ECLI:NL:RBLIM:2021:2017

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
03/659176-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van wijkcentrum met opzet en gevolgen voor de benadeelde partij

Op 8 maart 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als penningmeester van een wijkcentrum verantwoordelijk was voor de financiën. De verdachte is veroordeeld voor verduistering van een totaalbedrag van € 47.037,09, dat hij op meerdere momenten tussen 12 augustus 2016 en 21 maart 2018 heeft verduisterd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, ondanks zijn verweer dat hij door medicatie niet in staat was om zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 160 uren opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door [naam aangeefster], heeft een schadevergoeding van € 60.048,55 gevorderd, waarvan de rechtbank € 47.722,81 heeft toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van vertrouwen door de verdachte in zijn rol als penningmeester.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659176-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1974,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat kantoorhoudende te Gennep.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 februari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte een geldbedrag toebehorende aan de [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft verduisterd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had als penningmeester de beschikking over de rekening van [benadeelde] en had daarmee het geld anders dan door misdrijf onder zich. Gelet op het proces-verbaal onderzoek naar PSP’s heeft verdachte zich de geldbedragen, van in totaal € 47.037,09, op meerdere momenten in de tenlastegelegde periode wederrechtelijk toegeëigend. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd, te weten dat hij het geld heeft gebruikt, terwijl hij daarover mocht beschikken als penningmeester.
De officier van justitie acht het, gelet op de financiële stromen tussen de rekening van [benadeelde] en die van de zoon van de verdachte, bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de geldbedragen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het verduisteren van de geldbedragen. De verdachte nam vanwege overbelasting een hogere dosering van de medicatie dan door de arts was voorgeschreven, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij in een roes verkeerde en niet meer wist wat er gebeurde. De verdachte had geen enkel idee dat hij met de spelletjes die hij online speelde geld vergokte en wist niet dat daardoor geld van de rekening van [benadeelde] afgeschreven werd. Toen hij zag dat er geld weg was, heeft hij dit gemeld bij het bestuur. Zijn bekentenis heeft geen waarde, omdat hij een
pleaseris. Hij moet daarom worden vrijgesproken. Subsidiair kan de verduistering hem niet worden toegerekend en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Aangeefster [naam aangeefster] deed namens het slachtoffer [benadeelde] aangifte. Zij verklaarde bij de politie op 5 april 2018 – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Ik ben officieel sinds 5 januari 2018 bestuurslid van de [benadeelde] . [verdachte] is de penningmeester sinds de oprichting van [benadeelde] . Ik wil namens het bestuur van [benadeelde] aangifte doen van mogelijke diefstal / verduistering / oplichting / fraude, in ieder geval van het verdwijnen van geld van [benadeelde] . Voor zover ik weet heeft [benadeelde] maar 1 betaalrekening, te weten [rekeningnummer 1] . Daarnaast is er nog een spaarrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 2] die hangt aan de lopende rekening. Eén bankpas is in het bezit van [verdachte] . De penningmeester beheert die bankrekeningnummers.
Verbalisant [naam verbalisant] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: [3]
Er is nader onderzoek gedaan naar de PSP’s (
naar de rechtbank begrijpt: payment service providers, financiële tussenpersonen [4] ) waar geld naar wordt overgemaakt vanaf de bankrekening van [benadeelde] .
PSP [naam 1]
Zoals beschreven in het proces-verbaal van bankanalyse van de bankrekening van [verdachte] [..] wordt in totaal van de bankrekening van [benadeelde] € 25.770,00 af-/overgeschreven naar een bankrekening van [naam 1] in het kader van bestedingen bij [naam 2] . De eerste af-/overschrijving die te zien is op de bankrekening van [benadeelde] naar [naam 1] in dit kader vond plaats op 23 mei 2017. De laatste af-/overschrijving vond plaats op 20 maart 2018.
PSP [naam 4]
Op de website: [website 1] staat onder meer beschreven dat [naam 3] een betaalmethodiek is die door verschillende casino’s wordt ondersteund dan wel wordt gebruikt voor het doen van betalingen. In de omschrijvingen van alle af-/overschrijvingen naar [naam 4] op de bankrekening van [benadeelde] [..] staat [naam 3] . De eerste af-/overschrijving die te zien is op de bankrekening van [benadeelde] naar [naam 4] vond plaats op 12 augustus 2016. De laatste af-/overschrijving vond plaats op 9 maart 2018. Zoals beschreven in het proces-verbaal van bankanalyse van de bankrekening van [benadeelde] [..] wordt in totaal van de bankrekening van [benadeelde] € 14.259,09 af-/overgeschreven naar een bankrekening van [naam 4] .
