ECLI:NL:RBLIM:2021:2263

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
03.173154.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van hulpverleners en psychiater door verdachte met psychische problemen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die twee medewerkers van het FACT-team heeft bedreigd met een mes en een psychiater met de dood heeft bedreigd. De verdachte, geboren in 1965 en verblijvende in een forensische psychiatrische instelling, heeft veertien maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte de bedreigingen van de hulpverleners en de psychiater wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank volgde de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) in hun oordeel dat de feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend, gezien haar ernstige psychiatrische aandoening. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van het voorarrest, en benadrukte dat de straf feitelijk van minder belang was gezien de lange duur van het voorarrest en de reeds ontvangen zorg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.173154.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
thans verblijvende te FPA Radix, onderdeel van Mondriaan, aan de John F. Kennedylaan 305 te 6419 XZ Heerlen.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. van der Toorn, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 maart 2021. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 en 2:heeft geprobeerd twee hulpverleners van het leven te beroven, althans hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die hulpverleners heeft bedreigd met een mes;
Feit 3:haar behandelend psychiater heeft bedreigd met de dood.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in de weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat naast feit 3 (bedreiging psychiater), het meer subsidiair ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 (bedreiging hulpverleners) wordt bewezenverklaard. In het bijzonder heeft zij over de bedreigingen van de heer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] aangevoerd dat duidelijk uit de verklaringen van verdachte bij de politie blijkt dat verdachte de hulpverleners wilde wegjagen. Deze bedoeling heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd. Blijkens haar verklaringen wilde verdachte hen niet doden. Ook is het niet reëel om aan te nemen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het mes zouden zijn geraakt, gelet op de één tot anderhalve meter afstand tussen verdachte en de slachtoffers. Volgens de officier van justitie laat de situatie aan de voordeur zien dat verdachte niet continu heeft geprobeerd om met haar mes bij de slachtoffers te komen. Verdachte is vooral bezig geweest te bewerkstelligen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet naar háár toe kwamen. De angst hiervoor en de inbreuk die haar inziens op haar werd gemaakt, komt ook naar voren in het persoonlijkheidsonderzoek van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Aangezien verdachte weinig manieren heeft om met stress om te gaan, heeft zij gekozen voor het steken met een mes.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Hoewel de raadsman van mening is dat het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 primair (poging doodslag hulpverleners) en feit 3 (bedreiging psychiater) bewezen kan worden verklaard, heeft hij de rechtbank verzocht het oordeel van de officier van justitie over de bewezenverklaring te volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 1 en 2, primair en subsidiair (poging doodslag/poging zware mishandeling)
De rechtbank stelt vast dat het strafdossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte met haar handelingen dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers had kunnen toebrengen of dat verdachte (voorwaardelijk) opzet hierop had. Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is af te leiden dat de intentie van verdachte was de hulpverleners weg te jagen. Haar gedragingen ter plaatse spreken dat niet tegen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder 1 en 2, primair en subsidiair, heeft begaan. Zij zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Feiten 1 en 2, meer subsidiair (bedreiging hulpverleners)
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte op 31 mei 2019 door twee medewerkers van het FACT-team werd bezocht op haar huisadres te Venray. Na herhaaldelijk aanbellen, kwam verdachte naar buiten met een mes van ongeveer 30 centimeter lang waarmee zij stekende bewegingen maakte naar arts-assistente [slachtoffer 2] en verpleegkundige [slachtoffer 1] . Terwijl verdachte in de richting van [slachtoffer 1] stak, zei verdachte steeds: ‘
ik maak je dood, ik maak je dood’.
Tevens blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat op 20 juni 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden in Venlo tussen, onder meer, verdachte en voornoemde [slachtoffer 1] om de vervolgbehandeling van verdachte te bespreken. In dit gesprek gaf verdachte aan dat ze geen begeleiding wenste op haar huisadres. Hierbij heeft verdachte zich gericht tot [slachtoffer 1] en gezegd:
'fuck you en ik steek je aan het mes'. Deze uitlating is bevestigd door een bij dat gesprek aanwezige psychiater.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde onder feiten 1 en 2, elk meer subsidiair, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 (bedreiging psychiater)
Gelet op de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 18 juli 2019 in een gesloten kliniek te Venlo tegen haar begeleider [naam begeleider] heeft gezegd: ‘
ik ga iedereen aan het mes steken’. Kort hierop zei verdachte: ‘
ik ben boos, iedereen moet dood’. Op de vraag van [naam begeleider] wie zij bedoelde met ‘iedereen’, gaf verdachte aan: ‘
de artsen, die lange arts’. Verdachte bevestigde dat zij met haar uitspraak de enige lange arts van de afdeling bedoelde. Zij wilde het ‘
gewoon met een mes’ uitvoeren. [naam begeleider] heeft vervolgens haar collega, psychiater [slachtoffer 3] , in kennis gesteld van de uitlatingen van verdachte. Volgens [slachtoffer 3] is hij met afstand de langste psychiater van de afdeling. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat zij heeft gedreigd haar psychiater te doden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 meer subsidiair
in de periode van 31 mei 2019 tot en met 20 juni 2019, in de gemeente Venray en in de gemeente Venlo, meermalen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en daarbij die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “ik maak je dood, ik maak je dood" en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “ik steek je aan het mes”.
Feit 2 meer subsidiair
op 31 mei 2019, in de gemeente Venray, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] ;
Feit 3
op 18 juli 2019, in de gemeente Venlo, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [naam begeleider] , een collega van die [slachtoffer 3] , dreigend de woorden toe te voegen dat zij, verdachte, “iedereen aan het mes zou steken en “ik ben boos, iedereen moet dood” en - daarnaar gevraagd – aan te geven dat zij doelde op “de lange arts”, zijnde [slachtoffer 3] voornoemd, van welke bedreigingen die [slachtoffer 3] kennis heeft genomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 meer subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Feit 2 meer subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat zij verdachte strafbaar acht voor de bewezenverklaarde feiten gelet op de conclusies uit het PBC-rapport. Van volledige ontoerekingsvatbaarheid is geen sprake geweest ten tijde van het ten laste gelegde. Wel kunnen de feiten 1 en 2 slechts in sterk verminderde mate aan verdachte worden toegerekend en feit 3 in verminderde mate.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor alle feiten dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Nu de deskundigen van het PBC het denkbaar achten dat de psychotische beleving verdachte heeft gedreven tot de feiten 1 en 2, moet dit volgens de raadsman ook gelden voor feit 3. Immers was ten tijde van alle drie de feiten sprake van een ernstige psychiatrische aandoening bij verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Over de geestvermogens van verdachte is gerapporteerd door psychiater J.C. Laheij en psycholoog W.J.P. Gaertner op respectievelijk 13 en 15 november 2019. Zowel de psychiater als de psycholoog hebben onvoldoende zicht gekregen op de problematiek van verdachte om tot diagnostische uitspraken te kunnen komen of tot een inschatting over de doorwerking van de problematiek op het ten laste gelegde. Vervolgens is verdachte geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC), wat heeft geresulteerd in een uitvoerig rapport over verdachte van 4 augustus 2020.
De deskundigen van het PBC komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening, waarbij niet gedifferentieerd kan worden tussen een depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een schizo-affectieve stoornis. Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de stoornis aanwezig. Er waren duidelijke aanwijzingen dat verdachte zich de avond voor de feiten 1 en 2 in een ontregelde/geagiteerde toestand bevond. In het licht hiervan en de ernstige psychiatrische stoornis, vermoeden de deskundigen dat de bemoeienis van de hulpverleners (in de ogen van verdachte) bij haar huis heeft geleid tot een bij de stoornis passende stuwing van negatieve affecten en agitatie die doorwerkten in de ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft beperkt overzicht in stressvolle situaties en is dermate inbeslaggenomen door de bij haar stoornis passende symptomen dat ze weinig tot geen gedragsalternatieven had. De deskundigen adviseren de rechtbank feit 1 en feit 2 aan verdachte ten minste in (sterk) verminderde mate toe te rekenen. Een volledige doorwerking van de stoornis in het ten laste gelegde valt echter niet uit te sluiten, omdat de precieze toestand waarin verdachte zich bevond (en dan met name de ernst van de eventuele psychotische symptomen) onbekend is gebleven.
Over de omstandigheden van feit 3 is bij de deskundigen van het PBC minder informatie bekend geworden. Op basis van verschillende verklaringen wordt duidelijk dat verdachte de situatie niet goed overzag en ook op dat moment lijkt verdachte niet te hebben beschikt over voldoende gedragsalternatieven. Onduidelijk blijft wat de precieze intenties en drijfveren van verdachte zijn geweest en de precieze mate van doorwerking van de problematiek in het handelen van verdachte blijft dan ook ongewis. De deskundigen adviseren de rechtbank verdachte feit 3 in (ten minste) verminderde mate toe te rekenen maar kunnen dit, vanwege het ontbreken van informatie betreffende haar mentale toestand op dat moment en haar intenties, niet verder gedragskundig specificeren.
De rechtbank komt op basis van de in voornoemd PBC-rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies tot de conclusie dat het bewezenverklaarde onder feiten 1 en 2, meer subsidiair, in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Het bewezenverklaarde onder feit 3 rekent de rechtbank verdachte in verminderde mate aan.
Hiermee gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de raadsman dat de psychotische beleving van verdachte volledig heeft doorgewerkt in alle bewezenverklaarde feiten. Het PBC-rapport geeft onvoldoende steun aan die stelling. De rechtbank ziet ook overigens in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om dit aan te nemen.
