ECLI:NL:RBLIM:2021:2073

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
C/03/286697 / FA RK 20-4918
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging eenhoofdig gezag en benoeming voogd in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de beëindiging van het eenhoofdig gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De pleegouders hebben op 24 december 2020 een verzoekschrift ingediend tot beëindiging van het gezag van de moeder en tot benoeming van henzelf als voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder al jarenlang haar verantwoordelijkheden niet nakomt, wat leidt tot ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat de pleegouders, die al meer dan drie jaar voor de minderjarige zorgen, ontvankelijk zijn in hun verzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de zorg en opvoeding van de minderjarige op een aanvaardbare manier te dragen, en heeft daarom het gezag van de moeder beëindigd. Tevens zijn de pleegouders benoemd tot voogd over de minderjarige, in het belang van zijn ontwikkeling en stabiliteit. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is opgedragen om een afschrift naar het centrale gezagsregister te sturen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 9 maart 2021
Zaaknummer: C/03/286697 / FA RK 20-4918
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] en [verzoeker] ,
verzoekers, verder te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. V.C.C. Luijten,
en:
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te Kerkrade.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, verder te noemen: de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De pleegouders hebben op 24 december 2020 een verzoekschrift ex artikel 1:266, eerste lid sub a juncto artikel 1:267, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot beëindiging van het eenhoofdig gezag van de moeder en tevens een verzoek ex artikel 1:275, derde lid van het BW tot benoeming van een voogd ingediend.
1.2.
Ter mondelinge behandeling op 9 februari 2021 zijn verschenen:
- de pleegouders, bijgestaan door mr. E. Frins (als waarnemer voor mr V.C.C. Luijten);
- de minderjarige [minderjarige] , verder te noemen: [minderjarige] ;
- een vertegenwoordigster van de raad.
1.3.
De moeder is conform de wettelijke voorschriften opgeroepen, maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] uit de moeder geboren. De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont al meer dan negen jaar niet meer bij de moeder en verblijft sinds ruim drie jaar op vrijwillige basis bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1.
De pleegouders hebben verzocht het eenhoofdig gezag van de moeder te beëindigen. De pleegouders voeren daartoe het volgende aan. De raad heeft schriftelijk aan [minderjarige] en de pleegouders laten weten geen onderzoek naar gezagsbeëindiging te zullen starten, omdat er geen zorgen zijn omtrent de leefsituatie van [minderjarige] . De pleegouders hebben de brief van de raad bij het verzoekschrift gevoegd. De pleegouders zijn, nu de raad niet tot het indienen van een verzoek tot gezagsbeëindiging overgaat, van mening dat zij op grond van artikel 1:267, eerste lid van het BW het recht hebben om zelf een verzoek in te dienen tot gezagsbeëindiging.
De pleegouders stellen dat de moeder de verplichtingen die zij heeft conform artikel 1:247 van het BW niet nakomt. [minderjarige] heeft daar veel last van. De moeder is de enige die met het gezag is belast en de pleegouders dienen daarom steeds haar toestemming te verkrijgen voor het regelen van belangrijke aangelegenheden. Het is steevast pas na herhaaldelijk aandringen en de tussenkomst van pleegzorgmedewerkers, de gemeente of andere instanties dat de moeder bereid is haar medewerking te verlenen en aan haar verplichtingen te voldoen. [minderjarige] ondervindt niet alleen nadelige praktische gevolgen van het niet nakomen van de (financiële) verplichtingen door de moeder, maar hij heeft ook veel psychische en lichamelijke klachten ten gevolge van de stress en onzekerheid over het gedrag van de moeder. Bij het verzoekschrift is een lijst gevoegd van afspraken en verplichtingen waaraan de moeder zich niet heeft gehouden. Eén van de vele voorbeelden die de pleegouders hebben gegeven, is dat [minderjarige] onnodig een half jaar op de wachtlijst voor therapie bij GGZ Lionarons heeft gestaan, omdat de moeder weigerde haar toestemming voor de therapie te verlenen. De pleegouders hebben erop gewezen dat [minderjarige] op [datum] meerderjarig wodt en dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat vóór dat moment tot beëindiging van het gezag van de moeder wordt overgegaan. [minderjarige] wil gaan studeren en wil niet dat het gegeven dat de moeder tot zijn eenentwintigste onderhoudsplichtig voor hem is, hem blijft achtervolgen en moeilijkheden met de studiefinanciering en dus ook zijn opleiding oplevert.
3.2.
