ECLI:NL:RBLIM:2021:2058

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
8931274 AZ VERZ 20-145
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van achterstallig loon en billijke vergoeding in arbeidszaak met beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de bewindvoerder van [naam onderbewindgestelde] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, om te verklaren dat de werknemer op 1 januari 2020 ontslag op staande voet heeft genomen en om een billijke vergoeding te verkrijgen. De werknemer had zich op 1 november 2019 ziekgemeld en ontving vanaf januari 2020 geen loon meer van de werkgever, [verweerder]. De werkgever heeft geen arbodienst ingeschakeld en heeft ook niet voldaan aan eerdere vonnissen van de kantonrechter die hem tot betaling van achterstallig loon had veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 15 september 2020 en dat er geen recht op een billijke vergoeding bestaat, omdat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd door ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De rechtbank heeft de verzoeken van de bewindvoerder afgewezen, met uitzondering van de veroordeling van de werkgever tot betaling van € 25.515,00 aan achterstallig loon en de proceskosten. De beschikking is gegeven door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8931274 AZ VERZ 20-145
Beschikking van 22 februari 2021
in de zaak van
BB LIM BEWIND,
gevestigd te Sittard (gemeente Sittard-Geleen),
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[naam onderbewindgestelde] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. L.N. Hermans
tegen
[verweerder] ,
h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonend te [woonplaats] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de bewindvoerder en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 20 januari 2021, waarbij [verweerder] niet is verschenen
  • het exploot van oproeping voor de zitting van 9 februari 2021, met medebetekening aan [verweerder] van (onder meer) het verzoekschrift met bijlagen en een akte “betreffende wijziging van eis”)
  • de (voortgezette) mondelinge behandeling op 9 februari 2021, waarbij [verweerder] opnieuw niet is verschenen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde] ) is op 16 september 2018 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van allround machinist grondverzet voor 40 uur per week tegen een overeengekomen nettoloon van € 2.280,00 per vier weken exclusief 8% vakantiebijslag.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is daarna stilzwijgend voortgezet tot 16 september 2020.
2.3.
[naam onderbewindgestelde] heeft zich op 1 november 2019 ziekgemeld bij [verweerder] . [verweerder] heeft daarna geen arbodienst of bedrijfsarts ingeschakeld.
2.4.
[verweerder] heeft met ingang van januari 2020 geen loon meer aan [naam onderbewindgestelde] betaald, met uitzondering van een betaling van € 2.100,00 in mei 2020.
2.5.
Bij (verstek)vonnis van 6 april 2020 heeft de kantonrechter in kort geding [verweerder] veroordeeld tot betaling aan de bewindvoerder van (onder meer) € 6.240,00 nettoloon over de maanden januari tot en met maart 2020, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging.
2.6.
Bij (verstek)vonnis van 15 oktober 2020 heeft de kantonrechter in kort geding [verweerder] veroordeeld tot betaling aan de bewindvoerder van (onder meer) € 10.440,00 nettoloon over de maanden april en juni tot en met september 2020, € 2.512,64 vakantiebijslag en de maximale wettelijke verhoging over deze bedragen.
2.7.
Voornoemde vonnissen zijn aan [verweerder] betekend. [verweerder] heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan de daarin vermelde veroordelingen en tot op heden is het de deurwaarder niet gelukt om deze vonnissen te executeren.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder verzoekt:
primair
voor recht te verklaren dat [naam onderbewindgestelde] wegens een dringende reden op 1 januari 2020 ontslag op staande voet heeft genomen en aan verzoeker een billijke vergoeding toe te kennen die U.E.A. kantonrechter in goede justitie vaststelt wegens verwijtbaar handelen en slecht werkgeverschap door [verweerder] ;
verlof te verlenen om aan de tenuitvoerlegging van deze beschikking en/of aan de reeds gewezen vonnissen van 6 april en 15 oktober 2020 het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden en [verweerder] in gijzeling te doen nemen voor een termijn van zes maanden ter verkrijging van de toegewezen billijke vergoeding en achterstallige en/of toekomstige loonbetalingen;
[verweerder] te veroordelen in de proces- en de nakosten,
subsidiair
4. de arbeidsovereenkomst per direct te ontbinden;
5. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 37.422,00 netto loon;
6. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 24.948,00 netto billijke vergoeding,
7. verlof te verlenen om aan de tenuitvoerlegging van deze beschikking en/of aan de reeds gewezen vonnissen van 6 april en 15 oktober 2020 het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden en [verweerder] in gijzeling te doen nemen voor een termijn van zes maanden ter verkrijging van de toegewezen billijke vergoeding en achterstallige en/of toekomstige loonbetalingen;
8. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten;
meer subsidiair
9. een beslissing in goede justitie te nemen,
10. verlof te verlenen om aan de tenuitvoerlegging van deze beschikking en/of aan de reeds gewezen vonnissen van 6 april en 15 oktober 2020 het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden en [verweerder] in gijzeling te doen nemen voor een termijn van zes maanden.
3.2.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het primaire verzoek is tevergeefs gebaseerd op de redenering dat de arbeidsovereenkomst door [naam onderbewindgestelde] per 1 januari 2020 op grond van een dringende reden onverwijld opgezegd is. Het feit dat [naam onderbewindgestelde] sinds 1 januari 2020 niet meer heeft gewerkt en geen loon meer ontvangen heeft construeert namelijk geen opzegging door [naam onderbewindgestelde] . De verzochte verklaring voor recht dat [naam onderbewindgestelde] ontslag op staande voet heeft genomen zal dus worden afgewezen. Het hiermee verband houdende verzoek [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding zal eveneens worden afgewezen.
