ECLI:NL:RBLIM:2021:2339

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
C/03/287333 / KG ZA 21-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het opvragen van documenten betreffende nalatenschap tussen broer en zus

In deze zaak, die op 16 maart 2021 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiseres, een zus, toestemming om bij derden documenten op te vragen met betrekking tot de nalatenschap van haar overleden ouders. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om haar legitieme portie te berekenen omdat zij niet alle benodigde stukken had ontvangen van gedaagde, haar broer, die als enige erfgenaam en executeur was aangesteld. De procedure volgde na eerdere rechtszaken waarin de kantonrechter zich onbevoegd had verklaard en de zaak had verwezen naar de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek van eiseres te breed was geformuleerd en dat zij niet voldoende had geconcretiseerd welke documenten zij precies wenste op te vragen. Eiseres had erkend dat de wettelijke bewaartermijn voor de nalatenschap al was verstreken, wat haar spoedeisend belang ondermijnde. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij had voldaan aan eerdere rechterlijke uitspraken door alle relevante documenten aan eiseres te overleggen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke en specifieke vorderingen in rechtszaken, vooral in zaken die betrekking hebben op nalatenschappen en familiegeschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287333 / KG ZA 21-21
Vonnis in kort geding van 16 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. C.R.N. de Boer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.G.M. Scheers.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 6
  • producties 1 tot en met 14 van gedaagde
  • de pleitaantekeningen van beide partijen van de mondelinge behandeling van 7 januari
2021 ten overstaan van de kantonrechter
- het vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 januari 2021, waarin de
kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard om van de vordering kennis te nemen en hij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt heeft verwezen naar de voorzieningenrechter van de andere kamer dan kantonzaken van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 2 maart 2021
  • de pleitnota van eiseres.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres en gedaagde zijn zus en broer.
2.2.
Op 3 juni 2006 is hun vader overleden en op 5 juni 2013 is hun moeder overleden.
2.3.
Moeder heeft eiseres bij testament onterfd, gedaagde is enig erfgenaam en tevens executeur van moeder.
2.4.
In september 2014 heeft gedaagde opgave gedaan van de omvang van de nalatenschap van moeder (productie 1 dagvaarding).
2.5.
Eiseres heeft daarop een procedure ex art. 4:78 lid 1 BW geëntameerd en heeft de kantonrechter ex art. 4:78 lid 2 BW verzocht om gedaagde onder ede de juistheid van de boedelbeschrijving te laten bevestigen, hetgeen gedaagde blijkens het proces-verbaal van comparitie van de kantonrechter van 1 december 2015 (rekestnummer C03/40063821\BR VERZ 15-127, productie 2 dagvaarding) heeft gedaan.
2.6.
Bij beschikking van 25 januari 2018 (productie 3 dagvaarding) heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (zaaknummer: 4063821 BR VERZ 15-127) gedaagde – kort gezegd – veroordeeld om aan eiseres de bij dictum onder 1a tot en met 1g, 2, 3 en 4 geconcretiseerde documenten over te leggen.
2.7.
Volgens eisers heeft zij nog steeds niet alle stukken compleet zodat zij (nog) niet in staat is een berekening van de haar toekomende legitieme portie te maken, hetgeen volgens gedaagde wel het geval is.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert bij vonnis, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, eiseres toe te staan om bij alle derden, waaronder instanties en/of bedrijven en/of dienstverleners, waaronder doch niet beperkt tot, belastingdienst, banken, notarissen, accountants, en met name bij Union Bancaire Privée SA, de Rabobank en bij Notariskantoor Kunderlinde , etc, alle gegevens en stukken op te vragen betreffende haar vader, [naam vader] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1929, overleden aldaar op 3 juni 2006 en haar moeder, [naam moeder] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1930 en overleden te Maastricht op 5 juni 2013, met bepaling dat dit vonnis in de plaats komt van mogelijk van gedaagde vereiste (schriftelijke) toestemming en/of medewerking, kosten rechtens.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat zijdens eiseres ter zitting is erkend dat de wettelijke bewaartermijn van 7 jaar wat betreft stukken aangaande de nalatenschap van moeder niet op 5 juni 2021 zal verstrijken, zoals zij heeft gesteld, maar dat deze termijn al op 5 juni 2020 is verstreken. In zoverre gaat haar betoog dat haar spoedeisend belang is gelegen in het bijna verstrijken van die wettelijke bewaartermijn dan ook niet op.
4.2.
Wat er verder ook zij van het spoedeisend belang, dat gedaagde overigens gemotiveerd heeft betwist, de voorzieningenrechter is van oordeel dat het door eiseres bij petitum gevorderde (veel) te breed is geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Eiseres vordert immers (kort gezegd) om haar toe te staan om “
bij alle derden” “
alle gegevens en stukken” op te vragen betreffende wijlen haar vader en wijlen haar moeder. In zoverre slaagt het verweer van gedaagde dat de vordering van eiseres er alle schijn van heeft een
fishing expeditionte zijn.
4.3.
Het lag op de weg van eiseres om haar vorderingen nader te concretiseren, te meer nu gedaagde heeft aangevoerd te hebben voldaan aan hetgeen waartoe hij bij beschikking van de kantonrechter van 25 januari 2018 was veroordeeld, aangezien hij alle daar genoemde stukken aan eiseres heeft overgelegd. Dat, zoals zijdens eiseres ter zitting is aangevoerd, zij wil kunnen controleren bij de betreffende instantie of gedaagde daadwérkelijk alle stukken heeft overgelegd die bij die instantie voorhanden zijn, is nog steeds dusdanig algemeen en breed geformuleerd, dat ook dit – zou eiseres zulks hebben beoogd te vorderen – om die reden zou worden afgewezen.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt eiseres ten slotte niet in haar stelling dat, zoals zij ter zitting bepleitte, hij ook het mindere zou kunnen en mogen toewijzen, nu het – zoals gedaagde ter zitting terecht als verweer heeft aangevoerd – niet aan de voorzieningenrechter is om zelf te bepalen, laat staan zelf te concretiseren, welke derden en/of welke stukken als het mindere hebben te gelden. De voorzieningenrechter gaat om die reden voorbij aan hetgeen eiseres in de pleitnota onder 37 heeft gesteld.
4.5.
Gelet op het vooroverwoge zal de voorzieningenrechter de vorderingen afwijzen.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet in de familiale relatie aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC