Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
INTRUM JUSTITIA NEDERLAND B.V., rechtsopvolger van
WEHKAMP B.V.en
WEHKAMP FINANCE B.V.,
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Intrum Nederland B.V. en [gedaagde partij] over een vermeende kredietovereenkomst. Intrum stelt dat er een overeenkomst tot gespreid betalen is gesloten tussen Wehkamp B.V. en [gedaagde partij] voor een kredietbedrag van € 835,00. Intrum vordert betaling van een totaalbedrag van € 1.242,50, vermeerderd met rente en kosten, omdat [gedaagde partij] volgens Intrum tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
De gedaagde partij betwist echter de totstandkoming van de kredietovereenkomst en stelt dat zij nooit goederen van Wehkamp heeft ontvangen en dat haar naam onterecht is gebruikt. De kantonrechter oordeelt dat Intrum niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de kredietovereenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Intrum heeft nagelaten om aan te tonen dat de gedaagde partij de contractpartij was en dat er goederen zijn geleverd.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van Intrum af, evenals de nevenvorderingen, en veroordeelt Intrum in de proceskosten van de gedaagde partij. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het stellen van vorderingen in civiele procedures.