De pleegouders verzoeken tevens gezamenlijk te worden benoemd tot voogd op grond van artikel 1:275, derde lid van het BW, dan wel als de rechtbank van oordeel is dat slechts één van hen tot voogd kan worden benoemd, één van hen.

4.De standpunten van de belanghebbenden en adviseur

4.1.
[minderjarige] heeft bij brief van 22 augustus 2020 toegelicht waarom hij graag wil dat de moeder geen gezag meer over hem heeft. [minderjarige] heeft zijn wens ter mondelinge behandeling nader toegelicht. Hij heeft verklaard dat hij liever wil dat de pleegouders alles voor hem kunnen regelen, vooral ook met het oog op zijn aankomende meerderjarigheid en studiewensen. Hij heeft te vaak moeten ervaren dat de moeder niet betrouwbaar is. Zo heeft zij spaargeld van hem achter gehouden, waardoor hij zijn rijbewijs nog niet heeft kunnen halen. Hij geeft aan dat veel stress van hem zal afvallen als hij zijn moeder niet meer nodig zal hebben voor praktische en financiële zaken. Hij is vaak door de moeder teleurgesteld. Hij heeft regelmatig voor een gesloten deur gestaan terwijl hij met haar had afgesproken. Hij zal zich vrijer en niet meer afhankelijk van de grillen van de moeder voelen als de pleegouders de voogdij hebben. De pleegouders zorgen al jaren voor hem en staan altijd voor hem klaar. De moeder heeft genoeg kansen gekregen. Hij is bang dat hij niet bij de pleegouders en de pleegbroertjes kan blijven wonen als er niets verandert, omdat ook de pleegouders veel spanning en stress ervaren van de gezagsuitoefening door de moeder en het hun misschien teveel wordt. Volgens [minderjarige] vindt de moeder het vervelend dat hij wil dat de pleegouders de voogdij krijgen en begrijpt zij niet waarom dat zo belangrijk is voor hem.
4.2.
De raad heeft ter mondelinge behandeling aangegeven geen gronden te hebben gezien voor het verrichten van een onderzoek en het vervolgens indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 1:267, eerste lid BW. Er is al ruim negen jaar sprake van vrijwillige hulpverlening in de situatie van [minderjarige] en de moeder. De raad heeft nooit een melding van de gemeente gekregen dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging met betrekking tot [minderjarige] . Daarom - en mede met het oog op de periode die nog rest totdat [minderjarige] meerderjarig wordt - heeft de raad besloten niet te starten met een onderzoek, hetgeen evenwel niet betekent dat de raad van mening is dat er geen redenen zijn voor verbetering van de situatie.
4.3.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid
5.1.
In artikel 1:267, eerste lid, van het BW is bepaald dat beëindiging van het gezag kan worden uitgesproken op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. Tevens is degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad niet tot een verzoek overgaat.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat, aangezien [minderjarige] al ruim drie jaar verblijft in het gezin van de pleegouders en de raad niet is overgegaan tot het indienen van een verzoek, de pleegouders op de voet van artikel 1:267, eerste lid van het BW ontvangen kunnen worden in hun verzoek tot gezagsbeëindiging.
De gronden tot gezagsbeëindiging
5.3.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid onder a van het BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247, tweede lid van het BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.4.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder laat het stelselmatig – en al jarenlang - na om belangrijke zaken voor [minderjarige] te regelen. Zonder de herhaaldelijke en stevige inzet van derden, zoals pleegzorgwerkers en de pleegouders, lukt het de moeder niet om haar toestemming te geven voor zaken die [minderjarige] betreffen of om zelf (financiële) zaken voor [minderjarige] te regelen. Indien de moeder uiteindelijk haar toestemming verleend heeft of (financiële) zaken geregeld heeft voor [minderjarige] , is veel tijd verstreken. De moeder is een half jaar lang zelfs in het geheel niet bereikbaar geweest voor hulpverleners, [minderjarige] , of de pleegouders waardoor er in die periode helemaal niets voor [minderjarige] geregeld kon worden. De rechtbank acht het triest dat het telkens zoveel moeite moet kosten om de noodzakelijke medewerking van de moeder te verkrijgen. De rechtbank heeft de indruk dat bij de moeder niet zozeer sprake is van onwil, maar wel van onmacht. De rechtbank vindt het tekenend dat de moeder zich in deze procedure niet verweerd heeft en niet ter zitting is verschenen, terwijl zij het volgens [minderjarige] niet eens is met het verzoek. Ook op dit punt heeft zij het dus laten afweten.
