ECLI:NL:RBLIM:2021:1980

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
8526143 CV EXPL 20-2249
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van herstelkosten wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert eiser vergoeding van herstelkosten van gedaagde wegens toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. Eiser heeft op 1 april 2019 zijn ramen laten wassen door medewerkers van gedaagde, waarna hij krassen op de ramen ontdekte. Eiser heeft gedaagde aansprakelijk gesteld, maar gedaagde heeft de aansprakelijkheid ontkend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht en dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming daarvan. De kantonrechter oordeelt dat het enkel wassen van ramen niet kan worden gekwalificeerd als het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, zoals bedoeld in artikel 7:750 BW. De schade is voldoende onderbouwd door eiser, onder andere door een deskundigenrapport van DEKRA, dat aantoont dat de krassen door gedaagde zijn veroorzaakt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de herstelkosten, onderzoekskosten en proceskosten, met wettelijke rente vanaf de datum van verzuim.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8526143 CV EXPL 20-2249
Vonnis van de kantonrechter van 3 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R. Reitsma, Achmea Rechtsbijstand,
tegen

1.de vennootschap onder firma

[gedaagde sub 1],
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] , vennoot van sub 1,
wonend te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van sub 1,
wonend te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4] , vennoot van sub 1,
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M. van Kempen, ARAG SE.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] (mannelijk enkelvoud) genoemd worden, tenzij zij afzonderlijk worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van de dagvaarding van 7 mei 2020
- de conclusie van antwoord
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediende brief van [eiser] van 22 september 2020 (met aanvullende producties)
- het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 15 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 april 2019 hebben twee medewerkers van [gedaagde] bij [eiser] zijn ramen gewassen.
2.2.
Direct na afloop van de werkzaamheden heeft [eiser] krassen op zijn ramen ontdekt. Op 2 april 2019 heeft [eiser] de schade telefonisch aan [gedaagde] kenbaar gemaakt.
2.3.
Na het versturen van brieven, waarin [eiser] [gedaagde] om een oplossing heeft verzocht, heeft [eiser] in november 2019 DEKRA Experts, hierna DEKRA, ingeschakeld.
2.4.
DEKRA heeft vervolgens Glasstone B.V. verzocht om een beoordeling van de herstelmogelijkheden van de ramen. Glasstone B.V. heeft geconcludeerd dat herstel mogelijk is. De herstelkosten zijn vervolgens door DEKRA begroot op € 3.006,85.
2.5.
Op 29 januari 2020 heeft DEKRA een onderzoeksrapport uitgebracht (overgelegd als productie 4 dagvaarding). Op pagina 4 van het onderzoeksrapport staat onder meer het volgende vermeld:

2. De schadeoorzaak
Op basis van onze bevindingen tijdens ons bezoek (waaronder de aard, de positie en richting van de krassen) en de informatie die wij ontvingen van partij 1 concluderen wij dat de krassen door partij 2 moeten zijn veroorzaakt tijdens het bewassen van glaspanelen, hetgeen volgens opgave van partij 1 sinds de oplevering van de aanbouw slechts éénmaal werd uitgevoerd door partij 2.
Partij 1 verklaarde ons dat de beglazing in de puien van de aanbouw bij de oplevering van de aanbouw niet waren bekrast en de beglazing sindsdien zelf nooit te hebben bewassen.
3. Het causaal verband tussen schade/gebrek en handelen/nalaten wederpartij
Op basis van bovenstaande achten wij een causaal verband tussen de door ons geconstateerde beschadigingen en het handelen van partij 2 voldoende aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt.”
2.6.
Per brief van 30 januari 2020 (overgelegd als productie 5 dagvaarding) heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade aan zijn ramen. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] niet als zorgvuldig opdrachtnemer heeft gehandeld. Sour c.s is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tot het wassen van ramen. Daartoe voert [eiser] aan dat de medewerkers van [gedaagde] krassen op zijn ramen hebben veroorzaakt. Daarom dient [gedaagde] de schade, bestaande uit herstel- onderzoeks- en buitengerechtelijke kosten, te vergoeden.
3.2.
Op bovenstaande gronden vordert [eiser] om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
tot het betalen van € 3.006,85 aan schadevergoeding, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 30 januari 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
tot het betalen aan [eiser] van de onderzoekskosten begroot op € 1.139,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten van € 425,69 inclusief BTW, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van [eiser] . Het primaire verweer van [gedaagde] is dat de tussen hem en [eiser] gesloten overeenkomst geen overeenkomst van opdracht maar een aanneemovereenkomst is. Hij stelt niet aansprakelijk te zijn voor de schade nu hij, conform artikel 7:758 BW, na oplevering van het werk uit de aansprakelijkheid is ontslagen. Voorts voert [gedaagde] ook het verweer dat de schade aan de zijde van [eiser] niet is bewezen en dat de deskundige van DEKRA, bij het uitvoeren van het onderzoek, de beginselen van hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen. Tot slot voert [gedaagde] het verweer dat aan zijn zijde geen sprake is van een tekortkoming ex artikel 6:74 BW en dat [eiser] bovendien te laat heeft geklaagd.
Overeenkomst van opdracht
4.2.
Het primaire verweer van [gedaagde] faalt. De tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst is niet te kwalificeren als aanneemovereenkomst. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de ramen van [eiser] zou wassen. In tegenstelling tot wat [gedaagde] stelt, wordt bij het wassen van ramen een bestaande zaak niet bewerkt. Er worden ook geen werken van stoffelijke aard tot stand gebracht. Bij het wassen van ramen worden deze enkel schoongemaakt. Het enkele schoonmaken van een zaak is niet aan te merken als het tot stand brengen of vervaardigen van een bepaald werk van stoffelijke aard in de zin van artikel 7:750 BW.
4.3.
Volledigheidshalve merkt de kantonrechter op dat de kwalificatie van de overeenkomst in deze niet relevant is. Ongeacht de kwalificatie van de overeenkomst dient allereerst te worden beoordeeld of sprake is van schade ontstaan door het handelen van [gedaagde] Als dat het geval blijkt te zijn, dient vervolgens te worden beoordeeld of [eiser] de schade tijdig heeft gemeld. Van belang is dat zowel bij een overeenkomst van opdracht als bij een aanneemovereenkomst de opdrachtgever binnen een bekwame tijd moet klagen over het tekortschieten van zijn wederpartij.
Schade, causaal verband en tekortkoming in de nakoming
4.4.
[eiser] heeft de door hem gestelde schade onderbouwd met foto’s van vóór en na datum uitvoering opdracht door [gedaagde] , het onderzoeksrapport van DEKRA en de offerte van Glasstone B.V. Daarnaast heeft hij tijdens de mondelinge behandeling uitgebreid toelichting gegeven over de wijze waarop de medewerkers van [gedaagde] te werk zijn gegaan. [eiser] heeft verklaard dat hij ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden krasgeluiden heeft gehoord, maar dat hij deze toen niet als zodanig heeft geïnterpreteerd. De medewerker van [gedaagde] heeft de krasgeluiden hoogstwaarschijnlijk niet gehoord omdat hij een koptelefoon op had. Voorts heeft [eiser] ook verklaard dat de beglazing in de puien van de aanbouw bij de oplevering van de aanbouw (in de zomer van 2018) niet waren bekrast en de beglazing tot 1 april 2019 niet was gewassen.
4.5.
DEKRA heeft op basis van haar onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en de schade van [eiser] voldoende aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt. Gelet op de bevindingen van DEKRA alsmede gelet op de gedetailleerde toelichting van [eiser] , de door [eiser] overgelegde foto’s en de door hem aan [gedaagde] verzonden brieven is de enkele ontkenning van [gedaagde] , dat zijn medewerkers de krassen hebben veroorzaakt, onvoldoende om de gemotiveerde stellingen van [eiser] en de bevindingen van DEKRA te ontkrachten.
4.6.
De kantonrechter gaat er, gelet op bovenstaande overweging, in het navolgende dan ook van uit dat [gedaagde] op 1 april 2019, in opdracht van [eiser] , de ramen van [eiser] heeft gewassen en dat als gevolg daarvan krassen op de ramen zijn ontstaan. Het causaal verband tussen de krassen (schade) en het handelen van [gedaagde] staat daarmee vast. Gelet op voorgaande vaststelling concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou doen en dat [gedaagde] dus ondeugdelijk heeft gepresteerd. [gedaagde] heeft bij zijn werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen (artikel 7:401 BW). Hij is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.7.
De tekortkoming in de nakoming van de opdracht verplicht [gedaagde] om de schade die [eiser] lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming [gedaagde] niet kan worden toegerekend. Een tekortkoming kan [gedaagde] slechts niet worden toegerekend, indien zij én niet te wijten is aan zijn schuld én niet krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt, aldus artikel 6:75 BW. [gedaagde] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
4.8.
Onnavolgbaar is het betoog van [gedaagde] dat DEKRA de beginselen van hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen. Tijdens de mondelinge behandeling is immers vast komen te staan dat [gedaagde] bekend was met de datum en het tijdstip waarop DEKRA het onderzoek zou verrichten. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] niets van zich heeft laten horen waardoor het onderzoek zonder hem is doorgegaan. Dat het onderzoek zonder [gedaagde] is uitgevoerd, betreft een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van [gedaagde] dient te komen. Bovendien heeft [eiser] het onderzoeksrapport ruim vóór deze procedure naar [gedaagde] verstuurd. Als [gedaagde] het niet eens was met de inhoud van het rapport of van mening was dat het te eenzijdig was opgesteld, had het op zijn weg gelegen om contra-expertise te laten uitvoeren. Dat is echter niet gebeurd.
Beroep op artikel 6:89 BW
4.9.
[gedaagde] heeft gesteld dat de schade aan [eiser] toegerekend moet worden omdat hij vrij laat, te weten in november 2019, voor het eerst heeft geklaagd. Ook dit verweer wordt verworpen. [eiser] heeft immers gesteld dat hij de medewerkers van [gedaagde] direct na het uitvoeren van de opdracht met de krassen heeft geconfronteerd en [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat zijn medewerkers de krassen na de uitvoering van de opdracht hebben gezien. Bovendien heeft [eiser] voldoende onderbouwd (met overzichten van zijn telefoongesprekken) gesteld dat hij ook op 2 april 2019 telefonisch een melding heeft gemaakt bij [gedaagde] De in artikel 6:89 BW bedoelde klacht is vormvrij, zodat een telefonische melding ook volstaat. Gelet op voorgaande is de conclusie dat [eiser] met bekwame spoed heeft gehandeld en de aanwezigheid van krassen tijdig heeft gemeld zodat het beroep van [gedaagde] op de klachtplicht van artikel 6:89 BW faalt.
4.10.
De overige stellingen van [gedaagde] , waaronder zijn stelling over de toepasselijkheid van zijn algemene voorwaarden, kunnen gelet op de voorgaande conclusies, onbesproken blijven. De vordering van [eiser] , om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.006,85 aan herstelkosten, zal worden toegewezen.
Onderzoekskosten
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op onderzoekskosten ter hoogte van € 1.139,42. Zijn vordering onderbouwt hij met de factuur van DEKRA van 29 januari 2020 (overgelegd als productie 10 dagvaarding). Ten aanzien van de gevorderde onderzoekskosten geldt dat deze ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid zijn gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen. Tegen de gevorderde onderzoekskosten heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd zodat de onderzoekskosten zoals gevorderd worden toegewezen.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten
4.12.
[eiser] vordert wettelijke rente over de herstel- en onderzoekskosten berekend vanaf 30 januari 2020. Hij stelt dat hij op dat moment op de hoogte is geraakt met de daadwerkelijke hoogte van zowel de herstel- als onderzoekskosten. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente is de datum waarop [eiser] met de hoogte van de schadeposten bekend is geraakt, niet relevant. Conform artikel 6:119 BW is relevant de datum waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt met het betalen van die kosten. [eiser] heeft niet gesteld op welke datum het verzuim van [gedaagde] is ingetreden maar uit de door hem overgelegde brief van 30 januari 2020 kan worden opgemaakt dat [gedaagde] op voornoemde datum aansprakelijk is gesteld en tot 17 februari 2020 de tijd heeft gekregen om te betalen. Nu betaling niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, is het verzuim op 17 februari 2020 ingetreden. De wettelijke rente over de herstel- en deskundigenkosten is daarom pas vanaf 17 februari 2020 toewijsbaar.
4.13.
[eiser] heeft ook nog gesteld dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van deze procedure, maar heeft deze niet nader gespecificeerd, zodat het uit dien hoofde gevorderde bedrag zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot de datum dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierrecht € 236,00
- salaris gemachtigde
€ 498,00(2 x tarief € 249,00)
Totaal € 840,47
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van:
  • € 3.006,85 aan herstelkosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2020 tot de dag waarop de vordering volledig is voldaan,
  • € 1.139,42 aan onderzoekskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2020 tot de dag waarop de vordering volledig is voldaan,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 840,47,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken.
Type: NZ