ECLI:NL:RBLIM:2021:2333

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
C/03/283484 / KG ZA 20-407
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executieverkoop van aandelen en overlegging van bescheiden in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, de jongere zus van gedaagde sub 3, diverse maatregelen met betrekking tot de executieverkoop van aandelen in gedaagde sub 2. Eiseres heeft een opeisbare vordering op gedaagde sub 1, waarvoor zij beslag heeft gelegd op de aandelen van gedaagde sub 1 in gedaagde sub 2. De rechtbank te Rotterdam heeft eerder verlof verleend voor de executieverkoop van deze aandelen. Eiseres vraagt nu om de aanwijzing van een andere deurwaarder en verlenging van de termijn voor de executieverkoop tot 31 december 2022. Daarnaast vordert zij dat gedaagden bepaalde financiële informatie en documenten aan haar of de deurwaarder verstrekken, en dat zij meewerken aan het plaatsen van aantekeningen in het aandeelhoudersregister van gedaagde sub 2.

De voorzieningenrechter oordeelt dat hij onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tot aanwijzing van een andere deurwaarder en verlenging van de termijn, omdat deze onder de bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam vallen. De vorderingen tot verstrekking van informatie en documenten worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagden een termijn van vier weken krijgen om aan de verzoeken te voldoen. De voorzieningenrechter wijst de vordering tot veroordeling van gedaagde sub 3 af, omdat het onduidelijk is hoe deze in privé kan worden veroordeeld. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 11 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/283484 / KG ZA 20-407
Vonnis in kort geding van 11 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. O.J. Hennis te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Valkenburg a/d Geul.
Partijen zullen hierna [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] anderzijds genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de (op grond van de ‘Tijdelijke regeling voor kort gedingen rechtbanken handel/familie’ schriftelijk gevoerde) procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 16 producties
  • de producties 1 tot en met 13 van gedaagden
  • de producties 14a en b, 15 en 16 van gedaagden
  • de akte vermindering eis van 5 februari 2021 van eiseres
  • de conclusie van antwoord van gedaagden met productie 17
  • de conclusie van repliek met de producties 17 tot en met 20
  • de conclusie van dupliek met de producties 18 tot en met 20.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de jongere zus van [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] is op haar beurt enig aandeelhoudster en enig bestuurster van [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft een opeisbare vordering op [gedaagde sub 1] waarvoor zij beslag heeft laten leggen op de aandelen van [gedaagde sub 1] in [gedaagde sub 2] .
2.2.
Bij verstekbeschikking van 30 juli 2019 heeft de rechtbank te Rotterdam aan [eiseres] verlof verleend om binnen twee na de betekening van de beschikking over te gaan tot executieverkoop van de door haar beslagen aandelen in [gedaagde sub 1] (de voorzieningenrechter begrijpt dat bedoeld is: [gedaagde sub 2] ) en bepaald dat [eiseres] binnen zes maanden na betekening van de beschikking de aandelen onderhands kan verkopen en als dat niet lukt bij openbare verkoop vanaf zes maanden na de datum van betekening van de beschikking tot achttien maanden na de datum van betekening van deze beschikking (de voorzieningenrechter begrijpt dat bedoeld is: 18 maanden na de hiervoor bedoelde termijn van zes maanden).
2.3.
Ook heeft de rechtbank [gedaagde sub 1] bevolen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, het aandelenregister, de jaarrekeningen over de boekjaren 2017 en 2018, de cijfers van de in 2019 reeds verstreken kwartalen en – indien aanwezig – een prognose van het lopende jaar plus alle overige voor de verkoop relevant te achten (financiële) informatie en inlichtingen van [gedaagde sub 2] ter inzage te leggen ten kantore van de deurwaarder.
2.4.
Deurwaarder [naam deurwaarder 1] , dan wel een daartoe door hem aan te wijzen vervangende deurwaarder, is aangewezen als de deurwaarder met de executie belast en met de in de wet aan de deurwaarder opgedragen taken.
2.5.
De beschikking van 30 juli 2019 is op 7 november 2019 aan [gedaagde sub 1] betekend. Onderhandse verkoop was dus mogelijk tot 6 maanden daarna, te weten 7 mei 2020, en openbare verkoop tot 18 maanden na 7 mei 2020, dus tot 7 november 2021.
2.6.
Bij brief van 25 augustus 2020 heeft [eiseres] gesommeerd om alle relevante informatie en inlichtingen te verstrekken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert zoals gewijzigd bij akte van 5 februari 2021:
I. te bepalen dat deurwaarder de heer [naam deurwaarder 2] , werkzaam bij gerechtsdeurwaarderskantoor [naam deurwaarderskantoor] , dan wel een door hem aan te wijzen vervangende deurwaarder verbonden aan dat kantoor, belast zal zijn met de executieverkoop;
II. te bepalen dat de termijn waarbinnen de executieverkoop als bedoeld in de beschikking d.d. 30 juli 2019 met zaaknummer C/10/574245 HA RK 19-557 zal worden verlengd tot en met 31 december 2022;
III. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te gebieden om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan [eiseres] , althans de deurwaarder afschriften te hebben verstrekt van de onder nummer 11 van de akte van 5 februari 2021 genoemde stukken, op straffe van een dwangsom voor ieder van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] van € 20.000,00 per dag dat zij met de nakoming van dat gebod – al dan niet gedeeltelijk – in gebreke blijven, met een maximum van
€ 250.000,00;
IV. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis mee te werken aan het plaatsen van de aantekeningen als bedoeld in artikel 474c lid 4 Rv in het aandeelhoudersregister van [gedaagde sub 2] , zodat daaruit blijkt dat en op welke aandelen op 18 april 2019 beslag is gelegd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 voor iedere dag dat zij met in gebreke blijven met het gevorderde, met een maximum van € 250.000,00;
V. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot voldoening aan [eiseres] van het bedrag waarvoor beslag is gelegd ter hoogte van € 500,000,00 te vermeerderen met rente en kosten;
VI. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure, met dien verstande dat wanneer de één betaalt de ander is gekweten, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag, waarop het vonnis is gewezen aan eiseres zullen zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De inzet van deze procedure

4.1.
[eiseres] stelt dat de inzet van deze procedure is het verkrijgen van informatie ten behoeve van de executieverkoop van de aandelen in [gedaagde sub 2] .
Het gevorderde sub I en II
4.2.
Het onder sub I en II gevorderde zal de voorzieningenrechter gezamenlijk bespreken.
4.3.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is de vraag of de voorzieningenrechter bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen, zoals gedaagden als meest verstrekkend verweer in deze hebben aangevoerd. Daartoe het volgende. De gevorderde aanwijzing van een andere deurwaarder dan de rechtbank Rotterdam bij beschikking van 30 juli 2019 op de voet van het bepaalde in artikel 474g Rv heeft bepaald, valt (ook) onder het toepassingsbereik van artikel 474g Rv. Dat geldt evenzeer voor de gevorderde verlenging van de door de rechtbank Rotterdam bepaalde termijn van twee jaar na datum betekening van haar beschikking, binnen welke de verkoop en overdracht van de door [eiseres] beslagen aandelen van [gedaagde sub 1] in het kapitaal van [gedaagde sub 2] (hierna ook: de aandelen) dient plaats te vinden. Immers, ook in dat geval vindt een, weliswaar (deels) nieuwe, vaststelling plaats van de wijze waarop de aandelen worden verkocht en een nieuwe vaststelling van de termijn binnen welke de aandelen kunnen worden verkocht en overgedragen, zoals bedoeld in artikel 474g Rv. Nu het onmiskenbaar gaat om de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 2] – [gedaagde sub 2] heeft haar statutaire zetel te Spijkenisse, gemeente Nissewaard – is niet de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, maar de rechtbank Rotterdam in deze bevoegd op de voet van artikel 474g lid 1 Rv. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaren om van de vorderingen sub I en II kennis te nemen. De voorzieningenrechter wijst er overigens nog op dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam enkel ziet op [gedaagde sub 1] , en niet op de andere twee gedaagden in de onderhavige zaak, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ; deze zijn niet betrokken geweest in de gevoerde 474g Rv procedure.