Door het handelen van de moeder lopen zaken die belangrijk zijn voor [minderjarige] voortdurend vertraging op. Dit maakt dat hij vast loopt in zijn ontwikkeling. Zo heeft [minderjarige] een half jaar moeten wachten tot hij met voor hem nodige therapie kon starten en was het voor hem niet mogelijk om te starten met rijlessen. Op dit moment staat [minderjarige] op een belangrijk keerpunt in zijn leven en voor het nemen van stappen richting zijn volwassenheid. Juist nu moeten daarom zonder dralen belangrijke zaken geregeld kunnen worden, zoals bijvoorbeeld [minderjarige] vervolgopleiding en de financiering daarvan, zodat hij in zijn ontwikkeling richting volwassenheid niet stil komt te staan.
Een en ander heeft bovendien een flinke weerslag op het functioneren van [minderjarige] . Niet alleen wordt hij hierdoor belemmerd in praktische zin: zo heeft hij een heel schooljaar lang geen laptop en fiets tot zijn beschikking gehad en heeft hij geen toegang gehad tot zijn spaargeld en geen bankrekening, maar met name levert het telkens uitblijven van moeders toestemming voor [minderjarige] heel veel onzekerheid op. [minderjarige] heeft weliswaar inmiddels therapie gevolgd die hem sterker en zelfstandiger heeft gemaakt, maar de pleegouders maken mee dat [minderjarige] telkens een terugslag krijgt zodra hij afhankelijkheid van de moeder ervaart. Hij slaapt dan nauwelijks, wil niet eten en het lukt hem niet zich te concentreren op school.
Vanwege het feit dat de moeder het voortdurend laat afweten haar toestemming voor zaken betreffende [minderjarige] te geven, staat ook de plek van [minderjarige] in het pleeggezin onder druk. Het voortdurend achter de moeder aan moeten zitten voor het regelen van zaken slokt veel tijd op van pleegouders, nog los van wat dit met [minderjarige] en zijn functioneren doet, hetgeen eveneens zijn weerslag op het gezin heeft. [minderjarige] verblijft al meer dan drie jaar in het pleeggezin en hij heeft zich daar goed ontwikkeld. Hij is gehecht aan de pleegouders en voelt zich thuis bij hen. [minderjarige] ervaart van de pleegouders rust, stimulans, begeleiding, duidelijkheid en toereikende zorg. De pleegouders bieden [minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat. De pleegouders willen de zorg en opvoeding van [minderjarige] graag voortzetten en hem ook na zijn meerderjarigheid blijven bijstaan. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat hij in dit pleeggezin kan blijven wonen en dat hij ook in de toekomst op de pleegouders kan blijven terugvallen.
Op grond van al het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de wijze waarop de moeder uitvoering geeft aan haar gezag over [minderjarige] dermate belastend is voor [minderjarige] en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht, dat [minderjarige] daardoor ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Uit het vorenstaande en uit het gegeven dat [minderjarige] reeds negen jaar niet meer bij de moeder thuis woont, is tevens gebleken dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid van het BW, voor [minderjarige] te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn
5.5.
Nu uit het voorgaande volgt dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a van het BW is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
De benoeming tot voogd
5.6.
De beëindiging van het (eenhoofdig) gezag van de moeder over [minderjarige] leidt ertoe dat niet langer in het gezag over hem is voorzien. Op grond van artikel 1:275, eerste lid van het BW dient de rechtbank daarom een voogd over [minderjarige] te benoemen. Gelet op het bepaalde in artikel 1:275, derde lid van het BW, benoemt de rechtbank in geval van beëindiging van het gezag op verzoek van de pleegouders bij voorkeur tot voogd degenen, dan wel degene, die op het tijdstip van het verzoek de minderjarige ten minste een jaar als behorende tot hun gezin hebben verzorgd en opgevoed, mits dezen bevoegd zijn tot de voogdij.
5.7.
De pleegouders hebben verzocht hen te benoemen tot voogd over [minderjarige] . De rechtbank stelt vast dat de pleegouders voldoen aan de eisen van artikel 1:275, derde lid van het BW en acht benoeming van de pleegouders tot voogd over [minderjarige] in zijn belang wenselijk. De rechtbank betrekt hierbij ook dat [minderjarige] heeft aangegeven de benoeming van de pleegouders tot voogd te wensen.
5.8.
Conform het verzoek zal de rechtbank daarom de pleegouders belasten met de voogdij over [minderjarige] .
5.9.
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Gezien het voorgaande wordt beslist als volgt.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het gezag van de moeder [de moeder] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] , over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ;
6.2.
benoemt [verzoekster] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] en [verzoeker] , geboren [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 4] , tot voogd over voornoemde minderjarige [minderjarige] ;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Drent, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
MK
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.