van
€ 5.000,00.
Conclusie legale ontvangsten
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in totaal aan legale ontvangsten heeft genoten een bedrag van € 1.326.674,00.
Originele bedrag legale ontvangsten uit de kasopstelling
1.267.995,00
+/+
Huurontvangsten
47.667,00
+/+
Leningen
12.160,00
+/+
Overige
5.000,00
+/+
Voertuigen
1.900,00
-/-
IB-onderneming
8.048,00
Legale ontvangsten
1.326.674,00
[verdachte] heeft dus in de onderzoeksperiode een bedrag van € 1.326.674,00 beschikbaar gehad voor het doen van uitgaven.
4.2.
Uitgaven
Exploitatiekosten
In de kasopstelling is een bedrag van € 23.864,00 opgenomen aan exploitatiekosten van de verhuurde panden.
Gedurende de onderzoeksperiode heeft [verdachte] acht wooneenheden, zes kamers, twee bedrijfsruimtes, een kelder en een garage verhuurd. Daarnaast verhuurde hij gedurende een deel van de onderzoeksperiode vier wooneenheden. Hij heeft in de onderzoeksperiode drie panden aangekocht voor de verhuur.
Ten aanzien van vier panden was [verdachte] lid van een Vereniging van Eigenaren. Blijkens de bankafschriften van [verdachte] is in totaal een bedrag € 16.782,00 betaald aan deze verenigingen.
Met betrekking tot de exploitatiekosten van de overige panden verschillen partijen van mening over een post van € 2.000,00. Volgens het Openbaar Ministerie moet aan exploitatiekosten € 2.215,00 worden meegenomen, volgens [verdachte] heeft hij slechts € 215,00 aan kosten gehad. Ofwel hij verhuurde een pand in de staat waarin hij het had aangekocht ofwel de huurders droegen deze kosten. Volgens het Openbaar Ministerie is een dergelijke gang van zaken extreem onaannemelijk en is daarom een zeer minimaal forfaitair bedrag van € 500,00 per jaar per pand als exploitatiekosten opgenomen met een totaal van € 2.000,00 waarbij een bedrag van € 215,00 ter zake van een factuur voor kosten aan een pand is opgeteld.
De rechtbank is van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [verdachte] in vier jaar tijd slechts € 214,91 heeft uitgegeven aan het onderhoud van zijn panden die niet waren aangesloten waren bij een Vereniging van Eigenaren. Temeer nu de totale kosten van de panden die wel bij een Vereniging van Eigenaren waren aangesloten € 16.782,00 bedroegen. De door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden worden dan ook niet weersproken door een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van [verdachte] waarnaar nader onderzoek mogelijk was. De rechtbank volgt het Openbaar Ministerie dan ook op dit punt in zijn berekening.
Tussenconclusie
De rechtbank hanteert ongewijzigd het bedrag dat in de kasopstelling genoemd staat aan exploitatiekosten.
IB-onderneming
In de kasopstelling is een bedrag van € 63.438,00 opgenomen aan privé uitgaven van [verdachte] ten behoeve van de IB-onderneming, zijnde [bedrijf 4] .
Deze post ziet op de afwikkeling van de schulden van [bedrijf 4] . De onderneming had een negatief eindvermogen toen deze ophield te bestaan in 2013. De hoogte van het genoemde bedrag aan uitgaven is gebaseerd op de aangifte inkomsten belasting 2012, het verstrekte overzicht kas en de brieven van de heer [naam 24] , de boekhouder van [verdachte] . [21] Volgens deze door [verdachte] verstrekte informatie is een deel van de schulden giraal en contant voldaan. Ook zijn er schulden kwijtgescholden.
[verdachte] heeft gesteld dat hij in de onderzoeksperiode in totaal slechts € 32.900,33 heeft uitgegeven ten behoeve van de afwikkeling van de schulden van [bedrijf 4] en niet het bedrag van € 63.438,24 dat in de kasopstelling is opgenomen. Hij heeft verklaard dat er in de kasopstelling een aantal kasuitgaven zijn meegenomen in de berekening terwijl die niet zijn gemaakt.
Dit betreft de volgende posten:
Ten aanzien van het geldbedrag van € 18.000,00, dat [verdachte] heeft geleend van [naam 25] , heeft hij aangevoerd dat hij in 2016 en 2017 een bedrag € 10.000,00 heeft terugbetaald. Het resterende bedrag van € 8.000,00 heeft [naam 25] hem kwijtgescholden. Als bewijs heeft [verdachte] een brief van [naam 25] van 12 april 2018 gevoegd bij zijn zienswijze. Het gehele bedrag dient volgens [verdachte] in mindering te worden gebracht nu de schuld na de onderzoeksperiode is afbetaald.
Ten aanzien van de schuld bij [bedrijf 6] van € 3.614,50 stelt [verdachte] dat deze in 2016 is afgekocht voor € 2.291,00 en dat het resterende bedrag is kwijtgescholden. Als bewijs heeft hij drie bankafschriften van in totaal € 2.300,00 uit 2016 bijgevoegd bij zijn zienswijze. Het gehele bedrag dient in mindering te worden gebracht nu de schuld na de onderzoeksperiode is afbetaald.
Ten aanzien van de schuld bij [bedrijf 7] van € 570,14 stelt [verdachte] dat er een schikking is getroffen en dat hij de schuld na 2015 heeft betaald. Als bewijs heeft hij een bankafschrift van 20 september 2016 van € 300,00 gevoegd bij zijn zienswijze. Het gehele bedrag dient volgens [verdachte] in mindering te worden gebracht nu de schuld na de onderzoeksperiode is afbetaald.
Ten aanzien van de schulden bij [bedrijf 8] (€ 4.800,00), [bedrijf 9] (€ 646,93), [bedrijf 10] (€ 2.412,91) en [bedrijf 11] (€ 400,15 en € 93,28) stelt [verdachte] dat hij deze niet heeft betaald. Hij heeft een e-mailbericht van [bedrijf 11] van januari 2020 gevoegd aan zijn zienswijze waaruit volgt dat de twee bedragen nog niet zijn betaald.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van [verdachte] ten aanzien van zijn lening bij [naam 25] . Gelet daarop heeft de officier van justitie gesteld dat hij deze post niet langer meeneemt in de kasopstelling. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat nu een nader onderzoek naar de verklaring van [verdachte] door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, niet kan worden geoordeeld dat [verdachte] de leningen (in zijn geheel) heeft terugbetaald in de onderzoeksperiode.
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de schuld aan [bedrijf 9] nader onderzoek gedaan, hetgeen is uitgewerkt in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2020. [22] Daaruit blijkt dat het bedrijf in 2012 failliet is gegaan. Gelet daarop heeft de officier van justitie gesteld dat het aannemelijk is dat de schuld niet is voldaan. De post neemt hij niet langer mee in de kasopstelling. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin.
Het Openbaar Ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van [verdachte] ten aanzien van zijn leningen bij [bedrijf 6] en [bedrijf 7] . De rechtbank is van oordeel dat nu een nader onderzoek naar de verklaring van [verdachte] door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, niet kan worden geoordeeld dat [verdachte] deze facturen (in hun geheel) heeft terugbetaald in de onderzoeksperiode.
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de schuld aan [bedrijf 10] nader onderzoek gedaan, hetgeen is uitgewerkt in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 december 2020. [23] Daaruit volgt dat de schuld op 27 maart 2017 is verkocht aan [naam 26] . Gelet daarop heeft de officier van justitie gesteld dat het aannemelijk is dat de schuld niet is voldaan in de onderzoeksperiode. De post neemt hij niet langer mee in de kasopstelling. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin.
Ten aanzien van de schuld aan [bedrijf 11] is in het proces-verbaal verschillen berekeningen gesteld dat het aannemelijk is dat [verdachte] de schuld niet heeft voldaan op basis van het e-mailbericht van [bedrijf 11] . De post wordt niet langer meegenomen in de kasopstelling. De rechtbank neemt dit standpunt van het Openbaar Ministerie over.
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de schuld aan [bedrijf 8] nader onderzoek gedaan, hetgeen is uitgewerkt in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2020. [24] Daaruit volgt dat de verklaring van [verdachte] niet viel te verifiëren, nu dit bedrijf deze gegevens niet langer dan 7 jaar bewaart. Door de officier van justitie wordt aangevoerd dat [bedrijf 8] een professioneel incassobureau betreft dat de mogelijkheden heeft om de betaling van de schuld bij [verdachte] af te dwingen. De rechtbank acht de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichte nadere onderzoek echter onvoldoende om op basis daarvan te kunnen oordelen dat het de schuld aan [bedrijf 8] in de onderzoeksperiode is betaald.