4.4.
De omstandigheid dat de in deze voorgestelde wijzigingen ten opzichte van hetgeen de rechtbank Rotterdam in haar beschikking heeft bepaald niet (meer) in geschil zijn tussen partijen, werpt geen ander licht op het voorgaande, nu zulks niet ter vrije bepaling van partijen staat. Het staat de door de rechtbank Rotterdam bepaalde deurwaarder Spaargaren wel vrij om de door partijen gewenste deurwaarder [naam deurwaarder 2] aan te wijzen als diens vervanger, waartoe eerstgenoemde door partijen kan worden verzocht.
4.5.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat toepassing van artikel 474g Rv plaats vindt middels een verzoekschriftprocedure die bij de rechtbank moet worden gevoerd. Voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam is in deze dan ook geen rol weggelegd. Verwijzing is derhalve niet aan de orde.
Het gevorderde sub III
4.6.
Blijkens randnummer 11 van de akte van 5 februari 2021 vordert [eiseres] dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] afschrift verstrekken van de volgende stukken aan haar dan wel de deurwaarder:
het aandeelhoudersregister van [gedaagde sub 2] ;
de jaarrekeningen over de boekjaren 2018 en 2019 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;
de voorlopige cijfers c.q. een concept-jaarrekening over boekjaar 2020 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;
de grootboekadministratie, waaronder het kasboek, van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanaf 2017 tot en met de datum van verstrekking daarvan.
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de overlegging van de gegevens onder punt 1 tot en met 4 van deze vordering omdat zij voor de uiterlijke executiedatum (7 november 2021) over zoveel mogelijk gegevens die voor deze executieverkoop van belang zijn, moet kunnen beschikken. Deze gegevens kunnen daarvoor van belang zijn.
4.8.
Op grond van het door [eiseres] gestelde is voor de voorzieningenrechter onduidelijk hoe het ertoe kan leiden dat [gedaagde sub 3] in privé wordt veroordeeld tot de door [eiseres] gevorderde (afschriften van) stukken van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De voorzieningenrechter wijst betreffende vorderingen tegen [gedaagde sub 3] dan ook af.
Met betrekking tot deze vordering tegen de gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.9.
Ten aanzien van het eerste punt, de gevorderde afgifte van (afschriften van) het aandeelhoudersregister, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het bestuur van de BV heeft een wettelijke verplichting tot het houden en regelmatig bijhouden van een aandelenregister (artikel 2:85 BW). Gelet op het feit dat [gedaagde sub 1] (als bestuurder van [gedaagde sub 2] ) en [gedaagde sub 2] hebben gesteld en onderbouwd dat een aandeelhoudersregister van [gedaagde sub 2] op dit moment ontbreekt en zij genoodzaakt zijn een vervangend aandeelhoudersregister op te maken, zal de voorzieningenrechter aan hen, uitgaande van de (niet betwiste) juistheid van die stelling, een termijn van vier weken geven om dit register op te (laten) maken en daarvan afschrift aan [eiseres] te verstrekken. Als zij daaraan niet tijdig voldoen verbeuren zij, zoals gevorderd, dwangsommen die echter worden gematigd zoals hierna is bepaald.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van punt 2 van deze vordering als volgt. De (concept)jaarrekening over 2018 is inmiddels aan [eiseres] verstrekt, zodat zij bij afschrift daarvan geen belang meer heeft. Ten aanzien van de overige gevorderde gegevens (punten 3 en 4) overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voorop gesteld zij dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich bereid hebben verklaard de gevorderde gegevens van
– kennelijk – zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] te verstrekken. Wat hier ook van zij – de voorzieningenrechter vermag bij gebrek aan nadere toelichting niet aanstonds in te zien of en in hoeverre de (financiële) gegevens van [gedaagde sub 1] inzicht geven in de financiële status van [gedaagde sub 2] en de waarde van de aandelen, maar zal dit verder onbesproken laten, nu dit geen geschilpunt is – aan toewijzing van deze vorderingen staat in de weg dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemotiveerd hebben gesteld dat zij nog niet over alle gegevens beschikken om de (definitieve) jaarrekeningen op te maken, omdat de vorige boekhouder weigert een aantal gegevens af te geven. [eiseres] heeft daarop gesteld, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wel over die bescheiden hadden kunnen beschikken als zij deze tijdig, door middel van een procedure, hadden gevorderd. Echter, nu niet gebleken is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wel de feitelijke beschikking over de gevorderde stukken hebben, kunnen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tot de verstrekking daarvan worden veroordeeld. De vordering wordt in zoverre afgewezen. De voorzieningenrechter hecht er wel belang aan erop te wijzen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gesteld dat de stukken met [eiseres] “zullen worden gedeeld zodra deze beschikbaar zijn (…)” (randnummer 7, conclusie van dupliek); deze toezegging zullen zij derhalve gestand moeten doen.
