ECLI:NL:RBLIM:2021:2292

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
C/03/257596 / HA ZA 18-594
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aansprakelijkheid en schade door verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 maart 2021 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid en schade als gevolg van verbouwingswerkzaamheden door gedaagde. Eiser, wonende te [woonplaats], heeft gedaagde, eveneens wonende te [woonplaats], aangeklaagd voor schade die zou zijn ontstaan door ingrijpende verbouwingen aan een naastgelegen pand. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de schade te beoordelen, waarbij de deskundige een maatstaf heeft geformuleerd om te bepalen of de schade het gevolg is van de verbouwing. Deze maatstaf houdt in dat de schade moet worden beoordeeld op basis van de waarschijnlijkheid dat deze het gevolg is van de verbouwing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde geen nulmeting heeft laten verrichten, wat gebruikelijk is in de bouwsector. Dit heeft geleid tot bewijsnood voor eiser, die niet in staat was om de schade aan te tonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alleen de onomstotelijke schade, maar ook de schade die waarschijnlijk het gevolg is van de verbouwing voor rekening van gedaagde komt. De rechtbank heeft verschillende schadeposten beoordeeld, waaronder schade aan bakgoten, scheurvorming in muren en andere bouwtechnische aspecten. Uiteindelijk heeft de rechtbank gedaagde aansprakelijk gesteld voor een totaalbedrag van € 9.103,11, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiser deels toegewezen en gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.078,30. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de verklaring van recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/257596 / HA ZA 18-594
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. N.Th.G. Keulers te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Ikiz te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tweede tussenvonnis van 24 december 2019
  • het deskundigenbericht van 6 mei 2020
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] van 10 juni 2020 met productie 18
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] van 8 juli 2020
  • de akte van [eiser] van 2 september 2020
  • het B-2 formulier van mr. Nadaud (onttrekking), ter rolle van 6 januari 2021
  • het B-2 formulier van mr. S. Ikiz (stellen), ter rolle van 27 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

Het deskundigenbericht

2.1.
De rechtbank volhardt bij de tussenvonnissen van 23 oktober 2019 en
24 december 2019. Bij het tussenvonnis van 23 oktober 2019 heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de beoordeling van de aansprakelijkheidstelling en de schade een deskundigen-bericht moet worden ingewonnen (rov. 4.3, tussenvonnis 23 oktober 2019) en heeft gelet daarop een deskundigenbericht bevolen (art. 194 lid 1 Rv). Bij het tussenvonnis van
24 december 2019 is ing. J.C. Bollen (hierna te noemen: de deskundige) benoemd tot deskundige.
2.2.
De deskundige heeft gerapporteerd in zijn deskundigenbericht van 6 mei 2020 (hierna: het deskundigenbericht).
2.3.
[eiser] kan zich, in hoofdzaak, niet vinden in het deskundigenbericht. [gedaagde] kan zich vinden in de inhoud van het deskundigenbericht, behoudens een deel van de bevindingen van de deskundige onder hoofdstuk 8 punt (3) a in dat bericht.
2.4.
De deskundige heeft zijn antwoorden, bevindingen en conclusies, ter
beantwoording van de door de rechtbank bij tussenvonnis van 24 december 2019 geformuleerde vragen (beslissing 3.2), naar het oordeel van de rechtbank in zijn deskundigenbericht helder en gemotiveerd uiteengezet. In het deskundigenbericht is te lezen dat de deskundige op 5 maart 2020, in aanwezigheid van partijen, ter plaatse van de woning aan de [adres 2] te Vaals een uitgebreide opname van de bouwtechnische staat van de woning heeft verricht en dat hij de relevante stukken (zie p. 6 deskundigenbericht) heeft bestudeerd. De deskundige heeft zijn bevindingen en conclusies, voor zover nodig, van foto’s en tekeningen voorzien en is, eveneens daar waar nodig, gemotiveerd ingegaan op de schriftelijke bevindingen van de partijdeskundigen. Hij heeft de opmerkingen van partijen op het conceptrapport en zijn reacties daarop eveneens in het deskundigenbericht (p. 34 e.v. deskundigenbericht) vermeld.
2.5.
Bij het deskundigenbericht is gevoegd een concrete begroting ter onderbouwing van de omvang van de geconstateerde schades (bijlage 2, deskundigenbericht). Die begroting, in samenhang met het deskundigenbericht bezien, maakt dat de rechtbank zich over de schadeposten voldoende geïnformeerd acht - een schadestaatprocedure is daardoor niet nodig - en dat zij die schadeposten op de hierna te bepalen wijze zal begroten.