Er is dan ook geen sprake van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee maanden met aftrek van voorarrest. Bij bepaling van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Het lag nauwelijks in het vermogen van verdachte om anders te handelen, maar toch is er enige mate geweest van sturing in haar gedrag. Het gaat om ernstige bedreigingen van hulpverleners waarbij verdachte in hun richting heeft gestoken met een mes. Een gevangenisstraf is daarom op zijn plaats volgens de officier van justitie. Een taakstraf en geldboete zijn in het geval van verdachte niet uitvoerbaar. De officier van justitie acht een strafoplegging zoals gevorderd, in combinatie met de eerder uitgesproken zorgmachtiging, daarom een passende afdoening.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een strafoplegging de gezondheidstoestand van verdachte kan verstoren. Die toestand is reeds verslechterd doordat verdachte maandenlang in voorarrest heeft doorgebracht in een PPC. Volgens de raadsman had het openbaar ministerie veel eerder kunnen overgaan tot een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van de Wet forensische zorg, zodat de zorgmachtiging eerder dan 17 september 2020 afgegeven zou zijn. In dat geval had verdachte doorbehandeld kunnen worden en was zij nu weer thuis geweest met ambulante begeleiding. De raadsman heeft aangevoerd dat afgezien van het voorgaande, een straf voor verdachte geen verschil maakt. Verdachte heeft geen besef van wat er speelt en voelt zich reeds gevangen vanaf het moment van inverzekeringstelling. De raadsman heeft ten slotte opgemerkt dat verdachte niet in staat is een taakstraf uit te voeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft twee medewerkers van het FACT-team bedreigd door meerdere keren in hun richting te steken met een groot mes en daarbij te roepen dat zij hen zal doodmaken. Zulks op een moment dat de FACT-medewerkers ten behoeve van verdachte een huisbezoek kwamen afleggen om te controleren hoe het met verdachte ging en of zij hulp kon gebruiken. Tegen één van deze medewerkers heeft verdachte drie weken later de dreigende woorden nog eens herhaald. De rechtbank kan niet anders dan spreken van een zeer ernstige bedreiging van professionele hulpverleners waarbij die hulpverleners doodsangsten hebben uitgestaan als gevolg van het gedrag van verdachte. Daarnaast heeft verdachte, in de kliniek waar zij met een IBS verbleef, een psychiater met de dood bedreigd. Bij doorvragen werd verdachte steeds concreter in haar bedreiging naar de arts. Verdachte heeft hiermee gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers, hun collega’s en de maatschappij.
Voor de straftoemeting heeft de rechtbank in beginsel gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten (LOVS). Voor elke bedreiging waarbij een steekwapen wordt getoond, geldt als oriëntatiepunt oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren. In dit geval gaat het om een bedreiging van twee professionele hulpverleners – meermalen gepleegd tegen één van hen – en is daarnaast sprake van bedreiging van een behandelend psychiater, zodat een hogere straf gerechtvaardigd is.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de feiten slechts (sterk) verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend, zoals hiervoor onder 5.3 geconcludeerd.
De rechtbank realiseert zich dat de straf die zij aan verdachte zal opleggen, feitelijk van minder belang is gelet op (de aftrek van) de lange duur van het voorarrest. Dat het voorarrest circa veertien maanden heeft geduurd acht de rechtbank zeer spijtig en onwenselijk. Zij is zich er tevens van bewust dat dit voortraject nodig is geweest om door de deskundigen zorgvuldig te laten vaststellen met welke psychische problemen verdachte kampt(e) en welke straf en/of maatregel zou aansluiten bij zowel de zorgbehoeften van verdachte als de bescherming van de maatschappij.
Wanneer op dit moment enkel de feiten ter beoordeling lagen tegen de achtergrond van de persoon van de verdachte zoals daarvan uiteindelijk in het PBC-rapport is gebleken, zou een geheel voorwaardelijke straf volstaan, nu verdachte inmiddels in civielrechtelijk kader de nodige zorg verplicht ontvangt. De realiteit is dat de weg daarnaartoe in strafrechtelijk kader moest worden afgelegd. Ter afdoening van de feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals gevorderd op zijn plaats. De eis van de officier van justitie doet recht aan zowel de ernst van de feiten als de persoon van de verdachte. De rechtbank zal verdachte conform deze eis, daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 meer subsidiair, feit 2 meer subsidiair en feit 3 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2021.
Buiten staat
mr. C. Wapenaar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging tenlastelegging – ten laste gelegd dat
Feit 1 primair
zij op of omstreeks 31 mei 2019, in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair
zij op of omstreeks 31 mei 2019, in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 meer subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 31 mei 2019 tot en met 20 juni 2019, in de gemeente Venray en/of in de gemeente Venlo, meermalen althans eenmaal [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- met een mes, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “ik steek je aan het mes”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2 primair
zij op of omstreeks 31 mei 2019, in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair
zij op of omstreeks 31 mei 2019, in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 meer subsidiair
zij op of omstreeks 31 mei 2019, in de gemeente Venray, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 2] ;
Feit 3
zij op of omstreeks 18 juli 2019, in de gemeente Venlo, [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door [naam begeleider] , een collega van die [slachtoffer 3] , dreigend de woorden toe te voegen dat zij, verdachte, “iedereen aan het mes zou steken en/of “ik ben boos, iedereen moet dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en - daarnaar gevraagd – aan te geven dat zij doelde op “de lange arts", zijnde [slachtoffer 3] voornoemd, van welke bedreiging(en) die [slachtoffer 3] kennis heeft genomen.