Het gevorderde sub IV
4.11.
Op grond van artikel 474c lid 4 Rv wordt in het register van aandeelhouders terstond een namens de vennootschap ondertekende en door de deurwaarder mede ondertekende aantekening geplaatst, vermeldende de datum en het tijdstip van het gelegde beslag, de naam van de beslaglegger en het getal en zo mogelijk de nummers der in beslag genomen aandelen. Op grond van artikel 474c lid 5 Rv zijn de vennootschap en eenieder die toegang heeft tot de ruimte waar het register van aandeelhouders wordt bewaard, verplicht hun medewerking aan de bepaling van het vorige lid te verlenen.
4.12.
Wat betreft de spoedeisendheid van deze vordering verwijst de voorzieningenrechter naar de motivering onder 4.7 (eerste zin). Dit belang acht de voorzieningenrechter ook in deze aanwezig. De voorzieningenrechter wijst deze vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toe zodra er een aandeelhoudersregister is, zoals hierna is bepaald.
Op grond van het door [eiseres] gestelde is voor de voorzieningenrechter onduidelijk hoe het ertoe kan leiden dat [gedaagde sub 3] in privé wordt veroordeeld overeenkomstig deze vordering. De voorzieningenrechter wijst betreffende vordering tegen [gedaagde sub 3] dan ook af.
Het gevorderde sub V
4.13.
[eiseres] baseert deze vordering op de artikelen 474c en 444b Rv. Op grond van die bepalingen kan ieder die niet de voorgeschreven medewerking verleent bij de aantekening van het beslag in het aandeelhoudersregister met toepassing van art. 444b lid 1 Rv worden veroordeeld tot voldoening van de hoofdsom waarvoor het beslag wordt gelegd, met rente en kosten (art. 474c lid 7 Rv). Volgens [eiseres] werken [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] niet mee aan de aantekening, zodat zij moeten worden veroordeeld in de hoofdsom met rente en kosten.
4.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nog daargelaten of deze vordering zich leent voor behandeling in kort geding, het spoedeisend belang daarbij ontbreekt. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
4.15.
Nu [eiseres] ten aanzien van een gedaagde geheel in het ongelijk is gesteld en ten aanzien van de overige twee gedaagden gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk, zal de voorzieningenrechter de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen onder 1 en 2;
5.2.
gebiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis aan [eiseres] , althans de (door de rechtbank Rotterdam benoemde dan wel door hem als vervanger aangewezen) deurwaarder afschriften te hebben verstrekt van het aandeelhoudersregister van [gedaagde sub 2] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan het plaatsen van de aantekeningen als bedoeld in artikel 474c lid 4 Rv in het aandeelhoudersregister van [gedaagde sub 2] , zodat daaruit blijkt dat en op welke aandelen op 18 april 2019 beslag is gelegd;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in punt 5.2. en/of 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TN