6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft midden in de nacht bij een garagepoort van een appartementencomplex geprobeerd brand te stichten. Tot op heden is het precieze motief van de verdachte onbekend gebleven. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren waarom hij bij de garagepoort spullen in brand heeft gestoken doordat hij zeer dronken was. Het was echter niet zo, zoals hijzelf verklaart, dat hij alleen maar ‘met een aansteker aan het rommelen was’. Hij heeft immers welbewust met een brandversneller geprobeerd de garage(poort) van zijn ex-vriendin in brand te steken en toen dat niet meteen lukte, is hij brandstof gaan halen voor een nieuwe poging. Dat had veel ernstiger kunnen aflopen en het is aan de oplettendheid van [meldster] te danken dat de politie is gewaarschuwd en de brandstichting niet is gelukt. Bij een dergelijk ernstig feit past in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij ter terechtzitting inzicht heeft getoond in de strafwaardigheid van brandstichting. Daarnaast heeft de verdachte een ruit van de ouders van zijn ex-vriendin vernield. Alhoewel dat een relatief gering feit lijkt, moet de impact niet worden onderschat voor de slachtoffers bij wie ’s nachts een steen door de ruit is gevlogen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 9 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het rapport van de forensisch psycholoog
[de forensisch psycholoog] heeft over de geestvermogens van de verdachte op
18 januari 2021 een rapport uitgebracht. [de forensisch psycholoog] heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een complexe meervoudige problematiek, bestaande uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis en borderline en narcistische persoonlijkheidstrekken. Daarnaast is bij de verdachte sprake van zwakbegaafdheid. Er is secundair aan zijn persoonlijkheidsproblematiek een ernstige middelenproblematiek aanwezig met betrekking tot alcohol, cocaïne en cannabis, thans in gedeeltelijke remissie vanwege zijn verblijf in een gereguleerde omgeving door de preventieve hechtenis.
Deze stoornissen waren volgens [de forensisch psycholoog] ook aanwezig ten tijde van de poging tot brandstichting. Op dat moment is bij de verdachte in de nasleep van de relatiebreuk sprake geweest van een doorbraak van negatieve emoties en agressie, mede onder invloed van overmatig alchol- en drugsgebruik. De relatie was net voor de tweede keer door verdachtes ex-vriendin beëindigd vanwege zijn agressie en middelengebruik. [de forensisch psycholoog] ziet een verband tussen verdachtes persoonlijkheidsproblematiek met verhoogde krenkbaarheid, relatielosmakingsproblematiek, emotie(agressie)regulatieproblemen en inadequate controle waardoor agressieve grensoverschrijdingen (acting-outgedrag).
Daardoor heeft hij zijn emoties die dag niet goed kunnen controleren. Gelet daarop adviseert [de forensisch psycholoog] het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van dit rapport en de gronden waarop die is gebaseerd, en maakt de conclusie over de verminderde toerekenbaarheid tot de hare. Ook ten tijde van de bewezenverklaarde vernieling (parketnummer 03/017917-21) speelde de geconstateerde problematiek, nu de verdachte dit feit enkele uren voor de bewezenverklaarde poging tot brandstichting heeft gepleegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
Verder heeft [de forensisch psycholoog] vastgesteld dat de kans op herhaling van een nieuw soortgelijk (gewelds)delict hoog is. Concreet adviseert [de forensisch psycholoog] een behandelverplichting in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. De ernst van de lastig te beïnvloeden meervoudige problematiek en de hoge kans op recidive, waarbij de verdachte het lastig vindt om een zelfconfrontatie aan te gaan en dan ook boos kan worden en mogelijk geneigd zal zijn om uit de behandeling te stappen, vragen om een behandelverplichting met een klinische start, waarbij gedacht wordt aan plaatsing in een forensisch-psychiatrische kliniek zoals een FPK of een FVK. Na een klinische start waarbij psycho-educatie moet worden geboden, delictgerelateerde behandeling met psychotherapie en behandeling van de verslavingsproblematiek moet zijn opgestart en gestabiliseerd, kan, indien de kliniek dit verantwoord acht, begonnen worden met een ambulant behandeltraject. In het ambulante traject zal geoefend dienen te worden met het versterken van coping, emotieregulatie en
toepassen van adequate oplossende vaardigheden als het abstinent blijven van alcohol en drugs.
[de forensisch psycholoog] adviseert tevens oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking van artikel 38z Sr om behandeling en begeleiding te waarborgen na beëindiging van de (deels)voorwaardelijke straf, indien de risico’s voor recidive dan nog steeds manifest en hoog zijn.
Het advies van de reclassering
Uit het reclasseringsadvies van 26 februari 2021 blijkt dat de reclassering het recidiverisico ook inschat als hoog. Naar aanleiding van de uitkomsten van voornoemd onderzoek van [de forensisch psycholoog] heeft de reclassering een indicatiestelling aangevraagd voor de verdachte en vervolgens is voor hem een indicatiestelling uitgebracht waarin een verblijf binnen een forensisch psychiatrische instelling met een gemiddelde zorgintensiteit en een hoog beveiligingsniveau werd geïndiceerd. De verdachte is in het kader daarvan op de wachtlijst geplaatst van de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) van De Rooyse Wissel. De intake- en opnamecoördinator van de Rooyse Wissel heeft aan de reclassering bericht dat zij geen contra-indicaties voor een opname ziet maar dat zij geen indicatie kon geven voor een mogelijke opnamedatum. Door verschuivingen staat de verdachte sinds 25 februari 2021 vrijwel bovenaan de wachtlijst.
De reclassering adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en om aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering, de verplichting tot opname in een zorginstelling, een ambulante behandelverplichting met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, een alcohol en drugsverbod, een contactverbod met verdachtes ex-vriendin en haar ouders en een locatieverbod voor de woning van zijn ex-vriendin. De verplichting tot opname in een instelling is noodzakelijk omdat het recidiverisico zonder klinische behandeling onverminderd hoog blijft. Een fors voorwaardelijk strafdeel is volgens de reclassering noodzakelijk als stok achter de deur zodat de verdachte zich na afloop van die klinische behandeling aan de overige bijzondere voorwaarden blijft houden. De reclassering adviseert een proeftijd van 3 jaren zodat zij de verdachte na afloop van de klinische behandeling nog geruime tijd kan begeleiden.
De reclassering adviseert daarnaast oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking van artikel 38z Sr. De reclassering acht dit noodzakelijk zodat ook na afloop van de proeftijd, indien noodzakelijk, gedragsbeïnvloedende maatregelen en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden opgelegd aan de verdachte. Dat kan onder andere noodzakelijk zijn als de verdachte de geadviseerde forensisch klinische behandeling vroegtijdig zou beëindigen en het voorwaardelijk strafdeel heeft uitgezeten. De maatregel van artikel 38z Sr is de enige mogelijkheid om de verdachte na het uitzitten van het voorwaardelijk strafdeel verder te kunnen begeleiden.
De op te leggen gevangenisstraf
Gelet op de adviezen van de forensisch psycholoog en de reclassering, waaronder verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, maar met aanpassing van het geadviseerde drugsverbod. Over het geadviseerde drugsverbod is de rechtbank namelijk met de raadsvrouw van oordeel dat cannabisgebruik daarvan dient te worden uitgezonderd. De verdachte gebruikt op dit moment af en toe cannabis om te kalmeren en het verbieden daarvan kan ertoe leiden dat hij wordt overvraagd. Dat dient, zeker in het licht van de op te leggen behandelverplichtingen, te worden voorkomen. De rechtbank komt tot oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen. Gelet op het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de op te leggen bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht.
De maatregel van artikel 38z Sr
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van de maatregel ex artikel 38z niet proportioneel. Er is geen recidive van brandstichting en de verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de straf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met aanpassing van het drugsverbod zoals hiervoor overwogen, en bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de op te leggen gevangenisstraf.