2.6.
De rechtbank maakt de bevindingen en conclusies van de deskundige over de oorzaak en de omvang van de schades dan ook tot de hare en overweegt nog het volgende.
Maatstaf beoordeling schades
2.7.
De deskundige heeft ter beoordeling van de schades waarvan niet kan worden vastgesteld dat die onomstotelijk het gevolg zijn van de verbouwing, een maatstaf geformuleerd (p. 9 deskundigenbericht, onder 6.1). Die maatstaf houdt in dat, doordat niet met honderd procent zekerheid kan worden vastgesteld of scheuren het gevolg zijn van (alleen) verbouwingswerkzaamheden, moet worden beoordeeld of de schade respectievelijk scheurvorming met aan zekerheid grenzende onwaarschijnlijkheid, onwaarschijnlijk, waarschijnlijk, dan wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het gevolg is van de verbouwingswerkzaamheden. Bij de beoordeling van het causaal verband tussen de verbouwing en de scheurvorming is de rechtbank van die maatstaf uitgegaan.
Nulmeting
2.8.
Bij de toepassing van die maatstaf heeft de rechtbank, daar waar nodig, meegewogen dat [gedaagde] geen nulmeting heeft laten verrichten. Een nulmeting is een gedetailleerde opname in woord en beeld van alle reeds voor aanvang van de werkzaamheden aanwezige schades bij een derde en maakt dat een zorgvuldig handelend aannemer eventuele nieuwe schades bij die derde ten gevolge van de verbouwing onder zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan opvoeren. De gebruiken in de branche maken dat een redelijk handelend aannemer een dergelijke opname van de staat van het pand van [eiser] had moeten uitvoeren vóór de verbouwing van het (voormalige) pand van [gedaagde] (zie ook deskundigenbericht onder 8.1), temeer gelet op de ingrijpende verbouwing van [adres 1] en de oude staat van de woning van [eiser] aan de [adres 2] . [eiser] , die de externe en interne bouwstaat van zijn woning van voor de verbouwing niet volledig had gedocumenteerd, is door de handelwijze van [gedaagde] in bewijsnood geraakt doordat hij schades als gevolg van de verbouwing van [gedaagde] niet kan aantonen. Gelet op het vorenoverwogene dienen niet alleen de schades die het onomstotelijke gevolg zijn van de verbouwing, maar ook de schades die waarschijnlijk dan wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het gevolg zijn van de verbouwingswerkzaamheden van [gedaagde] voor rekening en risico van [gedaagde] te komen.
Aansprakelijkheid en schade bakgoten
2.9.
De deskundige heeft geconstateerd dat de schade ter plaatse van de bakgoten onomstotelijke het gevolg is van de verbouwing van [gedaagde] (p. 17 deskundigenbericht). [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid voor die schadepost alsnog erkend.
De deskundige heeft geconcludeerd dat de schade van [eiser] bestaat uit het moeten aanpassen van de zinken bekleding van de bakgoten ad € 153,42 en de betimmering van de beëindiging van de bakgoten, inclusief afwerking en schilderen, ad € 325,60 (bijlage 2 deskundigenbericht). [eiser] heeft die begroting niet concreet bestreden.
De gevorderde vergoeding van de schade van de bakgoten zal derhalve conform de begroting van de deskundige (8.5 deskundigbericht) voor een bedrag van in totaal
€ 479,02inclusief opslagen en btw worden toegewezen.
Aansprakelijkheid en schade ter plaatse van de (verwijderde) schoorsteen
2.10.
De deskundige heeft vastgesteld dat de schade ter plaatse van de verwijderde (buitendakse) schoorsteen van [eiser] , als bedoeld in 8.5 van het deskundigbericht
(p. 32, vierde liggend streepje), met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het gevolg is van de verbouwing. De schade is kennelijk ontstaan ten gevolge van de onvoldoende (waterdichte) afwerking nok/dakvlak ter plaatse van de verwijderde (buitendakse) schoorsteen. De door deskundige begrote schade van in totaal
€ 346,42(bijlage 2 deskundigenbericht; € 236,06 + € 110,36) dient dan ook, gelet op het onder 2.2 t/m 2.7 overwogene, te worden toegewezen.