4.2.
De bewindvoerder verzoekt primair ook om toepassing van het dwangmiddel lijfsdwang ter verkrijging van betalingen waartoe [verweerder] in de kortgedingvonnissen is veroordeeld en waartoe hij in deze beschikking nog veroordeeld zal worden. Ook dit onderdeel van het primaire verzoek zal worden afgewezen. In artikel 585 Rv is namelijk bepaald in welke gevallen lijfsdwang is toegestaan. Uit deze bepaling volgt dat tenuitvoerlegging van vonnissen en beschikkingen bij lijfsdwang niet is toegestaan bij veroordelingen tot betaling van geld tenzij het gaat om (kort gezegd) een uitkering tot levensonderhoud die krachtens boek 1 BW verschuldigd is. De veroordelingen tot betaling waartoe [verweerder] is veroordeeld en in deze beschikking nog zal worden veroordeeld, zien niet op een dergelijke uitkering, zodat de verzochte lijfsdwang niet is toegestaan. Ook dit verzoek zal dus worden afgewezen.
4.3.
De subsidiair verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal eveneens worden afgewezen op grond van de volgende reden.
4.3.1.
De arbeidsovereenkomst die met ingang van 16 september 2018 voor de duur van een jaar is aangegaan, is met ingang van 16 september 2019 stilzwijgend voortgezet. Het staat immers vast dat [naam onderbewindgestelde] op en na 16 september 2019 nog werkzaamheden voor [verweerder] heeft verricht en dat [verweerder] het overeengekomen loon tot en met december 2019 heeft doorbetaald. De met ingang van 16 september 2019 (ongewijzigd voortgezette) arbeidsovereenkomst is wederom voor de duur van een jaar aangegaan. Dat volgt uit art. 7:668 lid 4 BW. Deze voortgezette arbeidsovereenkomst is dus van rechtswege geëindigd op 15 september 2020. Dat laatste zou anders kunnen als partijen hier iets anders over hebben afgesproken. Dat is echter gesteld noch gebleken. Wat de bewindvoerder wel stelt is dat de arbeidsovereenkomst na 15 september 2020 stilzwijgend is voortgezet. Die stelling had de bewindvoerder echter nader moeten onderbouwen. Dit strookt namelijk niet met het betoog dat [naam onderbewindgestelde] sinds zijn ziekmelding in november 2019 niet meer voor [verweerder] heeft gewerkt en met ingang van januari 2020 geen loon meer ontvangen heeft.
Op grond van deze overwegingen moet het ervoor gehouden worden dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 15 september 2020. Voor zover de bewindvoerder heeft bedoeld te stellen dat sprake is van stilzwijgende voortzetting omdat [verweerder] niet heeft voldaan aan de aanzegverplichting van artikel 668 lid 1 BW geldt dat dit niet leidt tot een voortgezette arbeidsovereenkomst. Hoogstens bestaat in dat geval recht op een vergoeding gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand (lid 3), maar die vergoeding wordt niet gevorderd.
4.3.2.
Omdat de arbeidsovereenkomst tussen [naam onderbewindgestelde] en [verweerder] is geëindigd op 15 september 2020 is er geen arbeidsovereenkomst tussen deze partijen die nog per direct ontbonden kan worden. Hieruit volgt dat de verzochte ontbinding afgewezen zal worden.
4.4.
De subsidiair verzochte betaling van loon van € 37.422,00 netto bestaat uit het loon over het hele jaar 2020 minus de betaling van € 2.100,00, vermeerderd met de vakantiebijslag en het totaal daarvan vermeerderd met 50% wettelijke verhoging. De bewindvoerder is daarbij uitgegaan van een door [verweerder] verschuldigd maandloon van
€ 2.100,00 netto. Het bedrag van € 37.422,00 is niet geheel toewijsbaar aangezien de arbeidsovereenkomst op 15 september 2020 is geëindigd, zodat er geen grond is om [verweerder] te veroordelen tot betaling van het loon na die datum.
Uitgaande van het door de bewindvoerder gehanteerde netto maandloon van € 2.100,00, is dan over het jaar 2020 toewijsbaar:
jan t/m april en juni t/m augustus (7 x € 2.100,00) € 14.700,00
september 15/30 x € 2.100,00
€ 1.050,00
subtotaal € 15.750,00
vakantiebijslag
€ 1.260,00
subtotaal € 17.010,00
wettelijke verhoging
€ 8.505,00
totaal € 25.515,00
4.5.
Subsidiair verzoekt de bewindvoerder ook om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 24.948,00 netto. Een dergelijke vergoeding is toewijsbaar als de arbeidsovereenkomst door ernstig verwijtbaar nalaten of handelen van de werkgever eindigt. [verweerder] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld/nagelaten door geen loon aan [naam onderbewindgestelde] te betalen. De arbeidsovereenkomst is echter niet geëindigd door dit handelen/nalaten, maar doordat de bepaalde tijd waarvoor overeenkomst is aangegaan is verstreken. Hieruit volgt dat (de bewindvoerder van) [naam onderbewindgestelde] geen recht heeft op een billijke vergoeding.
4.6.
De bewindvoerder heeft ook subsidiair en meer subsidiair verzocht om lijfsdwang toe te passen. Dit verzoek zal ook worden afgewezen op grond van hetgeen hiervoor in 4.2. is overwogen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op:
griffierecht: € 83,00
salaris gemachtigde
€ 747,00
totaal: € 830,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan de bewindvoerder van € 25.515,00,
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op € 830,00,
5.3.
verklaart de onderdelen 5.1. en 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW