ECLI:NL:RBLIM:2021:2095

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
03/026676-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van politieagent door verdachte met psychische stoornis

Op 30 januari 2020 heeft de verdachte, die lijdt aan paranoïde schizofrenie, geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes in de borst te steken. De steekpartij resulteerde in een oppervlakkige verwonding, omdat het mes afketste op het borstbeen. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken, maar ontkent opzet te hebben gehad op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelt dat de verdachte wel degelijk opzet had, ondanks zijn psychische aandoening. Daarnaast heeft de verdachte op 31 januari 2020 politieagente [slachtoffer 2] mishandeld door haar bij de keel te grijpen. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de mishandeling van [slachtoffer 3], omdat niet bewezen kon worden dat hij deze persoon heeft geslagen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en legt de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op. Tevens wordt de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/026676-20 en 03/190719-19 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC, te 's-Gravenhage.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.C. Ingelse, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 februari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feiten 2 en 3:de politieagent [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 primair heeft hij betoogd dat de verdachte, door met een mes in de borst van [slachtoffer 1] te steken, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Omdat het mes afketste tegen het borstbeen, is het niet zo ver gekomen. De officier van justitie heeft verwezen naar de aangifte, de letselbeschrijving en de verklaring van de verdachte ter zitting. Ten aanzien van feit 2 heeft hij verwezen naar de aangifte en de letselbeschrijving.
De officier van justitie heeft vrijspraak voor feit 3 gevorderd, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte verbalisant [slachtoffer 3] heeft geslagen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de feiten 1 primair en subsidiair en 3. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op de dood noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft daartoe verwezen naar de NIFP-rapportage, waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde aan een ziekelijke stoornis leed, waardoor zijn gedragskeuzes en gedragingen werden beïnvloed. Uit de aard van het letsel blijkt ook dat de verdachte niet te intentie had om [slachtoffer 1] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1:
Op 30 januari 2020 verbleef [slachtoffer 1] op zijn kamer in het [adres] , gevestigd te Maastricht, toen opeens de verdachte voor hem stond. De verdachte had [slachtoffer 1] eerder gecontacteerd om een auto te regelen. [slachtoffer 1] had aangegeven dat hij dit niet kon. Op [slachtoffer 1] kamer vroeg de verdachte hem opnieuw om een auto te regelen. Toen [slachtoffer 1] wederom aangaf dat hij dit niet kon, prikte de verdachte met een mes (onder andere) in de borstkas van [slachtoffer 1] . [2] [slachtoffer 1] voelde dat het mes tegen zijn borstbeen kwam. [3]
[slachtoffer 1] had als gevolg van de steek met het mes op de linkerzijde van het benige borstbeen een nagenoeg verticaal verlopende, scherpe huidonderbreking en onderliggend weefsel, passend bij een steekwond. [4]
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken. [5] In de woning van de verdachte werd een bebloed mes aangetroffen. [6] Dat bloed bevatte DNA van [slachtoffer 1] . [7] Het mes had een lemmet van ongeveer 13 cm. [8]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 1] met een mes in de borstkas heeft gestoken. Dit is aan de verdachte ten laste gelegd als een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] wilde doden dan wel zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de verdachte vanwege zijn ziekelijke stoornis ten tijde van het tenlastegelegde niet in staat was zijn wil te bepalen en daarom het voor beide delicten vereiste opzet ontbreekt, overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan ontbrak. De verdachte kan zich het steekincident herinneren. Ter zitting heeft hij verklaard over de aanloop naar het steekincident en over het steekincident zelf. Er was sprake van een doelbewuste uitvoering van zijn handelen. Aangever [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat, nadat verdachte hem vroeg naar de auto en hij had aangegeven dat hij dat niet kon regelen, verdachte zei dat [slachtoffer 1] dan nu een probleem had. De rechtbank constateert dat verdachtes handelen weliswaar was ingegeven door psychotische wanen, maar niet van zodanige aard dat verdachte in het geheel niet wist wat hij deed.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borstkas vitale lichaamsdelen bevinden, te weten het hart en de longen. Als de steek met het mes niet was afgeketst tegen het borstbeen maar enige centimeters verder rechts of links de borst had geraakt, had het mes, dat een lemmet heeft van zo’n 13 cm, een van deze vitale lichaamsdelen kunnen raken. Door in de borst van [slachtoffer 1] te steken, heeft verdachte derhalve een grote kans op de dood van [slachtoffer 1] in het leven geroepen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dit risico bewust heeft aanvaard. Dat er slechts een kleine steekwond werd veroorzaakt (0,8 bij 0,1 cm), zoals door de raadsman is betoogd, kan daaraan niet afdoen. Enerzijds is het immers zo dat het mes is afgeketst tegen het borstbeen en anderzijds geldt dat ook als met weinig kracht in de borst wordt gestoken er niettemin een aanzienlijke kans is dat vitale organen zoals het hart worden geraakt.
Alles overwegende acht de rechtbank feit 1 primair bewezen. Voor zover aan de verdachte onder feit 1 primair nog ten laste is gelegd dat hij [slachtoffer 1] in zijn bovenbeen heeft gestoken, zal de verdachte daarvan partieel worden vrijgesproken. Er kan weliswaar worden vastgesteld dat de verdachte dit heeft gedaan, maar door deze steekwond, aan de buitenkant van het dijbeen, is niet de aanmerkelijke kans ontstaan dat [slachtoffer 1] hieraan zou overlijden.
Feit 2:
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en zal, nu de verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 31 januari 2020, p. 146;
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 24 februari 2021 afgelegd.
Feit 3:
Onder feit 3 is aan de verdachte de mishandeling van verbalisant [slachtoffer 3] ten laste gelegd. In het cellencomplex van het politiebureau te Maastricht heeft de verdachte, terwijl hij in verzekering werd gesteld, verbalisant [slachtoffer 2] bij haar keel gegrepen (feit 2). De verdachte werd toen door meerdere verbalisanten vastgegrepen en naar de grond gebracht. Verbalisant [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij in zijn gezicht werd geslagen. Hij heeft echter niet gezien waar deze klap vandaan kwam. Zijn collega’s hebben de klap niet gezien en op de videobeelden is de klap ook niet te zien. De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 3] heeft geslagen. De rechtbank kan hierdoor niet uitsluiten dat [slachtoffer 3] tijdens de schermutseling wellicht onbedoeld door een collega is geraakt of op enige andere wijze per ongeluk is verwond.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen, zal de verdachte van feit 3 worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

1.primair

op 30 januari 2020 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam (borstkas) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 31 januari 2020 in de gemeente Maastricht, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] gewelddadig bij de keel te grijpen en vervolgens tegen een muur te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
Poging tot doodslag
Feit 2:
Mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog D.R. van der Velden en de psychiater A. Gosker hebben over de geestvermogens van de verdachte op respectievelijk op 23 en 26 november 2020 een rapport uitgebracht.
Zij komen tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis, te weten paranoïde schizofrenie en een ernstige stoornis in het gebruik van middelen, te weten cocaïne en amfetamine. De verdachte werd geleid en volledig in beslag genomen door zijn psychotische waangedachten en auditieve hallucinaties. Hij kon hierdoor zijn impulsen niet beheersen. Ook het gebruik van amfetamine ten tijde van het bewezenverklaarde maakte dat zijn achterdocht, onvoorspelbaarheid en impulsiviteit verder zijn toegenomen.
Zijn gedragingen en overwegingen stonden volledig in het teken van zijn paranoïd-psychotische overtuigingen en belevingen. Beide deskundigen adviseren daarom de verdachte als
volledig ontoerekeningsvatbaarte beschouwen.
De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten. Nu de feiten wegens de ziekelijke stoornis niet kunnen worden toegerekend, dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) met de voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een civiele zorgmachtiging meer op zijn plaats is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] , zonder enige aanleiding en volkomen onverwacht, met een mes in de borst gestoken. Het is een geluk dat daarbij het borstbeen werd geraakt, waardoor het toebrengen van dodelijk letsel voorkomen is.
Daarnaast heeft de verdachte verbalisant [slachtoffer 2] mishandeld. Terwijl de verdachte na zijn aanhouding in het cellencomplex verbleef, heeft hij vanuit het niets [slachtoffer 2] bij haar keel gegrepen en haar tegen de muur geduwd. Collega’s van [slachtoffer 2] moesten ingrijpen om haar te ontzetten.
De feiten werden begaan onder invloed van een ziekelijke stoornis en kunnen dan ook niet aan de verdachte worden toegerekend. Dit staat echter los van de impact die deze feiten op de slachtoffers hebben gehad. Zij zijn door het handelen van de verdachte in een (levens)bedreigende situatie terecht gekomen en hebben als gevolg van het handelen van de verdachte letsel opgelopen.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij, weliswaar langer geleden, eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten welke onder invloed van een ziekelijke stoornis zijn begaan. Het lukt de verdachte kennelijk niet om zijn psychisch toestandsbeeld stabiel te houden. Een langdurig en intensief behandeltraject is dan ook noodzakelijk.
De psychiater en psycholoog hebben in hun rapporten aangegeven dat het recidiverisico afhankelijk is van zijn psychiatrisch toestandsbeeld (psychoses) en zijn middelengebruik. Wanneer de verdachte goed is ingesteld op medicatie en hij erin slaagt om abstinent te blijven van cocaïne en amfetamine, dan is het risico op recidive laag. De psychiater heeft gerapporteerd dat wanneer de verdachte het gebruik van medicatie staakt of zijn medicatie verandert en wederom drugs gaat gebruiken, er sprake is van een hoog recidiverisico.
De deskundigen zijn het erover eens dat een langdurig en intensief behandeltraject de enige manier is om het recidiverisico laag te houden. Het verleden heeft namelijk uitgewezen dat de verdachte de laatste jaren frequent psychotisch gedecompenseerd is, waarbij zich meermaals geweldsincidenten hebben voorgedaan. Wat daarbij opvalt is dat verdachte, eenmaal psychotisch, vanuit zijn paranoïde, zijn psychose uitstekend weet te maskeren, waardoor men risico loopt achter de feiten aan te lopen.
De deskundigen hebben geadviseerd de Tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De psycholoog heeft daaraan nog toegevoegd dat een zorgmachtiging te kort en te vrijblijvend is om de verdachte stabiel te krijgen en te houden.
Gelet op de overwegingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de terbeschikkingstelling eist. Oplegging van een zorgmachtiging, zoals door de verdediging is verzocht, is gelet op de overwegingen van de psycholoog niet aan de orde. Als de verdachte immers goed ingesteld is op zijn medicatie, zal aan de voorwaarden voor een civiele zorgmachtiging al snel niet meer worden voldaan. Het is juist belangrijk dat er een kader is waarbinnen men alert is op het herkennen van psychotische symptomen (waarvan inmiddels is gebleken dat de verdachte die langdurig en goed kan maskeren) en dat dan snel kan worden ingegrepen.
De rechtbank is van oordeel dat door het stellen van voorwaarden in het kader van een Tbs met voorwaarden, het recidiverisico wel voldoende kan worden ingeperkt. De reclassering heeft op 17 februari 2021 een rapport uitgebracht met daarin een advies omtrent de op te leggen voorwaarden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling. De rechtbank zal de in dit rapport genoemde voorwaarden overnemen. De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gezien bovenstaande wordt de terbeschikkingstelling opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf, namelijk poging tot doodslag en mishandeling van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 350,- terzake van feit 2. Het bedrag bestaat uit immateriële schade. Ook wordt de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen. De verdediging heeft betoogd dat de vordering toewijsbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 2 rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de vordering niet wordt weersproken en de vordering de rechtbank alleszins redelijk voorkomt, zal de vordering in zijn geheel worden toegewezen. De vordering wordt verhoogd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter te Maastricht van 20 december 2019 in de zaak met parketnummer 03/190719-19 werd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 17 dagen met aftrek, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft, gelet op de door hem gevorderde tbs-maatregel, gerekwireerd tot afwijzing van de vordering.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft hij bepleit dat, mocht de rechtbank toewijzing overwegen, het voorarrest in mindering dient te worden gebracht.
De rechtbank overweegt dat verdachte, door de hierboven bewezenverklaarde strafbare feiten te plegen, de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke veroordeling is verbonden niet heeft nageleefd. De vordering ligt daarmee voor toewijzing gereed. Nu de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, de Tbs-maatregel zal opleggen, is toewijzing echter niet opportuun en zal zij de vordering afwijzen.

9.Het beslag

Tijdens het onderzoek werd een vleesmes in beslag genomen. Dit mes zal verbeurd worden verklaard, omdat het bewezenverklaarde feit onder 1 hiermee is gepleegd.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 38, 38a, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
- de verdachte maakt zich niet schuldig aan strafbare feiten;
- de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden. De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners. Hij vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering en werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- de verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, verleent de verdachte medewerking aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
- de verdachte begeeft zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland;
- de verdachte laat zich opnemen in een FPK of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de behandelaren en de reclassering dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- de verdachte laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de behandelaar en de reclassering dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- de verdachte verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering en zorgverlener dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
- de verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en werkt mee aan budgetbeheer of bewindvoering, indien dit nodig wordt geacht;
- de verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
- de verdachte zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen met de heer [slachtoffer 1] zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de voorwaarden van de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van 350,00 euro, bestaande uit immateriële schade.
  • de schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 7 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Maastricht in de zaak met parketnummer 03/190719-19 opgelegde voorwaardelijke straf;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een vleesmes.
Voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2021.
Buiten staat
Mr. C.G.A. Wouters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2020 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in diens lichaam (borstkas en bovenbeen) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2020 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in diens lichaam (borstkas en bovenbeen) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 in de gemeente Maastricht, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] gewelddadig bij de keel/hals te grijpen en/of (vervolgens) tegen een muur te duwen;
3.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 in de gemeente Maastricht, een ambtenaar, [slachtoffer 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen diens gezicht te slaan, in elk geval door geweld uit te oefenen op diens gezicht.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer 11 (onderzoeksnummer LB3R020023 / Logan) , gesloten d.d. 10 februari 2020, doorgenummerd van pagina 120 tot en met pagina 143.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 30 januari 2020, p. 111.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 1 februari 2020, p. 118.
4.Het geschrift, te weten een letselbeschrijving d.d. 1 februari 2020, p. 120 en 121.
5.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d.
6.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 3 februari 2020, p. 182-184.
7.Het proces-verbaal identificatie naar aanleiding van DNA-sporen inzake profielcluster 4628 d.d. 16 april 2020, p. 204 en 205.
8.Het proces-verbaal van vooronderzoek lab d.d. 13 februari 2020, p. 200.