[gedaagde] heeft gesteld dat de schade niet het gevolg van de verbouwing is; hij heeft - kort gezegd - gesteld dat de schoorsteen door hem is verwijderd en vervangen als gevolg van een afspraak tussen partijen en dat die afspraak los staat van de verbouwing. [eiser] heeft die stelling bestreden. Doordat [gedaagde] zijn stelling onvoldoende met feiten heeft onderbouwd en niet valt in te zien dat hij anders dan in het kader van de verbouwingswerkzaamheden op het dak van [eiser] is geweest, wordt die stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het verweer van [gedaagde] inhoudende dat sprake is van een uitbreiding van de vorderingen van [eiser] wordt eveneens verworpen. De bij tussenvonnis van
24 december 2019 (rov. 2.6) geformuleerde vragen aan de deskundige waren immers niet beperkt tot de in de dagvaarding genoemde schadeposten.
Aansprakelijkheid en schade door scheurvorming
Scheuren in muren
2.11.
De hierna te noemen schade door scheurvorming (8.5 deskundigbericht) is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het gevolg is van de verbouwing:
1) de scheur in kelder parallel aan de woningscheidende wand en
2) de verticale scheur woningscheidende wand voorzijde kamer appartement begane grond.
De deskundige heeft die schade begroot op totaal € 5.419,14 (€ 4.352,81 + € 1.066,33).
ad 1) [gedaagde] heeft bij akte na deskundigenbericht erkend dat de scheur in de kelder, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het gevolg is van de verbouwing. Doordat [gedaagde] verder geen verweer heeft gevoerd tegen de door de deskundige begrote schade, dient de gevorderde vergoeding van de betreffende schade ad € 4.352,81 te worden toegewezen.
ad 2) [gedaagde] heeft bestreden dat de scheur in de woningscheidende wand in het appartement op de begane grond door de verbouwingswerkzaamheden is veroorzaakt. Hij heeft bij akte van 8 juli 2020 aangevoerd dat hij kan bewijzen dat die scheur er reeds voor de verbouwing was, door getuigen die in de betreffende kamer hebben gewoond voor de verbouwing. De rechtbank overweegt dienaangaande dat [gedaagde] bij conclusie van antwoord een dergelijk aanbod tot tegenbewijs door de vorige bewoners niet heeft gedaan. Hij heeft daarvan evenmin melding gemaakt in zijn reactie op het conceptrapport van de deskundige. [gedaagde] heeft in zijn reactie op het conceptrapport de scheur niet opnieuw ter discussie gesteld en volstaan met een opmerking over het sloop-, stut en stempelplan en de deskundige meegedeeld: “
verder heeft mijn cliënt geen opmerkingen naar uw rapportage” (bijlage 3 deskundigenbericht). De deskundige is daardoor niet in de gelegenheid gesteld om op de stelling van [gedaagde] dat de scheur er voor de verbouwing al was, te reageren. Onder die omstandigheden moet het bewijsaanbod tot het leveren van tegenbewijs worden gepasseerd. De onder 2.7 genoemde maatstaf en het feit dat [gedaagde] geen nulmeting heeft laten verrichten, maken dan ook dat de schade ad € 1.066,33 voor rekening en risico van [gedaagde] komt.
De gevorderde schadevergoeding is daarom in ieder geval toewijsbaar voor een bedrag van
€ 5.419,14(€ 4.352,81 + € 1.066,33).
Scheurvormen bij moerbalken
2.12.
Zoals onder de rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8 is overwogen, dient de schade als gevolg van scheurvorming, die waarschijnlijk is veroorzaakt door de verbouwing, eveneens door [gedaagde] te worden vergoed. Voldoende is onderbouwd dat de scheurvorming bij de moerbalken (begane grond: oplegging moerbalk B, eerste verdieping: oplegging moerbalken B, C, en D en tweede verdieping: oplegging moerbalk C) waarschijnlijk het gevolg is van de verbouwing. Het enkele verweer van [gedaagde] dat die scheuren, gelet op de staat van de woning van [eiser] , al bestonden voor de verbouwing, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen. De schade door scheurvorming ter plaatse van de oplegging van de moerbalken wordt begroot op totaal
€ 2.667,11(€ 99,10 + € 1.745,51 + € 353,93 + € 468,57, inclusief opslagen en btw) (8.5 en bijlage 2 deskundigbericht) en [gedaagde] zal dit bedrag aan [eiser] moeten vergoeden.