Tussenconclusie
De rechtbank zal de uitgaven in de kasopstelling derhalve verminderen met € 30.537,91.
Levensonderhoud
In de kasopstelling is een bedrag van € 37.548,00 opgenomen aan kosten die gemaakt zijn voor levensonderhoud. Op de bankafschriften van [verdachte] worden deze uitgaven slechts in geringe mate aangetroffen. Er is in de onderzoeksperiode in totaal voor een bedrag van
€ 2.262,00 giraal uitgegeven aan levensonderhoud. Het Openbaar Ministerie is er daarom van uit gegaan dat de kosten van levensonderhoud voornamelijk contant zijn betaald. Voor het bepalen hoeveel [verdachte] heeft uitgegeven aan levensonderhoud is aansluiting gezocht bij de Nibud normen. [25] Als uitgangspunt is genomen een voorbeeldbegroting voor twee volwassenen, twee kinderen, 5-kamertussenwoning met centrale verwarming, eigen huis, gemiddelde hypotheek. Het inkomen van [verdachte] is in het voordeel van [verdachte] naar beneden afgerond en vastgesteld op € 4.000,00 op basis van het proces-verbaal inkomen. [26] In 2012, 2013, 2014 en 2015 zou volgens de Nibud normen per maand respectievelijk € 783,00, € 789.00, € 818,00 en € 739,00 (minimaal) zijn uitgegeven aan voeding en overige huishoudelijke uitgaven. Deze bedragen zijn verminderd met de girale uitgaven die zijn gedaan. Het Openbaar Ministerie concludeert op basis hiervan dat [verdachte] in 2012 tot en met 2015 per maand respectievelijk € 729,00, € 773,00, € 767,00 en € 672,00 heeft uitgegeven aan levensonderhoud.
[verdachte] heeft aangevoerd dat hij slechts € 28.883,28 heeft uitgegeven aan levensonderhoud. Hij stelt dat het gezin veel zuiniger leefde dan de Nibud normen en dat ook de belastingdienst dit lagere bedrag heeft overgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die [verdachte] heeft afgelegd niet verifieerbaar is.
Het aldus door [verdachte] geboden tegenwicht, geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. De rechtbank gaat dan ook uit van het in de kasopstelling opgenomen bedrag van € 37.548,00.
Tussenconclusie
De rechtbank past het bedrag dat in de kasopstelling genoemd staat voor kosten levenshoud dan ook niet aan.
Kleding
In de kasopstelling is een bedrag van € 11.436,00 meegenomen aan kosten die [verdachte] moet hebben gemaakt voor kleding voor het gehele gezin. Voor de begroting van dit bedrag is gebruik gemaakt van de Nibud normen. Daarbij is wederom uitgegaan van de voorbeeldbegroting die ook is gebruikt bij het kopje ‘Levensonderhoud’. In 2012, 2013, 2014 en 2015 zou [verdachte] per maand respectievelijk de volgende bedragen hebben uitgegeven: € 237,00, € 237,00, € 237,00 en € 238,00. Deze bedragen zijn verminderd met de door [verdachte] giraal uitgegeven kosten aan kleding, te weten € 2.616,00. De uiteindelijke bedragen die in de onderzoeksperiode per maand voor de jaren 2012 tot en met 2015 zijn meegenomen zijn: € 195,00, € 211,00, € 194,00 en € 136,00. Dit uitgangspunt vindt in de ogen van het Openbaar Ministerie steun in de bevindingen tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] , waaruit geconcludeerd kan worden dat het gezin zich verzorgd kleedde. [27]
[verdachte] heeft aangevoerd dat hij slechts € 6.322,44 heeft uitgegeven aan kleding. Hij stelt dat het gezin veel zuiniger leefde dan de Nibud normen en dat de Belastingdienst hem in deze stelling heeft gevolgd en daarom de Nibud norm voor kleding heeft gehalveerd. Verder stelt [verdachte] dat er geen merkkleding werd gedragen en dat kleding werd afgedragen of hersteld. Ook droegen de kinderen elkaars kleding.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die [verdachte] heeft afgelegd niet verifieerbaar is.
Het aldus door [verdachte] geboden tegenwicht, geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. De rechtbank gaat dan ook uit van het in de kasopstelling opgenomen bedrag van € 11.436,00.
Tussenconclusie
De rechtbank past het bedrag dat in de kasopstelling genoemd staat voor kosten levenshoud dan ook niet aan.
Recreatie
In de kasopstelling is een bedrag van € 1.698,00 meegenomen aan recreatie. [verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij € 2.302,00 meer heeft uitgegeven aan recreatie. Het Openbaar Ministerie heeft dit bedrag overgenomen. Nu er geen discussie meer bestaat over de uitgaven aan recreatie, verhoogt de rechtbank het totaalbedrag uit de kasopstelling met
€ 2.302,00.
Tussenconclusie
Het totaalbedrag aan uitgaven wordt verhoogd met een bedrag van
€ 2.302,00.
Autokosten
In de kasopstelling is een bedrag van € 17.681,00 meegenomen aan autokosten. Het betreffen met name uitgaven aan benzine en onderhoud. Voor het vaststellen van dit bedrag is gebruik gemaakt van de Nibud normen. Daarbij is wederom uitgegaan van de voorbeeldbegroting die ook is gebruikt bij het kopje ‘Levensonderhoud’. In 2012, 2013, 2014 en 2015 zou [verdachte] per maand aan autokosten respectievelijk de volgende uitgaven hebben gehad: € 365,00, € 360,00, € 360,00 en € 391,00. Deze bedragen zijn verminderd met de door [verdachte] giraal uitgegeven autokosten van € 2.081,00. De uiteindelijke bedragen die in de onderzoeksperiode per maand voor de jaren 2012 tot en met 2015 zijn meegenomen zijn: € 303,00, € 338,00, € 294,00 en € 365,00.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij € 6.412,32 contant en € 2.308,82 giraal aan autokosten heeft gehad gedurende de gehele onderzoekskosten. Hij heeft een overzicht overgelegd waarin staat vermeld hoeveel hij per jaar per auto zou hebben gereden, hoeveel de literprijs voor de brandstof was en hoeveel hij aan APK-kosten heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de berekening van [verdachte] op geen enkele manier verifieerbaar is. [verdachte] heeft geen stukken overgelegd die het aantal gereden kilometers en de onderhoudskosten onderbouwen. Hij had op zijn minst de APK-keuringsrapporten en de koop/verkoopovereenkomsten kunnen overleggen. Hierop staat immers de kilometerstand vermeld. Nu [verdachte] geen verifieerbare verklaring heeft afgelegd die onderzocht kan worden door het Openbaar Ministerie wordt het standpunt van [verdachte] verworpen en neemt de rechtbank de berekening van het Openbaar Ministerie op dit punt over.
Tussenconclusie
Het totaalbedrag aan autokosten blijft ongewijzigd.
Voertuigen
In de kasopstelling is een bedrag van € 15.105,00 meegenomen aan uitgaven aan voertuigen. [verdachte] heeft verklaard dat dit bedrag onjuist is. Voor de Toyota en de Renault heeft hij in totaal € 3.805,00 minder betaald dan staat beschreven in de kasopstelling. Door het Openbaar Ministerie is nader onderzoek verricht waaruit volgt dat de verklaring van [verdachte] klopt. [28] De officier van justitie is zodoende van mening dat de post dient te vervallen. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin.
Tussenconclusie
Het totaalbedrag aan uitgaven wordt verminderd met een bedrag van
€ 3.805,00.
Verbouwingen
Inleiding
In de kasopstelling zijn de verbouwingsuitgaven opgenomen voor de panden [adres 7] te Venlo, [adres 8] te Roermond en [adres 9] te Venlo. [verdachte] heeft aangevoerd dat de bedragen die in de kasopstelling zijn genoemd aanzienlijk lager uitvallen. De rechtbank bespreekt hieronder per pand de verbouwingskosten.
[adres 7] te Venlo
In de kasopstelling is een bedrag van € 13.345,00 opgenomen aan uitgaven voor de verbouwing van het pand aan de [adres 7] te Venlo. In het proces-verbaal verbouwingsuitgaven is dit als volgt onderbouwd. [29] [verdachte] heeft in opdracht van [naam 20] B.V. een verbouwing uitgevoerd aan het pand. [verdachte] heeft in de periode van 30 juli 2012 tot en met 23 oktober 2012 op zijn privé bankrekening hiervoor een totaalbedrag van
€ 18.445,00 ontvangen. [30] Door het Openbaar Ministerie wordt gesteld dat [verdachte] meer heeft uitgegeven aan de verbouwing dan de door hem zakelijk opgevoerde kosten ad € 9.622,00. [31] Allereerst omdat het aannemelijk is dat [verdachte] de verbouwing heeft uitbesteed. Uit de getuigenverhoren van [naam 27] en [naam 28] volgt immers dat [verdachte] niet handig zou zijn. [32] Ten tweede heeft [verdachte] het geld dat hij giraal ontving van [naam 20] . vrijwel direct opgenomen. Het is dus aannemelijk dat [verdachte] een groot deel van de geldopnames heeft besteed aan de verbouwing, conform de betaalomschrijving bij de overschrijvingen. Ten derde is het aannemelijk dat het geld dat [naam 20] . heeft overgemaakt ten behoeve van de verbouwing ook daadwerkelijk daarvoor wordt gebruikt. In het proces-verbaal verbouwingsuitgaven wordt er voorts vanuit gegaan dat [verdachte] 10% van de €18.445,00 heeft ontvangen als winstopslag voor de verbouwing. [33] Het bedrag dat overblijft, zijnde
€ 16.600,00 moet in die visie zijn besteed aan kosten. Nu € 9.622,00 hiervan betaald is via [bedrijf 4] (waarvan een bedrag van € 3.256,00 via de bank en € 6.366,00 contant), dient er nog een bedrag van € 6.979,00 aan niet verantwoorde contante uitgaven bij de kosten worden betrokken, zodat de totale contante uitgaven € 13.345,00 bedragen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij € 9.622,00 heeft uitgegeven aan de verbouwing van de [adres 7] en dat die kosten geboekt zijn bij [bedrijf 4] . Ter terechtzitting heeft [verdachte] aangevoerd dat hij de verbouwing zelf heeft gedaan nu het er enkel om ging het huis toonbaar te maken voor de verkoop. [verdachte] heeft er verder op gewezen dat hij thuis is in deze wereld en een goed onderhandelaar is en dat het door de politie ingenomen standpunt dat er slechts 10% winst zou kunnen zijn gemaakt, onzin is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het vermoeden onderbouwen dat [verdachte] meer kosten heeft gemaakt ten aanzien van de verbouwing dan [verdachte] heeft gesteld. De onderbouwing van het Openbaar Ministerie omvat slechts de stelling dat het onmogelijk is dat [verdachte] 50% winst heeft gehad. Waarom dit onmogelijk zou zijn, wordt verder niet beredeneerd. Dit terwijl, gezien de opmerkingen dienaangaande ten aanzien van de post exploitatiekosten, het Openbaar Ministerie erkent dat [verdachte] beschikt over goede onderhandelingsvaardigheden en kennis van de markt. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van deze post.
De rechtbank zal het totale bedrag van
€ 13.345,00aan uitgaven voor de verbouwing van het pand aan de [adres 7] te Venlo in mindering brengen op de verbouwingsuitgaven. [verdachte] heeft weliswaar uitgaven gedaan aan de verbouwing maar hij heeft gemotiveerd onderbouwd dat deze zijn verlopen via [bedrijf 4] . De rechtbank heeft die uitgaven reeds verdisconteerd bij de post IB-onderneming.
[adres 8] te Roermond
De officier van justitie heeft ter terechtzitting, in afwijking van het in het proces-verbaalverbouwingsuitgaven opgenomen bedrag van € 75.000,00, een bedrag van € 69.000,00 opgenomen aan uitgaven voor de verbouwing van het pand aan de [adres 8] te Roermond. Hij heeft zich dienaangaande gebaseerd op het rapport van Taxateur [naam taxateur 1] . [34] De taxateur komt in dat rapport tot een bedrag van € 69.000,00 aan verbouwingswerkzaamheden inclusief arbeidsuren en BTW. De taxateur heeft gesteld dat het inschatten van de bouwkosten lastig is omdat de peildatum gelegen is in 2012 en er geen mogelijkheid is geweest het pand van binnen op te nemen. Hij had zodoende maar een beperkt beeld van de situatie voor en na de verbouwing. Bij het inschatten van de verbouwingskosten is hij uitgegaan van het aangeleverde materiaal bestaande uit een bouwkundig rapport uit 2014, enkele foto’s, facturen en bankafschriften. Daarnaast heeft hij openbare bronnen geraadpleegd zoals het kadaster, ruimtelijke plannen en de BAG viewer. Ook heeft hij gebruik gemaakt van historisch fotomateriaal in Cycomedia en overige gegevens die bij de Belastingdienst bekend waren en die zicht geven op de verbouwing en/of verbouwingskosten. Op basis van de stukken en het prijsniveau voor (ver)bouw(ings)-kosten in 2012 voor vergelijkbare woningen en rekening houdend met de materiaalprijzen en arbeidslonen in 2012 in vergelijking met nu is hij gekomen tot een bedrag van € 69.000,00.
Het Openbaar Ministerie gaat er op grond van de volgende omstandigheden van uit dat een groot deel van de verbouwingsuitgaven heeft plaatsgevonden in 2012.
- [naam 28] heeft verklaard dat hij op 2 september 2011 een lening van € 25.000,00 en op 18 en [geboortegegevens 2] 2012 een lening van € 75.000,00 heeft verstrekt aan [verdachte] . Het doel van de laatst genoemde lening was volgens [naam 28] om het huis in Roermond te verbouwen. Deze verklaring vindt bevestiging in de aangiftes inkomstenbelasting van 2012 tot en met 2014, waarin [verdachte] heeft aangegeven dat hij een lening van € 100.000,00 had bij de heer [naam 28] ten behoeve van ‘verbouwing’. [35]
  • In periode van 20 april 2012 tot en met 31 december 2012 is er in totaal voor € 63.720,00 aan contant geld opgenomen van de bankrekeningen van [verdachte] , welke opnames in de pas lopen met deze verbouwing.
  • Dat er in 2012 nog veel aan de woning moest gebeuren vindt bevestiging in de facturen van [bedrijf 12] van september 2011 en de aankoop van Knauf spuitgips in januari 2012. Uit de facturen van [bedrijf 12] blijkt dat er eind 2011 onder andere sloopwerkzaamheden en timmerwerk ruwbouw hebben plaatsgevonden en dat er dus nog werkzaamheden als stucwerk, het plaatsen van kozijnen, keuken en badkamer et cetera moesten plaatsvinden in 2012.
[verdachte] heeft op verschillende moment een verklaring afgelegd over de verbouwingskosten.
Op 2 november 2017 heeft hij een overzicht kas verstrekt waaruit volgt dat hij in de maanden januari 2012 tot en met augustus 2012 € 36.000,00 heeft uitgegeven aan de verbouwing. In het overzicht kas dat [verdachte] op 30 maart 2018 heeft verstrekt staat over de verbouwingskosten het volgende: ‘€ 30 - € 50.000,00/€ 60.000,00 in 18 maanden tijd, het meeste in 2010 en 2011, was geen bouwdepot, algemeen verstrekt’.
[verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij na de aankoop van de woning, midden 2010, direct werkzaamheden is gaan verrichten aan de woning. Hij heeft aan zijn zienswijze een schema en een tijdlijn gevoegd met de uitgaven aan de verbouwing en het verloop van de verbouwing. Volgens [verdachte] volgt daaruit dat verreweg de meeste werkzaamheden al voor 2012 waren afgerond. Hij schat in 2012 € 24.586,00 te hebben uitgegeven. Hij heeft verder meerdere facturen, bankafschriften en een e-mailbericht van de koper van de woning bijgevoegd waaruit in zijn ogen volgt dat in 2012 enkel nog afwerking diende plaats te vinden. De factuur van 14 september 2011 van [bedrijf 12] toont dat er voor een bedrag van € 47.343,00 gefactureerd is voor sloopwerkzaamheden, afvoeren van puin, metselwerk, timmerwerk ruwbouw, aanbrengen timmerwerk, leveren en aanbrengen stalenbalk, inmetselen kozijn, aanbrengen dakbedekking, aanbrengen smeervloer, leveren en monteren plinten en aanleggen elektra voor de gehele woning. [verdachte] heeft vervolgens uitdrukkelijk verwezen naar de zin ‘geheel bezemschoon opgeleverd’. De factuur van 21 augustus 2011 toont dat er gefactureerd is voor sanitair en de installatie van sanitair. De rekening van 16 januari 2012 op naam van [naam 28] toont dat er Knauf spuitgips is aangekocht en volgens [verdachte] is pleisteren het laatste wat er bij een verbouwing moet gebeuren. [verdachte] heeft verder aangevoerd dat hij zich met zijn gezin in augustus 2012 heeft ingeschreven op het adres.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] een geschatte beraming gemaakt van de verbouwingskosten in 2012 ad € 20.000,00. Hij noemt bij de installatie van de keuken de voornamen [naam 29] en [naam 30] , bij het stucwerk de naam [naam 31] en bij het tegelzetten zijn neef als personen die werkzaamheden zouden hebben verricht. Verder noemt hij bedrijven waar hij bouwmaterialen zou hebben gekocht. Hij heeft de beraming onderbouwd met:
  • een e-mailbericht van zijn neef die schrijft tegels te hebben gezet voor [verdachte] en daarvoor geen beloning te hebben gekregen;
  • een afbeelding van een toilet en een chatgesprek over de kosten voor een toilet met deksel;
  • een e-mailbericht van [naam 32] die een lijst geeft van wat er nog niet af was aan het huis toen deze het huis van [verdachte] kocht;
  • een e-mailbericht van [naam 33] , die schrijft dat hij [verdachte] een stucspuitmachine heeft geleend in 2012 en dat [verdachte] hem hiervoor niets heeft hoeven te betalen;
  • een screenshot van de website van [winkel 1] van 21 januari 2021 met daarop de prijs van muur en plafond verf;
  • een e-mailbericht van [winkel 2] over de prijs van een bepaalde tegel in 2012;
  • een screenshot van de website van [winkel 3] van 21 januari 2021 met daarop de prijs van laminaat;
  • een afbeelding van de sponning van een venster waarin staat ‘16-12-2011’.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen ter onderbouwing van de begroting van de verbouwingskosten. De rechtbank baseert haar oordeel op de verklaring van [naam 28] dat hij [verdachte] in 2012 € 75.000,00 heeft geleend voor de verbouwing, die correspondeert met de aangifte inkomstenbelasting 2012 van [verdachte] waarin hij aangeeft dat hij (in totaal) €100.000,00 heeft geleend van [naam 28] voor een verbouwing. Het bedrag van € 75.000,00 is ook in lijn met het taxatierapport van [naam taxateur 1] waarin wordt geschat dat er in 2012 € 69.000,00 moet zijn uitgegeven aan de verbouwing. Begin 2012 diende nog een groot aantal werkzaamheden plaats te vinden, zoals stucwerk, het plaatsen van kozijnen, het plaatsen van een keuken en badkamer, het aftegelen, het leggen van vloeren en het schilderwerk. De rechtbank merkt gelet op de stelling van [verdachte] dienaangaande op dat een productiedatum van het glas van 16-12-2011, veel beter past bij een plaatsing in 2012, dan bij een plaatsing in 2011. Dat er nog veel werk verzet moest worden, wordt bevestigd door de omstandigheid dat [verdachte] pas in augustus 2012 zijn intrek heeft genomen in de woning. [verdachte] heeft niet voldoende concreet en verifieerbaar gesteld dat hij een lager bedrag aan de verbouwing heeft uitgegeven. De stelling van [verdachte] dat hij geen arbeidskosten heeft gehad omdat iedereen gratis voor hem zou werken, vindt de rechtbank bovendien hoogst onaannemelijk. Ditzelfde geldt voor zijn stelling dat hij alles zelf heeft gedaan, gelet op de getuigenverklaringen van [naam 28] en [naam 27] , die er kort gezegd op neerkomen dat [verdachte] twee linker handen had.
De rechtbank acht het bedrag van € 69.000,00 aan verbouwingsuitgaven, waarvan het Openbaar Ministerie uitgaat, dan ook passend en zal daar eveneens van uitgaan. Nu aanvankelijk een bedrag van € 75.000 was opgenomen, dienen de uitgaven met
€ 6.000,00verminderd te worden.
[adres 9] te Venlo
In de kasopstelling is een bedrag van € 70.000,00 opgenomen aan uitgaven voor de verbouwing van het pand aan de [adres 9] te Venlo. In het proces-verbaal verbouwingsuitgaven is dit als volgt onderbouwd.
[verdachte] heeft het pand op 29 juli 2014 gekocht voor € 115.000,00. [36] In het proces-verbaal is onderbouwd aangegeven dat het gehele pand is gerenoveerd. Uitgaande van de foto’s aangetroffen op de laptop van [verdachte] waren de verbouwingswerkzaamheden aan het pand eind 2015 nagenoeg afgerond, op stoffering van de trap na. [37]
Het Openbaar Ministerie gaat er van uit dat [verdachte] de werkzaamheden niet zelf heeft verricht, maar door derden heeft laten uitvoeren. Getuige [naam 34] heeft verklaard dat een paar buitenlanders de woning aan het verbouwen waren. [38] Op de foto’s van de laptop van [verdachte] is te zien dat er andere personen aan het werk zijn. [39] [verdachte] heeft ook zelf aangegeven dat er een aannemersbedrijf ( [bedrijf 13] ) bij de verbouwing betrokken is geweest. [40] Tenslotte heeft de getuige [medeverdachte] verklaard niet te weten wie de verbouwing heeft verricht. Deze onwetendheid van zijn levenspartner spoort niet met veel zelfwerkzaamheid door [verdachte] .
Taxateur [naam taxateur 2] heeft in opdracht van [verdachte] het pand gewaardeerd op € 250.000,00. [41] Aangezien het pand is aangekocht voor € 115.000,00 is er na verbouwing dus sprake van een waardestijging van € 135.000. Een controlemedewerker van de Belastingdienst heeft gesteld dat niet de volledige waardestijging aan de verbouwing kan worden toegerekend en aan de hand van een lijst van investeringen berekend dat de verbouwingskosten zeker € 100.000,00 moeten hebben bedragen [42] Nu [verdachte] mogelijk op kosten heeft kunnen besparen, heeft het Openbaar Ministerie dit bedrag in het voordeel van [verdachte] naar beneden bijgesteld op € 70.000,00.
[verdachte] heeft op verscheidene momenten een verklaring afgelegd over de verbouwingskosten. Op 21 maart 2017 heeft hij bij de Belastingdienst verklaard dat de verbouwing in totaal € 72.000,00 heeft gekost, waarvan € 60.000,00 giraal is betaald. [43] Op 30 augustus 2017 heeft [verdachte] per brief aangegeven dat hij geen enkele factuur heeft bewaard, dat hij veel zelf heeft gedaan en dat de verbouwing 18 maanden heeft geduurd. [verdachte] heeft later alsnog facturen, rekeningen en bankafschriften en een relatiekaart overgelegd van: [bedrijf 14] , [bedrijf 15] (diverse facturen waarvan de hoogste bedraagt € 584,79 en de laagste € 16,47), [bedrijf 16] (diverse facturen waarvan de hoogste bedraagt € 412,44 en de laagste € - 236,18) en [bedrijf 17] (€ 2.515,45). Op 2 november 2017 heeft [verdachte] wederom een overzicht kas verstrekt waaruit volgt dat de contante verbouwingskosten in 2014 en 2015 € 27.000,00 bedroegen. [44]
Vervolgens heeft [verdachte] op 30 maart 2018 een nieuw overzicht kas verstrekt, waarin is vermeld dat er in 2014 en 2015 respectievelijk € 15.000,00 en € 12.000,00 is uitgegeven aan de verbouwing. Als opmerking staat erbij genoteerd ‘verbouwing 60.000,00 over meerdere jaren, 15.284 via bank betaald in 2014 en 2015, ook in 2016 nog verbouwd’. [45]
Op [geboortegegevens 2] 2018 heeft [verdachte] een aangepast overzicht kas verstrekt waarin staat vermeld dat de verbouwingskosten niet meer bedroegen dan € 60.000,00 en dat de kosten gedeeltelijk zijn betaald in 2016. In 2014 zou contant zijn uitgegeven € 10.000,00 en in 2015 € 17.000,00. [46]
In zijn zienswijze heeft [verdachte] tot slot aangevoerd dat hij € 60.000,00 heeft uitgegeven aan de verbouwing in 2014 en 2015. Hij stelt dat taxateur [naam taxateur 2] op zijn verzoek royaal heeft getaxeerd en dat de taxatie niets zegt over de verbouwingskosten. De controlemedewerker van de Belastingdienst heeft volgens [verdachte] in zijn rapport fouten gemaakt door de gashaard op € 5.000,00 te waarderen en de Cv-ketel op € 3.000,00 terwijl deze oud en tweedehands zijn. [verdachte] heeft e-mailberichten van medewerkers van Spectra AB Maxitroll en Nefit overgelegd dat de gashaard het bouwjaar 2000 heeft en de CV-ketel het bouwjaar 2008. Daarnaast zijn de kozijnen € 3.500,00 te hoog gewaardeerd en heeft de keuken € 4.750,00 gekost omdat het een showroommodel was. [verdachte] heeft twee offertes overgelegd van Munsterman Ramen & Deuren en Superkeukens gedagtekend 18 april 2018 en 17 april 2018. Verder heeft hij aangevoerd dat hij tweedehandsproducten aanschaft en dat er in 2016 nog werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
Ter terechtzitting is [verdachte] bij zijn standpunt gebleven dat hij in 2014 en 2015 € 60.000,00 heeft uitgegeven aan de verbouwing waarvan € 45.065,00 contant.
[verdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangedragen om de zeer behouden en goed onderbouwde schatting van het Openbaar Ministerie te ontkrachten.
De rechtbank constateert dat [verdachte] zeer wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij in de tijd steeds andere bedragen genoemd ten aanzien van de verbouwingsuitgaven en heeft hij met momenten aangevoerd dat er betalingen zijn gedaan in 2016, hetgeen in strijd is met zijn bericht aan de gemeente van 22 augustus 2016 dat de werkzaamheden per 1 oktober 2015 zijn afgerond. [47] Verder heeft hij een beperkt aantal facturen overgelegd, terwijl hij in eerste instantie aangaf geen facturen te hebben bewaard. De facturen die de rechtbank heeft gezien, zien op de inkoop van materialen en beslaan een zeer klein gedeelte van de totale uitgaven. Ook zijn er facturen overlegd uit 2011 die geen enkele betrekking kunnen hebben op de verbouwing van de [adres 9] in 2014 en 2015. Daarnaast heeft [verdachte] ter terechtzitting offertes van kozijnen en een keuken overgelegd die zijn opgemaakt in april 2018, hetgeen op geen enkele manier een betrouwbare weergave van de situatie vormt. [verdachte] moet verder kosten hebben gemaakt uit hoofde van arbeidsloon omdat op foto’s in zijn computer te zien is dat er diverse bouwmedewerkers aan het werk waren in het pand, [verdachte] zelf heeft verklaard dat een Pools aannemersbedrijf betrokken is geweest bij de bouw en getuige [naam 34] heeft verklaard dat buitenlandse bouwvakkers de woning hebben verbouwd. [verdachte] heeft hierover geen enkel inzicht ten aanzien van de kosten uit hoofde van arbeidsloon verschaft. In het licht van bovenstaande heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank een onbetrouwbare, incomplete en voor een groot deel niet te verifiëren verklaring afgelegd.
De rechtbank volgt dan ook de berekening van het Openbaar Ministerie op dit punt en neemt het bedrag van € 70.000,00 aan verbouwingsuitgaven over.
Tussenconclusie
De rechtbank neemt de bedragen van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de verbouwingsuitgaven van de [adres 8] te Roermond (
€ 69.000,00) en [adres 9] te Venlo (
€ 70.000,00) over. Nu in de kasopstelling ten aanzien van de [adres 8] te Roermond een bedrag van € 75.000,00 wordt genoemd en de officier van justitie dit ter terechtzitting heeft gewijzigd naar € 69.000,00, zal de rechtbank het totaalbedrag aan uitgaven verminderen met
€ 6.000,00. De rechtbank zal eveneens de verbouwingsuitgaven van
€ 13.345,00die in de kasopstelling zijn genoemd voor de [adres 7] te Venlo in mindering brengen op het totaalbedrag, zodat deze post ten opzichte van de kasopstelling verminderd zal worden met een totaalbedrag van
€ 19.345,00
[bedrijf 18]
In de kasopstelling is een bedrag van € 36.967,00 meegenomen aan uitgaven gedaan ten behoeve van [bedrijf 18] . In de kasopstelling wordt omschreven waaraan dit zou zijn uitgegeven. [verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij € 6.060,00 minder heeft uitgegeven. Het Openbaar Ministerie heeft dit bedrag overgenomen. Nu er geen discussie meer bestaat over de uitgaven ten behoeve van [bedrijf 18] , zal de rechtbank het totaalbedrag uit de kasopstelling verminderen met
€ 6.060,00.
Onroerend goed
In de kasopstelling is een bedrag van € 12.600,00 meegenomen aan uitgaven gedaan ten behoeve van onroerend goed. In de kasopstelling wordt omschreven waaraan dit zou zijn uitgegeven. [verdachte] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat hij € 2.000,00 minder heeft uitgegeven. Het Openbaar Ministerie heeft dit bedrag overgenomen. Nu er geen discussie meer bestaat over de uitgaven ten behoeve van onroerend goed, zal de rechtbank het totaalbedrag uit de kasopstelling verminderen met
€ 2.000,00.
Conclusie uitgaven
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] in totaal een bedrag van € 1.409.269,09 heeft uitgegeven.
Originele bedrag uitgaven uit de kasopstelling
1.468.515,00
- /-
IB-onderneming
30.537,91
+/+
Recreatie
2.302,00
-/-
Voertuigen
3.805,00
-/-
Verbouwingen
19.345,00
-/-
[bedrijf 18]
6.060,00
-/-
Onroerend goed
2.000,00
Uitgaven
1.409.069,09
4.3.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van onderstaande tabel vast dat [verdachte] over de jaren 2012 tot en met 2015 een bedrag van € 101.606,09 heeft uitgegeven terwijl hij dit bedrag niet kan verantwoorden op basis van zijn legale ontvangsten.
Beginsaldo contant en giraal geld
- 21.414,00
+/+
Legale ontvangsten
1.328.674,00
-/-
Eindsaldo contant en giraal geld
203,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
1.307.463,00
-/-
Werkelijke uitgaven
1.409.069,09
Verschil
- 101.606,09
5. Witwassen?
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in totaal een bedrag van
€ 101.606,09 heeft uitgegeven in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 dat hij niet kan verantwoorden op basis van zijn legale inkomen.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of dit bedrag afkomstig is uit enig misdrijf ergo of er sprake is van crimineel geld.
Allereerst merkt de rechtbank op dat het hier op jaarbasis om een bedrag van ongeveer € 25.000,00 gaat. Afgezet tegen de vele panden die [verdachte] heeft verhandeld en nog in bezit heeft en de totale geldstroom per jaar, is dit niet een groot bedrag.
De omvang van het totale bedrag wordt bovendien grotendeels verklaard door de discussie over de verbouwingskosten ten aanzien van het pand [adres 8] te Roermond en het pand [adres 9] te Venlo. Over de uitgaven daaraan bestaat veel discussie en onduidelijkheid, waarbij zowel door het Openbaar Ministerie als [verdachte] de hoogte van de verbouwingsuitgaven enkel op basis van schattingen is benaderd. Daardoor is geen sprake van met zekerheid vast te stellen bedragen en maakt een zekere fout/benaderingsmarge per definitie deel uit van de gekozen bedragen waarmee gerekend wordt. Daarbij realiseert de rechtbank zich bovendien dat de uiteindelijk meegenomen bedragen in de kasopstelling berusten op een taxatierapport dat is opgesteld aan de hand van zeer beperkte gegevens, zoals de opsteller van dat taxatierapport ook duidelijk heeft gemotiveerd ( [adres 8] ) en een inschatting achteraf van een controlemedewerker van de Belastingdienst ( [adres 9] ).
Bovendien is op basis van het verhandelde ter terechtzitting duidelijk is geworden dat [verdachte] een handelaar is die met goede onderhandelvaardigheden en handigheidjes zijn geld verdient. Zo regelt hij dat hij niet de volle prijs voor goederen of werkzaamheden hoeft te betalen, koopt hij zaken op die hij voor een hoger geldbedrag weer verkoopt, heeft hij meerdere huurders in een woonruimte die ook nog dubbel betalen en betaalt hij borg niet terug. Nu [verdachte] geen loonkosten verantwoordt, is het ook meer dan aannemelijk dat hij bouwvakkers zwart betaalt, waardoor hij lagere kosten heeft.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien en met rekenschap van het feit dat iedere aanwijzing van een gronddelict ontbreekt, maakt dat de rechtbank in dit concrete geval op basis van de wettige bewijsmiddelen niet tot de overtuiging is gekomen dat het niet anders kan zijn dan dat dit bedrag afkomstig is van misdrijf. Witwassen kan derhalve niet worden bewezen. Zij zal [verdachte] dan ook integraal vrijspreken van feit 1.
3.4
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2 en feit 3 [48]
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
Op 12 maart 2008 heeft [medeverdachte] een koopovereenkomst ondertekend voor een appartement aan de [adres 10] te Eindhoven voor een bedrag van € 360.000,00. [49] Op 23 mei 2008 is het pand aan [medeverdachte] geleverd. [50]
Uit de akte van hypotheek volgt dat [medeverdachte] op 23 mei 2008 voor de financiering van het pand een hypothecaire geldlening van € 375.000,00 is aangegaan bij de [bank 1] . [51]
Het aanvraagformulier voor de hypothecaire lening van 6 mei 2008 staat op naam van [medeverdachte] , geboren op [geboortegegevens 2] 1979 in Nederland, beroep accountmanager, bruto jaarinkomen € 60.005,00. De intermediair is [naam 35] van [bedrijf 19] . Het gewenste hypotheekbedrag is € 375.000,00 en aan eigen middelen is volgens opgave beschikbaar € 25.000,00. [52]
Bij de aanvraag zit een werkgeversverklaring d.d. 21 april 2008 namens [bedrijf 1] waarop onder andere is vermeld:
Gegevens werknemer:
Naam werknemer: [medeverdachte]
In dienst sinds: 01-05-2007
Functie: Accountmanager
Aard van het dienstverband:
De werknemer heeft: een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Is er sprake van een proeftijd? Nee.
Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen? Nee.
Directeur/aandeelhouder: Nee.
Inkomen:
Bruto jaarsalaris: € 55.560,00
Vakantietoeslag: € 4.444,80
Ondergetekende verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
Naam ondertekenaar: [verdachte]
Getekend te Roermond d.d. 21 april 2008.
Met firmastempel van [bedrijf 1] [53]
Bij de aanvraag zitten vier loonafrekeningen van [bedrijf 1] aan [medeverdachte] . Op de loonafrekeningen van januari, februari, maart en april 2008 staat dat [medeverdachte] netto
€ 2.949,45 ontvangt aan loon. [54]
In de notitie bij de aanvraag van de hypothecaire geldlening heeft [naam 36] van de [bank 1] genoteerd:
[naam 37] belde met onderstaande antwoorden op de vragen:
* inkomen vrouw: het inkomen van de vrouw is volledig vast, en heeft dus ook geen variabele componenten.
* verpandingen van vermogen: (…) Cliënt heeft een bedrag ad ca EUR 60.000,00 aan eigen middelen, hiervan zal EUR 25.000,00 worden aangewend voor de eerste inleg en het overige deel zal ze aan meerwerk besteden. [55]
Verbalisant [naam 38] heeft in het proces-verbaal bankmutaties [bedrijf 1] gerelateerd:
In de onderstaande tabel zijn alle transacties opgenomen waarbij geld werd overgeboekt tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte] .
Datum
Betaling aan [medeverdachte]
Ontvangst van [medeverdachte]
Omschrijving
05-03-2007
€ 15.000,00
Lening
04-07-2007
€ 903,41
Loon maand mei juni
06-08-2007
€ 418,34
Loon maand juli
05-02-2008
€ 2.186,94
Loon maand januari 2008
15-02-2008
€ 762,51
Loon maand januari 2008
05-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand februari
28-03-2008
€ 2.949,45
Loon maand maart 2008
29-04-2008
€ 2.949,45
Loon maand april
TOTAAL
€ 13.119,55
€ 15.000,00
Na april 2008 ontving [medeverdachte] geen (giraal) loon meer ontvangt van [bedrijf 1] [56]
Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat [verdachte] de enige aandeelhouder en directeur is van [bedrijf 1] en dat de onderneming is ontbonden per 8 oktober 2008. [57]
[medeverdachte] heeft in het getuigenverhoor bij de politie van 10 juli 2017 verklaard:
Mevrouw [medeverdachte] , u wordt als getuige gehoord in een witwaszaak waarin uw partner [verdachte] is.
V: Heeft u eigen inkomen en waar bestaat dat uit?
A: Nee
V: Hoeveel spaargeld heeft u?
A: We hebben geen spaargeld
V: In hoeverre heeft u in het verleden aanzienlijke spaartegoeden gehad?
A: Nooit
V: Bent u ooit werknemer geweest bij [bedrijf 1] ?
A: Nee
V: Zegt de naam [bedrijf 1] . u iets? Wat is dat voor onderneming?
A: Nee, dat zegt me niks.
V: Heeft u enige betrokkenheid gehad bij deze onderneming?
A: Nee [58]
Ter terechtzitting van 17 januari 2021 heeft [verdachte] verklaard:
[medeverdachte] was in dienst vanaf 1 mei 2007.
Na 1 mei 2008 heeft zij geen salaris meer ontvangen. Ik weet niet wanneer haar dienstbetrekking is opgezegd.
Zij deed administratieve werkzaamheden voor [bedrijf 1] en andere bedrijven.
Ik heb haar drie keer meer salaris gegeven dan haar vorige werkgever omdat zij afscheid zou nemen van haar andere baan en zij mij zou opvolgen als directeur. [59]
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] op 23 mei 2008 een pand aan de [adres 10] te Eindhoven heeft gekocht. Ter financiering daarvan heeft zij op 6 mei 2008 een aanvraag gedaan voor een hypothecaire lening bij de [bank 1] van € 375.000,00, met dien verstande dat zij € 25.000,00 aan eigen middelen zou inleggen in het aan de geldlening verbonden beleggingsdeel. Deze hypothecaire lening is haar verstrekt op basis van haar dienstverband bij [bedrijf 1] , waarvan [verdachte] destijds de directeur was. In het hypotheekdossier zitten een werkgeversverklaring en loonstroken opgemaakt door [bedrijf 1] De werkgeversverklaring is voorzien van een stempel van [bedrijf 1] en ondertekend door [verdachte] . Daarop staat vermeld dat [medeverdachte] per 1 mei 2007 in dienst is getreden bij [bedrijf 1] en een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd heeft met een bruto jaarsalaris € 55.560,00. De loonstroken zien op de maanden januari 2008 tot en met april 2008. Uit de bankmutaties volgt dat [medeverdachte] tot en met april 2008 geldbedragen op haar bankrekening heeft ontvangen van [bedrijf 1] . en daarna niet meer.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat het dienstverband van [medeverdachte] bij [bedrijf 1] fictief is en dat de werkgeversverklaring en loonstroken vals zijn. In het getuigenverhoor van juli 2017 heeft [medeverdachte] verklaard dat zij [bedrijf 1] niet kent en ook geen betrokkenheid heeft gehad bij de onderneming. Dit, terwijl zij volgens de werkgeversverklaring een jaar lang heeft gewerkt voor de onderneming en daarvoor loon heeft ontvangen. Dat [medeverdachte] door stress een onjuiste verklaring heeft afgelegd en dacht dat het om de verzekeringsmaatschappij [naam 39] ging, zoals [verdachte] ter terechtzitting heeft betoogd, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de omstandigheden dat zij een jaar lang als accountmanager - gedeeltelijk zelfs fulltime - voor de onderneming zou hebben gewerkt, aanzienlijk meer salaris zou hebben ontvangen dan bij haar vorige werkgever en zij bovendien [verdachte] zou opvolgen als directeur van het bedrijf. Daarnaast staat vermeld op de werkgeversverklaring, gedagtekend 21 april 2008, dat [medeverdachte] een vaste arbeidsovereenkomst heeft en dat er geen voornemens zijn het dienstverband binnenkort te beëindigen, terwijl zij na april 2008 geen loon meer heeft ontvangen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] opzettelijk deze valse stukken hebben gebruikt ter verkrijging van de hypothecaire geldlening bij de [bank 1] . Uit het hypotheekdossier van de [bank 1] volgt immers dat deze stukken zijn ingediend door [medeverdachte] , danwel met tussenkomst van de intermediair [naam 35] van [bedrijf 19] , en dat op basis van deze stukken de hypothecaire geldlening is verstrekt. De geldbedragen die op de loonstroken staan, heeft [medeverdachte] wel ontvangen van [bedrijf 1] , maar na het verkrijgen van de hypothecaire geldlening ontving zij geen geld meer van [bedrijf 1] B.V. Dit was immers niet meer nodig omdat het doel, het verkrijgen van een hypothecaire lening, was behaald. In dit kader valt op dat [medeverdachte] min of meer het bedrag dat zij aan nettoloon van [bedrijf 1] heeft ontvangen, eerder aan [bedrijf 1] heeft verstrekt. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Beiden hebben een onmisbare rol gehad. Daarmee acht zij het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat [verdachte] bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet [verdachte] een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich -gelijk de hiervoor behandelde valsheid in geschrifte- samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Zij hebben met listige kunstgrepen [bank 1] ertoe te bewogen een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 375.000,00 aan [medeverdachte] te verstrekken door een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken te overleggen waaruit volgde dat zij voor onbepaalde tijd in dienst was bij [bedrijf 1] , er geen voornemens waren dit dienstverband te beëindigen en dat zij maandelijks een nettosalaris van € 2.949,45 ontving.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte]
Feit 2
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 9 mei 2008 in Nederland, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door [bedrijf 1] , heeft vervalst door
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd met een bruto jaarsalaris van euro 55.560 had bij [bedrijf 1] en
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [medeverdachte] binnenkort te beëindigen en
- voornoemde werkgeversverklaring te ondertekenen en die verklaring van een stempel te voorzien om daarmee aan te geven dat die verklaring naar waarheid was ingevuld en
- op voornoemde loonstroken onjuiste loonuren en loondagen en bedragen te vermelden en
- een betaalde arbeidsrelatie te suggereren tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] , terwijl er in werkelijkheid geen arbeidsrelatie bestond,
met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
vervolgens tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk valse geschriften, te weten een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door [bedrijf 1] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of daarvan gebruik heeft gemaakt door deze aan [naam financieel adviseur] te doen toekomen en door [naam financieel adviseur] bij de ING te laten indienen ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan de [adres 10] te Eindhoven.