PSP [naam 5]
Op de website: [website 2] staat beschreven dat [naam 5] onder meer online betaalmethodes aanbiedt voor online casino’s. Zoals beschreven in het proces-verbaal van bankanalyse van de bankrekening van [benadeelde] [..] wordt in totaal van de bankrekening van [benadeelde] € 7.008,00 af-/overgeschreven naar een bankrekening van [naam 5] . De eerste af-/overschrijving die te zien is op de bankrekening van [benadeelde] naar [naam 1] (
naar de rechtbank begrijpt: [naam 5]) in dit kader vond plaats op 21 juli 2017. De laatste af-/overschrijving vond plaats op 21 maart 2018.
In de periode van 12 augustus 2016 - 21 maart 2018 wordt er van de bankrekening van [benadeelde] in totaal € 47.034,09 (
de rechtbank komt na telling uit op: € 47.037,09) af-/overgeschreven naar bankrekeningen van PSP’s in (vermoedelijk) het kader van online gokken.
Verbalisant [naam verbalisant] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
Zoals beschreven zijn de IP-adresgegevens gevorderd en verkregen. Uit deze informatie komen onder meer de ‘loggegevens’ naar voren die betrekking hebben op de lopende bankrekening ( [rekeningnummer 1] ) van [benadeelde] . Uit de IP-adresgegevens / loggegevens van de bankrekening van [benadeelde] komt onder meer naar voren dat de meeste banktransacties worden gedaan vanaf het IP-adres [naam IP adres] , te weten het IP-adres dat is aangesloten op het GBA-adres van [verdachte] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard – zakelijk weergegeven – :
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik het geld heb verduisterd. Ik besefte dat ik het wel moest zijn geweest, want het kon niet anders. Ik kon voor het betalen en innen van de gokgelden ook beschikken over de bankrekening van mijn zoon. U, oudste rechter, vraagt mij of ik het ben geweest of dat ik het mij niet herinner. Ik heb vlagen van herinneringen. Ik ben het absoluut geweest en ik ben 100% degene die de fout heeft gemaakt.
Bewijsoverwegingen
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de gelden heeft verduisterd en ook de opzet heeft gehad op het zich toe-eigenen van deze geldbedragen, toebehorende aan [benadeelde] . De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen een werkwijze af waaruit blijkt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust heeft gehandeld en wel moet hebben geweten dat hij geldbedragen verspeelde. Hij was immers degene die gelden ten behoeve van het gokken overmaakte en inde, daarbij doelbewust gebruikmakend van meerdere bankrekeningen waarover hij kon beschikken.
De rechtbank acht gelet op bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat het verduisteren van de geldbedragen heeft plaatsgevonden in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 21 maart 2018. Verdachte zal van de overige ten laste gelegde periode partieel worden vrijgesproken.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde is bewezen, zij het over een periode van kortere duur.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 21 maart 2018 in de gemeente Venray, telkens opzettelijk, een geldbedrag (tot in totaal ongeveer 47.000 euro), toebehorende aan de [benadeelde] , welke geldbedrag verdachte als penningmeester van die stichting onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ongeloofwaardig dat verdachte niet heeft geweten wat hij aan het doen was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij smoesjes heeft verzonnen en achteraf wil hij hetgeen hij heeft gedaan niet erkennen. De psychiater heeft gerapporteerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de medicatie van verdachte van invloed is geweest op zijn functioneren. De medicatie heeft derhalve geen invloed gehad op de beslissingen die verdachte heeft genomen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu het tenlastegelegde de verdachte niet is toe te rekenen. De verdachte heeft het geneesmiddel oxycodon in combinatie met andere medicijnen gebruikt hetgeen ertoe heeft geleid dat de verdachte voor de buitenwereld een keurige man was, maar van binnen niet goed functioneerde.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De psychiater A.L. Verheijen en de psychiater-klinisch farmacoloog prof. R.J. Verkes hebben over de geestvermogens van de verdachte op 10 maart 2020 gezamenlijk een rapport uitgebracht.
In de rapportage komt – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren.
Op basis van de anamnese en de gegevens zijn er voldoende aanwijzingen voor het bestaan van een gokstoornis en een stoornis in het gebruik van opioïde ten tijde van het ten laste gelegde. De aanwezigheid van de gokstoornis staat in direct verband met het ten laste gelegde, daar het ten laste gelegde niet gepleegd zou zijn als er geen sprake was geweest van een gokstoornis. Onderzoekers zien echter geen aanleiding om te vermoeden dat de realiteitstoetsing van de verdachte niet intact was, dat hij niet op de hoogte was van de strafbaarheid van zijn handelen of dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. Vanwege het medicatiegebruik ten tijde van het ten laste gelegde hebben onderzoekers onderzocht of het gebruik van oxycodon en gabapentine een verband zou kunnen hebben met het ten laste gelegde. Beide middelen staan erom bekend dat zij sufheid en verwardheid kunnen veroorzaken. Impulsiviteit of gokgedrag zijn geen bekende bijwerkingen van beide middelen. Op basis van het bijwerkingenspectrum is het daarom niet aannemelijk dat er een verband is tussen het ten laste gelegde en de gebruikte medicatie. Daarnaast zijn er in het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ook onvoldoende aanwijzingen te vinden voor een significante gedragsontregeling ten gevolge van de medicatie. Hij zou in zijn functie voor [benadeelde] goed gefunctioneerd hebben en anderen merkten geen bijzonder gedrag op. Tevens speelt mee dat de verdachte uit zichzelf in maart 2018 is gestopt met gokken, ondanks dat hij op dat moment nog steeds gabapentine en oxycodon gebruikte. Indien het gebruik van beide middelen geleid zou hebben tot een significante gedragsontregeling, zoals het manifest worden van een latente gokstoornis, dan is het onwaarschijnlijk dat het gokken stopt tijdens gebruik van beide middelen en dan is het tevens onwaarschijnlijk dat de verdachte geen afwijkend functioneren op andere terreinen heeft laten zien. Daarnaast was er bij eerder gebruik van oxycodon (2013) ook geen sprake van gokproblemen of het plegen van delicten. Er zijn daarmee onvoldoende aanwijzingen voor het bestaan van een verband tussen gebruik van gabapentine en oxycodon en het ten laste gelegde. Concluderend zien onderzoekers geen redenen om het ten laste gelegde niet of verminderd toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De verdachte was ten tijde van het plegen van het aan hem tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en is van oordeel dat de verdachte strafbaar is.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte en een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Gelet op het maatschappelijk belang, de omvang van de gokverslaving, de hoogte van het verduisterde bedrag en de vertrouwenspositie die verdachte bezat, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde zijn. De officier van justitie zal geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf vorderen, nu de verdachte nog steeds nadeel van zijn handelen ondervindt. De reclassering heeft weliswaar gerapporteerd dat een taakstraf niet geïndiceerd is, maar de reclassering is kundig in het vinden van een passend traject voor de verdachte. De officier van justitie heeft, ondanks het feit dat er geen recidivegevaar is, tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, nu sprake is van een ernstig feit en er gezien zijn justitiële documentatie een stok achter de deur dient te zijn om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan de verdachte naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een lagere dan wel geen taakstraf op te leggen, gelet op hetgeen de reclassering heeft geadviseerd. De raadsman acht de eis van de officier van justitie niet passend, nu geen sprake is van de strafverzwarende omstandigheid dat de verduistering in persoonlijke dienstbetrekking heeft plaatsgevonden en de richtlijnen van het openbaar ministerie een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden vermelden. De verdachte wil graag iets bijdragen aan de samenleving, maar de taakstraf dient, gelet op het advies van de reclassering, te passen binnen de mogelijkheden van de verdachte. De verdachte kan als ervaringsdeskundige voordrachten houden, en doet dat ook al. Indien de rechtbank de verdachte veroordeelt tot het verrichten van een taakstraf, dient de duur van het voorarrest in mindering te worden gebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het keer op keer verduisteren van geldbedragen die hij als penningmeester van een stichting onder zich had. Het totaalbedrag betrof € 47.037,09. Door zijn handelen heeft de verdachte [benadeelde] financieel fors benadeeld. Bovendien heeft hij zijn positie als penningmeester ernstig misbruikt en het in hem als penningmeester en bestuurslid van [benadeelde] gestelde vertrouwen beschaamd. Kennelijk handelde de verdachte puur uit eigen financieel gewin door het geld aan te wenden om in zijn gokverslaving te voorzien. De verdachte heeft geen rekening en verantwoording afgelegd over de administratie en het beheer over de gelden die hij onder zich had en heeft ook ter terechtzitting niet werkelijk verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij zegt wel ‘dat hij verantwoordelijkheid neemt’ maar hij beroept zich ook op geheugenzwakte waardoor hij zegt zich er maar weinig van te herinneren. Voor de vrijwilligers die nu [benadeelde] draaiende houden en met de gevolgen geconfronteerd worden, is de houding van de verdachte zeer onbevredigend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het over de verdachte opgemaakt strafblad d.d. 25 november 2020. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank acht de gevorderde strafmodaliteiten van de officier van justitie passend. Alhoewel de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank – indachtig het advies van de reclassering – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank heeft bovendien in enige mate rekening gehouden met de beperkingen die de reclassering met betrekking tot de taakstraf in haar advies heeft weergegeven. Gelet hierop en het voorgaande, zal de rechtbank een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren opleggen. De rechtbank acht deze proeftijd passend omdat de verdachte mogelijk weer in de verleiding zal komen om aan zijn gokverslaving toe te geven, met mogelijk nadelige gevolgen voor anderen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam aangeefster] heeft namens [benadeelde] een schadevergoeding gevorderd van € 60.048,55 ter zake van materiële schade, bestaande uit de posten verduisterde geldbedragen (€ 47.722,81), accountantkosten (€ 4.986,00), uitbetaald vakantiegeld (€ 5.000,00) en diverse aankopen (€ 2.339,47), vermeerderd met de wettelijke rente. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde partij om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 53.023,09, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is de officier van justitie uitgegaan van het bedrag dat verduisterd is van € 47.037,09 en heeft zij rekening gehouden met de accountantskosten van € 4.986,00. Over het uitbetaalde vakantiegeld en de aankopen van diverse goederen heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze kosten geen rechtstreekse schade door het tenlastegelegde feit betreffen. Naar deze kosten is geen onderzoek verricht en niet kan worden vastgesteld dat de goederen bij de verdachte zijn terechtgekomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het toe te wijzen bedrag.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het is de vraag waarom er onderzoek door een accountant is gedaan, omdat er reeds door de politie onderzoek is gedaan. Ook is er geen enkele onderbouwing voor de aangekochte goederen. Bij de civiele rechter kan bovendien verweer worden gevoerd over de eigen schuld van [benadeelde] , nu het bestuur van [benadeelde] toerekenbaar tekort is geschoten door het optreden van de verdachte als penningmeester jarenlang niet te controleren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De aan de verdachte ten laste gelegde verduistering van geldbedragen is bewezen verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van dat bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade heeft geleden, namelijk het verduisterde bedrag ad € 47.722,81. Alhoewel de hoogte van dit bedrag afwijkt van hetgeen strafrechtelijk is bewezen, heeft de benadeelde partij de hoogte van dit schadebedrag als gevolg van de verduistering onderbouwd en is de hoogte van dit bedrag niet door of namens de verdachte betwist. Deze schade is het rechtstreeks gevolg van dit strafbare feit. De benadeelde partij is dan ook in zoverre ontvankelijk in haar vordering. Dat mogelijk sprake zou zijn van eigen schuld van [benadeelde] is geenszins aannemelijk geworden, nu alleen de verdachte gelden heeft verduisterd en juist hij verantwoordelijk was voor de rekeningen. Er zijn verder geen feiten gesteld of gebleken die, indien ze vast zouden komen te staan, met zich zouden brengen dat [benadeelde] eigen schuld heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft het bedrag dat verduisterd is, zijnde € 47.722,81, kan worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Waar het betreft de kosten van de accountant is namens de verdachte betwist dat de kosten van de accountant (uitsluitend) zien op het onderzoek naar aanleiding van het schadeveroorzakend handelen van de verdachte. Uit de ter terechtzitting overgelegde factuur blijkt niet eenduidig waar de accountantskosten op zien. Daarnaar verder onderzoek doen zou het strafproces onevenredig belasten. Van de overige schadeposten, zoals die betreffende de aanschaf van goederen en het uitkeren van een vergoeding aan bestuurders, is gesteld noch gebleken dat deze rechtstreekse schade betreffen door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op een totaalbedrag van € 47.722,81, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 augustus 2016. De rechtbank zal over dit bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst gedeeltelijk toede vordering van de benadeelde partij
    [benadeelde]en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 47.722,81, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 12 augustus 2016 tot de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat zij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2021.
Buiten staat
Mrs. R. Verkijk en M.G.J.M. van der Staak zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 augustus 2016 tot en met 13 april 2018 in de gemeente Venray, telkens opzettelijk, een geldbedrag (tot in totaal ongeveer 47.000 euro), in elk geval telkens enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welke geldbedragen verdachte als penningmeester van die [benadeelde] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2018046119, gesloten d.d. 13 juni 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 89.
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam aangeefster] namens [benadeelde] d.d. 5 april 2018, pagina 14-21.
3.Proces-verbaal Onderzoek naar PSP’s d.d. 13 juni 2018, pagina 33-34.
4.Proces-verbaal Bankanalyse bankrekeningen [verdachte] d.d. 20 april 2018, pagina 36.
5.Proces-verbaal Bankanalyse bankrekeningen [benadeelde] d.d. 8 mei 2018, pagina 41-47.