ECLI:NL:RBLIM:2021:2298

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
C/03/286390 / HA ZA 20-631
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en verwijzing naar kantonrechter in geschil over aanneming van werk en consumentenkoop

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Limburg, is op 17 maart 2021 een vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. van Beilen, had een vordering ingesteld tegen OMRU Scheepsramen, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.X.J. Zuidema. OMRU c.s. vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde en de zaak verwees naar de kamer voor kantonzaken, omdat de overeenkomst tussen partijen niet alleen een aannemingsovereenkomst was, maar ook een consumentenkoopovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst, die betrekking had op het inmeten, produceren en monteren van scheepsramen, kwalificeert als zowel aanneming van werk als consumentenkoop. Dit betekent dat de vorderingen van de eiser door de kantonrechter behandeld moeten worden, zoals bepaald in de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft de vordering tot onbevoegdverklaring afgewezen, maar de vordering tot verwijzing naar de kamer voor kantonzaken toegewezen. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken op 31 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/286390 / HA ZA 20-631
Vonnis in incident van 17 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.A. van Beilen te Leeuwarden,
tegen
1. de vennootschap onder firma
OMRU SCHEEPSRAMEN,
gevestigd te Echt-Susteren,
2.
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
3.
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident
advocaat mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen.
Partijen worden hierna [eiser] en OMRU c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 november 2020 met producties 1 tot en met 12;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
OMRU c.s. vordert dat voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.2.
OMRU c.s. stelt dat de rechtbank op grond van artikel 93 sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) niet bevoegd is en dat zij zich ingevolge artikel 72 Rv onbevoegd moet verklaren omdat de overeenkomst tussen partijen niet alleen een aannemingsovereenkomst is, maar ook een consumentenkoopovereenkomst. Omdat de zaak meerdere vorderingen omvat, moeten alle vorderingen ingevolge artikel 94 lid 2 Rv door de kantonrechter worden behandeld.
2.3.
[eiser] voert daartegen verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van OMRU c.s. of tot afwijzing van haar vordering.
2.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

Onbevoegdheid rechtbank

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de kamers voor kantonzaken onderdeel zijn van de rechtbanken. Dit heeft tot gevolg dat als een zaak zich ten onrechte bevindt bij de kamer voor kantonzaken of bij de kamer voor andere zaken dan kantonzaken op grond van artikel 71 Rv verwijzing naar de andere kamer moet volgen. Van onbevoegdheid van de rechtbank op grond van artikel 72 Rv is dan echter geen sprake.
Verwijzing naar kamer voor kantonzaken
3.2.
Tussen partijen is in geschil of de overeenkomst die zij hebben gesloten tevens kwalificeert als een consumentenkoop op grond van artikel 7:5 lid 4 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3.
In artikel 7:5 lid 4 BW is bepaald dat als de te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht en de overeenkomst op grond waarvan deze zaak moet worden geleverd voldoet aan de omschrijving van artikel 7:750 BW (aanneming van werk), de overeenkomst mede als een consumentenkoop wordt aangemerkt indien de overeenkomst wordt gesloten door een aannemer die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en een opdrachtgever, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.4.
In het onderhavige geval draait het – kort gezegd – om het inmeten, produceren en monteren van scheepsramen. Dat kwalificeert als aanneming van werk (artikel 7:750 BW). Echter omdat de scheepsramen moesten worden ingemeten – wat duidt op maatwerk – en geproduceerd, is voor wat betreft de levering van de roerende zaken voldaan aan het bepaalde in artikel 7:5 lid 4 BW. Ook aan de overige in dat artikel gestelde eisen is voldaan. Dit betekent dat de overeenkomst mede als consumentenkoop wordt aangemerkt.
3.5.
Vorderingen betreffende een consumentenkoopovereenkomst worden op grond van artikel 93 onderdeel c Rv door de kamer voor kantonzaken behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Aangezien [eiser] zijn vorderingen niet heeft ingediend bij de kamer voor kantonzaken, zal de rechtbank de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv verwijzen naar die kamer. Gelet op het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv geldt dit voor alle vorderingen van [eiser] .
Proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraad
3.6.
[eiser] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van OMRU c.s. begroot op € 563,00 (1 punt x tarief II). Het vonnis zal wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring van de rechtbank af,
4.2.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kamer voor kantonzaken toe,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident tussen partijen, aan de zijde van OMRU c.s. begroot op € 563,00,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.5.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Roermond, op
31 maart 2021om 10:00 uur,
4.6.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
4.7.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.8.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CL