Feit 3
in de periode van 8 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, de ING heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan de [adres 10] te Eindhoven, door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING en
- een werkgeversverklaring en meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en
- een valse werkgeversverklaring en meerdere valse loonstroken te doen toekomen aan de ING en/of door [naam financieel adviseur] te laten indienen bij de ING,
waardoor de ING werd bewogen tot voornoemde afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 2
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
en
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst
Feit 3
medeplegen van oplichting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van [verdachte]

is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. [verdachte] heeft met het gebruiken van crimineel geld het financiële verkeer ondermijnd en was de kwade genius achter de oplichting van de [bank 1] . Dit wordt [verdachte] kwalijk genomen. De hoogte van de straf is gebaseerd op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van witwassen, valsheid in geschrifte en oplichting. Hoewel de doorzoeking van de woning van [verdachte] reeds in 2017 heeft plaatsgevonden is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn gelet op de complexiteit van het onderzoek, de uitgebreide onderzoekswensen van de verdediging en de gebrekkige medewerking van [verdachte] . De valsheid in geschrifte en oplichting van de [bank 1] is pas in een later stadium ontdekt door het financieel onderzoek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft verder aangevoerd dat de inhoudelijk behandeling van de zaak lang op zich heeft laten wachten en dat de zaak een groot negatief effect heeft gehad op zijn gezinsleven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van [verdachte] , zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[verdachte] heeft zich samen met zijn partner [medeverdachte] schuldig gemaakt aan zogenoemde hypotheekfraude bestaande uit valsheid in geschrift, het gebruikmaken van die valse geschriften en oplichting. Door een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken op naam van zijn onderneming op te maken en vervolgens gebruik te maken van deze documenten, is de [bank 1] ertoe bewogen een hypothecaire lening te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte] de initiatiefnemer van deze hypotheekfraude geweest. Hij heeft de documenten vervalst en aan [medeverdachte] geldbedragen overgemaakt als ware er werkelijk een arbeidsrelatie die nog lange tijd zou duren.
Het zijn ernstige feiten omdat de integriteit van het financieel en economisch verkeer wordt aangetast. Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. [verdachte] heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank houdt er enerzijds wel rekening mee dat de [bank 1] niet is benadeeld nu de hypotheeklasten maandelijks zijn betaald. Anderzijds heeft [medeverdachte] naar alle waarschijnlijkheid op basis van het gefingeerde dienstverband bijna vier jaar een te hoge uitkering ontvangen, welk wederrechtelijk verkregen voordeel tot ruim € 40.000,- zou kunnen oplopen.
Bij de strafoplegging wordt, ten voordele van [verdachte] , in aanmerking genomen dat [verdachte] , behoudens een strafbeschikking voor een verkeersovertreding, een blanco strafblad heeft. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , voor zover deze uit het dossier blijken en ter terechtzitting door hem en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. In het bijzonder geldt dat deze zaak tegen [verdachte] al jaren loopt, de zaak in de media is geweest omdat hij raadslid is en zijn partner een en ander niet aankon en met de kinderen in het buitenland is gaan wonen.
De ernst van de feiten maakt dat deze zaak in beginsel niet kan worden afgedaan op een andere wijze dan middels oplegging van gevangenisstraf. In vele andere, vergelijkbare, zaken van hypotheekfraude werd en wordt die strafmodaliteit ingezet. Dat gebeurt deels omdat gevangenisstraf de enige passende vergeldingsvorm wordt geoordeeld jegens de individuele verdachte en deels om door middel van oplegging van gevangenisstraf aan derden duidelijk te maken dat op hypotheekfraude zware sancties staan.
De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden bij de straftoemeting met het feit dat [verdachte] recht op een behandeling van zijn proces binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is geschonden, nu de zaak pas ruim drie jaren na de eerste daad van vervolging, zijnde de huiszoeking bij [verdachte] leidt tot een eindvonnis in eerste aanleg. Deze termijnoverschrijding maakt dat de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden zal opleggen, met een proeftijd van twee jaren.
Alles overwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. In de strafmaat is de samenloop tussen de feiten verdisconteerd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] integraal vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart [verdachte] strafbaar;
Straf
  • veroordeelt [verdachte] tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. R.J.M.G. Rulkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2021.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met 31 december 2015, in de gemeente Venlo en/of de gemeente Roermond, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, [verdachte] ,
a.
van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren en/of verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den),
en/of
b.
één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans een of meer geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(en), gebruik gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist dat die geldbedragen (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2013 tot en met 31 december 2015, in de gemeente Venlo en/of de gemeente Roermond, althans in Nederland,
a.
van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(n), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedragen was/waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den),
en/of
b.
één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans een of meer geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van één of meerdere geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 215.080, althans van een of meer geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 09 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd met een bruto jaarsalaris van euro 55.560 had bij [bedrijf 1] en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [medeverdachte] binnenkort te beëindigen en/of
- voornoemde werkgeversverklaring te ondertekenen en/of die verklaring van een stempel te voorzien om daarmee aan te geven dat die verklaring naar waarheid was ingevuld en/of
- op voornoemde loonstroken onjuiste loonuren en/of loondagen en/of bedragen te vermelden en/of
- een (betaalde) arbeidsrelatie te suggereren tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] , terwijl er in werkelijkheid geen (betaalde) arbeidsrelatie bestond, (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
(vervolgens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] ., voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd en/of gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften, te weten een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken op naam van [medeverdachte] afgegeven door/namens [bedrijf 1] ., die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken aan [naam financieel adviseur] te doen toekomen en/of af te leveren en/of (vervolgens) voornoemde werkgeversverklaring en/of loonstroken te doen toekomen en/of af te leveren aan de ING en/of door [naam financieel adviseur] bij de ING te laten indienen (telkens) ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan de [adres 10] no. 31-237 te Eindhoven;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 08 februari 2008 tot en met 23 mei 2008 in de gemeente Eindhoven en/of in de gemeente Venlo en/of in de gemeente Roermond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld, te weten de verstrekking van een geldbedrag van in totaal EUR 375.000, zijnde een hypothecaire geldlening voor het pand gelegen aan de [adres 10] te Eindhoven, door
- een hypothecaire geldlening aan te (laten) vragen bij de ING en/of
- in strijd met de waarheid de ING te (laten) informeren en/of geschriften te (laten) overleggen waaruit bleek dat [medeverdachte] ongeveer EUR 60.000 aan eigen middelen bezat, waarvan EUR 25.000 in de hypotheek ingelegd kon worden en/of
- een werkgeversverklaring en/of een of meerdere loonstroken valselijk op te (laten) maken en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te (laten) vermelden dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd had bij [bedrijf 1] . en/of
- op een of meerdere loonstroken onjuiste loonuren en/of loondagen en/of bedragen te (laten) vermelden en/of
- in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring te vermelden dat er geen voornemens waren het dienstverband met [medeverdachte] binnenkort te beëindigen en/of
- een (betaalde) arbeidsrelatie te suggereren tussen [medeverdachte] en [bedrijf 1] ., terwijl er in werkelijkheid geen (betaalde) arbeidsrelatie bestond en/of
- van een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken gebruik te maken en/of
- een valse werkgeversverklaring en/of een of meerdere valse loonstroken te doen toekomen en/of overhandigen/overleggen aan de ING en/of door [naam financieel adviseur] te laten indienen bij de ING,
waardoor de ING werd bewogen tot voornoemde afgifte en/of het verlenen van een dienst en/of het aangaan van een schuld.

Voetnoten

1.Waar hierna verwezen wordt naar ‘kasopstelling’ wordt de ‘uitgebreide kasopstelling’ van 20 september 2018 bedoeld, over de jaren 2012 tot en met 2015, bijlage A6, pagina’s 171 t/m 213.
2.Proces-verbaal van geldstortingen, bijlage A5, pagina’s 162 t/m 169.
3.Proces-verbaal verschillen berekeningen, op 28 oktober 2020 op ambtsbelofte opgemaakt door [naam 38] MSc MCI BA (niet doorgenummerd).
4.Overzicht gerubriceerde bankmutaties, bijlage A44, pagina’s 750 t/m 824.
5.Brieven [naam advocatenkantoor] advocaten (17-07-2017 & 18-07-2017), bijlage C16, doorgenummerde pagina 969.
6.Proces-verbaal van bevindingen huur [adres 2] Venlo, d.d. 24 november 2020, pagina’s 6217 en 6218.
7.Proces-verbaal huurontvangsten. bijlage A8, pagina 222.
8.Handhavingsrapportage (19-03-2015), bijlage G8, pagina’s 3149 t/m 3172.
9.E-mail [verdachte] over bewoners (10-02-2015), bijlage G5, pagina’s 3141 t/m 3143.
10.E-mail [verdachte] over bewoners (10-02-2015), bijlage G5, pagina’s 3141 t/m 3143. E-mail [verdachte] over bewoners (29-08-2016), bijlage G18, pagina’s 3221 t/m 3223. E-mail [verdachte] over bewoners (24-11-2016), bijlage G19, pagina’s 3224 en 3225.
11.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 4] , bijlage E1, pagina’s 3023 t/m 2027.
12.Aangifte inkomstenbelasting [verdachte] 2012, bijlage C53, pagina’s 2032 t/m 2047.
13.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (19-04-2018), bijlage C30, pagina’s 1768 t/m 1773.
14.Aangifte inkomstenbelasting [verdachte] 2011, bijlage C52, pagina’s 2008 t/m 2020.
15.Aangifte inkomstenbelasting [verdachte] 2012, bijlage C53, pagina’s 2032 t/m 2047.
16.Overzicht gerubriceerde bankmutaties, bijlage A44, pagina’s 750 t/m 824.
17.In het overzicht gerubriceerde bankmutaties, bijlage A44, staat deze vermeld bij 26 januari 2014, pagina 779.
18.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (02-11 -2017), bijlage C19, pagina 182.
19.De door [verdachte] overgelegde zienswijze (E).
20.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (02-11-2017) en (04-12-2017), bijlagen C19 en C20, pagina’s 1661 t/m 1682.
21.Aangifte inkomstenbelasting [verdachte] 2012, bijlage C53, pagina’s 2032 t/m 2047. Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (19-04-2018), bijlage C30, pagina’s 1768 t/m 1773. Brief [naam advieskantoor] (18-04-2018), bijlage C29, pagina’s 1753 t/m 1767. Brief [naam advieskantoor] (07-05-2018), bijlage C32, pagina’s 1777 t/m 1786. Brief [naam advieskantoor] (14-05-2018), bijlage C34, pagina pagina’s 1790 t/m 1806.
22.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [bedrijf 20] d.d. 23 november 2020, pagina 6224.
23.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot onderneming [bedrijf 10] , d.d. 8 december 2020, pagina 6235.
24.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot [bedrijf 21] d.d. 23 november 2020, pagina 6223.
25.Overeenkomst ING privérekening (09-05-2008), bijlage L6, pagina’s 3728 t/m 3731.
26.Proces-verbaal inkomen, bijlage A10, pagina’s 244 t/m 247.
27.Proces-verbaal foto’s doorzoeking, bijlage A40, pagina’s 580 t/m 600. Proces-verbaal foto’s inbeslaggenomen laptop, bijlage A41, pagina’s 601 t/m 745.
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2020, pagina 6244. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2020, pagina’s 6248.
29.Proces-verbaal verbouwingsuitgaven, bijlage A9, pagina’s 230 t/m 243.
30.Overzicht gerubriceerde bankmutaties, bijlage A44, pagina’s 750 t/m 824.
31.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (19-04-2018), bijlage C30, pagina’s 1768 t/m 1773. Brief [naam advieskantoor] (18-04-2018), bijlage C29, pagina’s 1753 t/m 1767.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 27] , bijlage A28, pagina’s 404 t/m 411. Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 28] , bijlage A31, pagina’s 441 t/m 451.
33.In het proces verbaal wordt hiervoor de term ‘commissie’ gebruikt.
34.Bouwkundige keuring [adres 8] te Roermond, pagina’s 6327 t/m 6369.
35.Aangifte inkomstenbelasting [verdachte] 2012, 2013 en 2014, bijlage C53, C54 en C55, pagina’s 2021 t/m 2075.
36.Akte(n) van levering [adres 9] Venlo, bijlage D19, pagina’s 2585 t/m 2592.
37.Derdenonderzoeken Belastingdienst [bedrijf 14] , bijlage A41, pagina’s 1879 t/m 1899.
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 34] , bijlage A33, pagina’s 499 t/m 506.
39.Derdenonderzoeken Belastingdienst [bedrijf 14] , bijlage A41, pagina’s 1879 t/m 1899.
40.E-mails [verdachte] (15-10-2017 & 17-10-2017), bijlage C18, pagina’s 1605 /m 1660.
41.Waardeverklaring 10102016 (07-11-2015), bijlage I37, pagina’s 3968 t/m 3970.
42.Controlerapport waardeonderzoek, bijlage C47, pagina’s 1926 t/m 1937.
43.Verslag hoorgesprek (21-03-2018), bijlage C10, pagina’s 887 t/m 889.
44.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (02-11 -2017), bijlage C19, pagina’s 1661 t/m 1678.
45.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (30-03-2018), bijlage C23, pagina’s 1695 t/m 1712.
46.Brief [naam advocatenkantoor] advocaten (19-04-2018), bijlage C30, pagina’s 1768 t/m 1773.
47.E-mail [verdachte] gereedmelding verbouwing (22-08-2016), bijlage G26, pagina’s 3262 en 3263.
48.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Informatie Organisatie, onderzoeksnummer [nummer] , gesloten d.d. 14 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 6250.
49.Het schriftelijk bescheid, koop-aannemingsovereenkomst ‘ [naam 40] ’ d.d. 12 maart 2008, pagina’s 3687 t/m 3700.
50.Het schriftelijk bescheid, akte van levering, d.d. 12 maart 2008, pagina’s 2418 t/m 2443.
51.Het schriftelijk bescheid, akte van hypotheek, d.d. 23 mei 2008, pagina’s 2462 t/m 2471.
52.Het schriftelijk bescheid, aanvraagformulier [bank 1] Hypotheken d.d. 7 mei 2008, pagina’s 3701 t/m 3709.
53.Het schriftelijk bescheid, model werkgeversverklaring, d.d. 21 april 2008, pagina 3801.
54.Het schriftelijk bescheid: loonafrekeningen januari, februari, maart en april 2008, d.d. 22 april 2008, pagina’s 3802 t/m 3805.
55.Het schriftelijk bescheid, notitie bij aanvraag, d.d. 7 mei 2008, pagina’s 3710 en 3711.
56.Het proces-verbaal Bankmutaties [bedrijf 1] B.V. d.d. 30 oktober 2018, pagina 6178 en 6179.
57.Het bescheid, het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 3 juli 2017, pagina 3038.
58.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] , d.d. 10 juli 2017, pagina’s 397 tot en met 403
59.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 en 18 januari 2021 en 25 maart 2021.