Stut- en stempelwerk
2.13.
De bovenstaande aansprakelijkheid (rov. 2.11 en 2.12) maakt dat [gedaagde] ook de noodzakelijke kosten voor stut- en stempelwerk begroot op
€ 191,42moet vergoeden.
Overige scheurvorming
2.14.
Het moet ervoor worden gehouden dat de staat van het pand van [eiser] in maart 2020 niet significant verschilde met de staat ervan in 2012, gelet op de staat van het pand van [eiser] ten tijde van de opname door de deskundige op 5 maart 2020. De staat van het pand van [eiser] was zowel exterieur als interieur slecht tot zeer slecht (7.2.1 deskundigenbericht). De gestelde schades aan de voor- en achtergevel, het dak en aan de rechterzijde van de woning en het achterhuis, die volgens de deskundige een sterke relatie vertonen met de slechte onderhoudsstaat van de woning van [eiser] , dienen dan ook als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. De scheuren in de voorste en achterste tongewelven in de kelder, parallel aan de voorgevel, zijn volgens de deskundige eveneens terug te leiden naar de ouderdom en de slechte onderhoudsstaat van de woning. Ook de scheuren in de niet dragende wanden aan de zijde van de woningscheidende wand van [adres 2] met het pand [adres 1] hebben een relatie met de slechte staat van onderhoud van de woning [adres 2] , zo volgt uit het deskundigenbericht. Deze schades, die met aan zekerheid grenzende onwaarschijnlijkheid dan wel onwaarschijnlijk het gevolg van de verbouwingswerkzaamheden zijn, zijn daarom terecht door [gedaagde] bestreden. Een causaal verband tussen de gestelde schade en de verbouwing is onvoldoende komen vast te staan.
Vordering I
2.15.
De gevorderde verklaring voor recht (I petitum dagvaarding) wordt deels, op de in de beslissing te vermelden wijze, toegewezen. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gestelde gederfde huurinkomsten en het causaal verband ervan met de verbouwing van [gedaagde] is onvoldoende met feiten onderbouwd en zal daarom worden afgewezen.
Vorderingen II en III
2.16.
Omdat de schade in deze procedure begroot kan worden (rov. 2.5), wordt vordering II van het petitum van de dagvaarding (verwijzing naar de schadestaatprocedure) afgewezen. Ook is er om die reden geen aanleiding om in het kader van vordering III van het petitum van de dagvaarding een
voorschotop de schade toe te wijzen. De rechtbank zal de hierboven vastgestelde schade toewijzen.
2.17.
Met inachtneming van het tussenvonnis van 23 oktober 2019, rechtsoverwegingen 2.5, 2.7 en 4.1, zal de over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 15 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling. Hiertoe wordt overwogen dat [eiser] voor het eerst bij aansprakelijkstelling van 1 augustus 2017 (productie 8 bij dagvaarding) een concrete termijn (van twee weken) tot schadevergoeding heeft gesteld.
Vorderingen IV, V en VI
2.18.
De gevorderde vergoeding van € 2.468,10 in verband met het onderzoek door de partijdeskundige A. Palte B.V. (IV petitum dagvaarding) zijn redelijke kosten die [eiser] ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid heeft moeten maken en worden toegewezen (art. 6:96 lid 2 sub b BW).
2.19.
[eiser] heeft, doordat hij de gestelde gederfde huurinkomsten en het causaal verband ervan met de verbouwing van [gedaagde] onvoldoende met feiten heeft onderbouwd, onvoldoende aan zijn stelplicht voldaan en de gevorderde vergoeding ervan (V petitum dagvaarding) wordt derhalve verworpen.
2.20.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,90
- griffierecht € 895,00
- deskundigenkosten € 2.831,40 (door de rechtbank benoemde deskundige)
- salaris advocaat
€ 2.252,00(4 punten × tarief € 563,00)
totaal € 6.078,30.
2.21.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot en zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de (ver)bouwingswerkzaamheden door [gedaagde] zoals onder 2.9 tot en met 2.13 is geoordeeld,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van in totaal € 9.103,11 (€ 479,02 + € 346,42 + € 5.419,14 + € 2.667,11 + € 191,42), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 15 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van het onderzoek door A. Palte B.V. ad € 2.468,10,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 6.078,30, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis, met uitzondering van de verklaring van recht, uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM