Overwegingen
1. Eiseres heeft een visuele handicap en is bekend met psychiatrische problematiek. Eiseres heeft in het verleden een indicatie voor ondersteuning ontvangen. Vanaf
22 augustus 2016 is aan eiseres ondersteuning toegekend, gericht op zelfredzaamheid, arrangement 6. Tevens is per die datum voor de duur van één jaar ondersteuning, in de vorm van specialistische begeleiding, klasse 2 (2 uur per week) toegekend. Deze ondersteuning is eveneens gericht op zelfredzaamheid en heeft tot doel één of meerdere keren per week hulp te bieden bij het doornemen van de dag- of weekstructuur. Eiseres heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen deze besluiten. Het beroep tegen de toegekende ondersteuning arrangement 6 heeft deze rechtbank bij uitspraak van 27 februari 2019 gegrond verklaard. Het onderscheid dat wordt gemaakt in (gradaties van) arrangementen is onvoldoende concreet, aldus de rechtbank. Dit betekent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat een betrokkene voldoende is gecompenseerd voor wat betreft zijn of haar beperkingen in zelfredzaamheid of participatie die hij of zij ondervindt. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit zijn in stand gebleven, omdat de periode waarvoor de ondersteuning is toegekend was verstreken, eiseres in die periode zorg in natura heeft gehad en niet is gebleken dat eiseres in die periode extra hulp heeft ingekocht. De rechtbank verwijst voor de overige feiten en omstandigheden naar de uitspraak van deze rechtbank, met zaaknummers 17/1809 en 17/1835, zoals bij partijen bekend.
2. Naar aanleiding van een aanvraag van eiseres van februari 2018 betreffende het (verlengen van) de ondersteuning op grond van de Wmo 2015 heeft verweerder de onder het procesverloop vermelde (primaire) besluiten genomen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. De commissie voor bezwaarschriften (de commissie) heeft verweerder geadviseerd dat nu in de besluiten van 8 februari 2018 en 25 juli 2018 onvoldoende concreet is bepaald wat de omvang van de ondersteuning naar arrangement 9 precies inhoudt, de bestreden besluiten, gelet op de aangehaalde rechtspraak, reeds op formele gronden niet in stand kunnen blijven en moeten worden herroepen. Verweerder heeft hangende de bezwaarprocedure de onrechtmatigheid van de besluiten onderkend en de motivering aangepast.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie, de bezwaren van eiseres, gericht tegen de (primaire) besluiten van
8 februari 2018 en 25 juli 2018 gegrond verklaard overeenkomstig het advies van de commissie, een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend en de overige bezwaren, gericht tegen de brieven van 11 februari 2019 en 8 augustus 2019, alsmede het bezwaar tegen de schermafdruk uit de administratie van Zuyderland, niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiseres voert aan dat verweerder het indiceren op basis van zogenaamde arrangementen ten onrechte handhaaft. Een juridische grondslag hiervoor ontbreekt. Verweerder zal op basis van individuele (on)mogelijkheden moeten toetsen om zo adequate hulp te indiceren. Ten aanzien van de niet-ontvankelijk verklaring van een deel van de bezwaren is aangetoond dat er in de relatie verweerder en zorgaanbieder blijkbaar doorwerkende afspraken liggen. Eiseres heeft dus een belang bij het aanvechten van deze besluitvorming. De bezwaren zijn volgens eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder maakt eiseres bovendien ten onrechte verwijten ten aanzien van het accepteren of meewerken aan begeleiding en ondersteuning. Eiseres kan zich verder niet verenigen met de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. Eiseres is tot slot van mening aanspraak te maken op schadeloosstelling voor het overschrijden van de redelijke termijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, onderzoek doet naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college betrekt daarbij – onder meer – de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Ten aanzien van de aan eiseres toegekende ondersteuning
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de maatwerkvoorziening ondersteuning gebruik maakte van arrangementen. Bij de primaire besluiten I en II is aan eiseres immers ondersteuning toegekend in de vorm van een arrangement. Verweerder heeft (in bezwaar, bij het verweerschrift) voorgesteld de primaire besluiten I en II te wijzigen door
1. onder de kop “besluit” op te nemen:
“
Wij hebben besloten om aan u ondersteuning, gericht op zelfredzaamheid en/of participatie, toe te kennen. Wij hebben de volgende indicaties vastgesteld:
- voor de periode 22 november 2017 tot en met 11 februari 2018 Zorg in Natura, te weten 3 uur gespecialiseerde thuisbegeleiding door GTB Zuyderland (budget € 735,79 per 4 weken) en wekelijks 2 uur begeleiding door de Robert Coppes Stichting (klasse 2) op basis van de “Raamovereenkomst Specialistische Begeleiding ZG”. De begeleiding wordt verleend door professionals met een HBO-opleidingsniveau maatschappelijk werk en dienstverlening dan wel met een vergelijkbaar opleidingsniveau, met ruime ervaring in de psychiatrische casuïstiek.
- voor de periode 12 februari 2018 tot 1 januari 2021 Zorg in Natura, (budget 2018: € 1062, 23, budget 2019: € 1087,72 per vier weken), die bestaat uit:
- gespecialiseerde thuisbegeleiding door GTB Zuyderland voor 4-5 uur per week gespreid over 2 – 3 dagen, dagen van inzet te bepalen in overleg met belanghebbende, de begeleiding wordt verleend door professionals met HBO-opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening dan wel met vergelijkbaar opleidingsniveau, met ruime ervaring in de psychiatrische casuïstiek,
- twee dagdelen dagbesteding per week – wanneer belanghebbende dat wenst – nader te bepalen in overleg met eiseres,
- 2 uur per week ondersteuning door de Robert Coppes Stichting overeenkomstig de raamovereenkomst Specialistische Begeleiding ZG, de dag(en) van inzet nader te bepalen in overleg met eiseres”.
2. de alinea onder de kop “Arrangement” te verwijderden.
De commissie heeft geadviseerd het bezwaar tegen de primaire besluiten I en II gegrond te verklaren en heeft geoordeeld dat met de hiervoor geciteerde wijziging voldoende concreet is wat de geïndiceerde ondersteuning van eiseres inhoudt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat oordeel overgenomen.
8. De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 7 is overwogen door verweerder bij het bestreden besluit voldoende concreet is gemaakt (anders dan voorheen, door een ‘arrangement’ toe te kennen) wat de aard en omvang van de aan eiseres toegekende ondersteuning is. Anders dan eiseres is de rechtbank bovendien van oordeel dat de toegekende uren niet zomaar een ‘vertaling’ zijn van arrangement 9 in uren, maar toegespitst op de individuele (on)mogelijkheden van eiseres. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij het bepalen van het aantal uren is gekeken naar de praktijk, derhalve naar de uren die eiseres in het verleden ontving en – onder verwijzing naar het gesprek van 31 oktober 2018 met eiseres en haar gemachtigde – de tevredenheid hierover bij zowel eiseres als bij haar hulpverleners. Met de toegekende uren is eiseres voldoende gecompenseerd voor wat betreft haar beperkingen in zelfredzaamheid of participatie en de uren kunnen als adequaat worden beschouwd. De stelling van eiseres dat niet de hulpvraag bepalend is geweest, maar een rekensom aan de hand van het beschikbare budget (budget behorend bij arrangement 9 minus kosten dagbesteding, blijft over voor inzet begeleiding door GTB 4 uur en 5 minuten), slaagt dan ook niet. Dat het budget dat behoort bij arrangement 9 wel is vermeld, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, omdat er ZIN aan eiseres is verstrekt, de omvang van het budget een kwestie is tussen verweerder en de zorgaanbieders. Het is de rechtbank niet gebleken dat het met de instellingen afgesproken budget van invloed is op de toegekende ondersteuning. De beroepsgrond dat er door de toegepaste systematiek van verweerder sprake is van een financieel plafond in de te verlenen ondersteuning en begeleiding, slaagt gelet op het voorgaande niet. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Ter zitting heeft (de gemachtigde van) eiseres gesteld dat er te weinig ondersteuning is geïndiceerd. Eiseres zou graag meer willen wandelen en winkelen met haar begeleider, wat ze ook vaker kenbaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat die activiteiten verband houden met de eenzaamheid die eiseres ervaart en dat de begeleiding vanuit Zuyderland daarvoor niet bedoeld is. Die heeft namelijk tot als doel dat eiseres zelfstandig kan wonen, sterker staat in de maatschappij en dat eiseres stabiel blijft met betrekking tot haar psychische problematiek. In dat kader kan wel naar de winkel worden gewandeld voor het doen van een boodschap, maar wandelingen ‘voor de gezelligheid’ vallen daar niet onder. Ook de begeleiding vanuit de Robert Coppes Stichting is daar niet voor bedoeld. Die heeft namelijk ten doel dat eiseres goed gebruik kan en blijft maken van haar taststok en zich hiermee voldoende kan redden buiten de deur, in het verkeer en dat ze zich kan redden in haar dagelijks leven, met haar hulpmiddelen. In dat kader kan wel met eiseres gewandeld worden, maar die activiteit houdt dan verband met de visuele handicap van eiseres en is niet bedoeld om eenzaamheid tegen te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd waarom er naast de hiervoor genoemde begeleiding en de twee dagdelen dagbesteding geen aanvullende uren zijn geïndiceerd voor wandelen of winkelen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat er hiervoor mogelijkheden zijn vanuit algemene voorzieningen en het sociaal netwerk van eiseres en dat eiseres heeft aangegeven dat ze niet op alle werkdagen hulp wil ontvangen, omdat ze een druk weekprogramma heeft.
10. Voor zover eiseres aan haar beroep ten grondslag heeft willen leggen dat het aantal geïndiceerde uren in het verleden niet daadwerkelijk ten behoeve van haar is ingezet, is de rechtbank van oordeel dat – als dit inderdaad het geval zou zijn – dit niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt immers het bestreden besluit. Daarbij is een aantal uren geïndiceerd. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de beroepsgrond dat er te weinig uren zijn geïndiceerd niet slaagt. De uitvoering van de maatwerkvoorziening door de zorgaanbieder kan door de bestuursrechter niet worden getoetst. De beroepsgrond faalt dan ook.
Ten aanzien van het niet ontvankelijk verklaren van de bezwaren gericht tegen de brieven van 11 februari 2019 en 8 augustus 2019 en de schermafdruk
11. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
12. De rechtbank is van oordeel dat de brieven van 11 februari 2019 en 8 augustus 2019 en de schermafdruk uit de administratie van Zuyderland, niet kunnen worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De genoemde brieven zijn niet gericht op rechtsgevolg, maar van informatieve aard en verwijzen naar eerdere besluiten (de primaire besluiten I en II). Ook de schermafdruk is niet op rechtsgevolg gericht. Dat uit de schermafdruk blijkt dat er sprake is van afspraken tussen verweerder en de zorgaanbieders van eiseres die doorwerken in de rechtsverhouding tussen eiseres en verweerder, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft toegelicht dat in het computersysteem een einddatum moet worden vermeld en dat om administratieve redenen voor de vermelde datum is gekozen. Verweerder heeft de bezwaren gericht tegen genoemde brieven en tegen de schermafdruk dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu er geen inhoudelijke beoordeling plaats heeft gevonden bestond er voor vergoeding van proceskosten evenmin aanleiding. Eisers hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de gestelde verwijten
13. Ten aanzien van de door eiseres gestelde verwijten aan haar adres ten aanzien van het accepteren of meewerken aan begeleiding en ondersteuning is de rechtbank van oordeel dat, wat daar ook van zij, de gestelde verwijten niet van invloed zijn geweest op het aantal geïndiceerde uren en ook overigens niet aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Zelfs als de rechtbank eiseres in haar betoog zou volgen, zou dat derhalve niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond faalt daarom.
Ten aanzien van het verzoek om een (hogere) proceskostenvergoeding in bezwaar
14. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) staan de maatstaven voor de hoogte van de vergoeding van alle ingevolge artikel 1 van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Voor de kosten van professionele rechtsbijstand geldt dat deze worden vergoed volgens een forfaitair systeem, dat in de bijlage bij het Bpb is uitgewerkt. Dat betreft een forfaitair tarief, dat is gerelateerd aan de gemiddelde werkbelasting in diverse zaaktypen. Het tarief wordt ingevolge de bijlage berekend door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen volgens de lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en daarop één van de zogeheten wegingsfactoren toe te passen. Dit zijn factoren die de zwaarte van de zaak aangeven. Bij een zaak van gemiddelde zwaarte hoort een wegingsfactor 1. Ingevolge het derde lid van artikel 2 kan in bijzondere omstandigheden van lid 1 worden afgeweken.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder tot toekenning van proceskosten in bezwaar op basis van het (Bpb) is overgegaan. Verweerder heeft hierbij voor het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen in een hoorzitting elk één punt toegekend aan € 512,- per punt, wegingsfactor 1, omdat het volgens verweerder om een zaak van gemiddeld gewicht gaat. De totale vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure komt daarmee op
16. Eiseres kan zich niet verenigen met de hoogte van deze toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar. Volgens haar rechtvaardigt het feit dat er meerdere besluiten op tafel lagen, er meerdere proceshandelingen waren en de zwaarte van de zaak een hogere vergoeding (via de zogenoemde C-factor).
17. De rechtbank stelt vast dat het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting de enige door gemachtigde verrichte proceshandelingen zijn geweest, die blijkens voormelde bijlage voor vergoeding in aanmerking komen. Van andere proceshandelingen als bedoeld in (de bijlage) van het Bpb is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft dan ook terecht twee punten toegekend voor verrichte proceshandelingen. Dat verweerder vervolgens de zaak op gemiddelde zwaarte heeft geschat en er aldus de wegingsfactor 1 aan heeft toegekend, acht de rechtbank evenmin onjuist nu de zaak niet gecompliceerd is en het besluit van 25 juli 2018 (het primaire besluit II) slechts een verlenging van het besluit van 8 februari 2018 (het primaire besluit I) betreft en hiertegen geen specifiek op die zaak gerichte bezwaargronden zijn aangevoerd. Verweerder heeft derhalve de proceskostenvergoeding terecht en op goede gronden op € 1.024,- vastgesteld. De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
18. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
19. Of de redelijke termijn bedoeld in dat artikel is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat daarbij van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser.
20. Volgens vaste rechtspraak is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. In principe heeft verweerder een half jaar de tijd om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar om op het beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding worden toegekend. Een periode van minder dan een half jaar wordt daarbij gezien als een periode van een half jaar. Het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden worden ingekort.
21. Eiseres heeft tegen het primaire besluit I op 8 maart 2018 bezwaar gemaakt en tegen het primaire besluit II op 6 augustus 2018. Voor de beoordeling van het recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beschouwt de rechtbank de procedures tegen de primaire besluiten I en II als samenhangende zaken. Het gevolg daarvan is dat eiseres slechts eenmaal in aanmerking komt voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij gaat de rechtbank uit van aanvang van de redelijke termijn op 8 maart 2018. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Er is dus sprake van een tijdsverloop van ruim 36 maanden (ruim drie jaren). De procedure is daarmee niet binnen een redelijke termijn afgerond. De redelijke termijn is overschreden met afgerond 13 maanden (ruim één jaar). Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.500,00. De overschrijding is geheel aan verweerder toe te rekenen, nu de bezwaarfase met (afgerond) 15 maanden (de periode tussen 8 maart 2018 en 9 december 2019) is overschreden. Gelet hierop zal verweerder worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar.
22. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die voor de bezwaarfase een tijdsverloop van bijna twee jaar rechtvaardigen. Dat de situatie van eiseres, onder meer door de samenloop van haar beperkingen, complex is, dat onderzoek noodzakelijk was en maatwerk moest worden geleverd, rechtvaardigt de ruime termijnoverschrijding niet. De termijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook met (afgerond) 13 maanden overschreden zodat eiseres een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank veroordeelt verweerder tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van