ECLI:NL:RBLIM:2021:1954

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
C/03/262710 / FA RK 19-1264
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor erkenning en DNA-onderzoek in familierechtelijke kwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige. De man, verzoeker, heeft eerder een DNA-onderzoek aangevraagd om vast te stellen of hij de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 16 september 2019 bepaald dat er een DNA-onderzoek moest plaatsvinden, maar de moeder heeft hieraan niet meegewerkt. Gezien de langdurige weigering van de moeder om haar medewerking te verlenen, heeft de rechtbank besloten een dwangsom op te leggen van € 250,- per dag(deel) dat de moeder in gebreke blijft. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man, indien de moeder niet meewerkt, de mogelijkheid heeft om haar in gijzeling te nemen voor een periode van maximaal dertig dagen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling het belang van de minderjarige vooropgesteld. De man heeft aangevoerd dat de weigerachtige houding van de moeder de identiteitsontwikkeling van de minderjarige ernstig in gevaar brengt. De moeder heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij bereid is mee te werken aan een DNA-onderzoek, maar dat dit niet noodzakelijk is omdat zij ervan overtuigd is dat de man de vader is. De bijzondere curator heeft het belang van duidelijkheid over de verwantschap tussen de man en de minderjarige benadrukt.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de moeder moet meewerken aan het DNA-onderzoek en dat de deskundige van Verilabs contact met haar zal opnemen voor de afname van het DNA-materiaal. De rechtbank heeft de beslissing op de overige verzoeken van de man aangehouden voor vijf maanden, in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Zaaknummer: C/03/262710 / FA RK 19-1264
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.A.M. Bakker, kantoorhoudend in Maastricht.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
thans wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. H.F.A. Bronneberg, kantoorhoudend in Sittard-Geleen,
ter zake het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning tevens de minderjarige:
[minderjarige] ,
verder te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. L.W.M. Hendriks,
advocaat, kantoorhoudend in Maastricht,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] .
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van
16 september 2019.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de brief van de deskundige van Verilabs van 3 januari 2020, ontvangen op
6 januari 2020;
- de brief van de deskundige van Verilabs van 14 juli 2020, ontvangen op
15 juli 2020;
  • de brief van de bijzondere curator van 28 juli 2020, ontvangen op 29 juli 2020;
  • de brief van de man van 29 juli 2020, ontvangen op 31 juli 2020;
  • het aanvullend verzoekschrift van de man, ontvangen op 29 januari 2021;
  • de reactie van de bijzondere curator op het aanvullend verzoekschrift van
4 februari 2021, ontvangen op 5 februari 2021;
- het verweerschrift van de moeder, ontvangen op 10 februari 2021.
De mondelinge behandeling is voortgezet op de zitting van 26 februari 2021, waar zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht.

2.De verdere beoordeling

Bij voormelde beschikking van 16 september 2019 heeft de rechtbank een onderzoek bevolen naar het DNA-materiaal van de man, [minderjarige] en de moeder. Daarbij is een deskundige verbonden aan Verilabs benoemd.
Verilabs heeft de rechtbank bericht dat, ondanks diverse uitnodigingen, de moeder niet heeft meegewerkt aan de afgifte van DNA-materiaal van haar en [minderjarige] . Verilabs beschikt wel over het DNA-materiaal van de man.
2.2.
De man persisteert bij zijn verzoeken en verzoekt aanvullend, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de moeder te bevelen haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de beschikking van 16 september 2019, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat de moeder vanaf drie weken na de betekening van de beschikking in gebreke blijft haar medewerking te verlenen;
  • de man te machtigen om zodra voor een bedrag van € 10.000,- aan dwangsommen is verbeurd, de moeder voor elke keer dat zij vervolgens niet meewerkt aan een DNA-onderzoek, in gijzeling te doen nemen voor de duur van twee dagen, totdat een maximum van dertig dagen is bereikt.
Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt de man dat de moeder niet vrijwillig meewerkt aan een DNA-onderzoek, terwijl het in het belang van [minderjarige] is dat vast komt te staan wie haar biologische vader is. Door de weigerachtige houding van de moeder komt de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] ernstig in gevaar, waardoor een ondertoezichtstelling volgens de man noodzakelijk is.
2.3.
De moeder voert verweer tegen de aanvullende verzoeken van de man en stelt zich op het standpunt dat deze moeten worden afgewezen, kosten rechtens. Volgens de moeder is een DNA-onderzoek niet noodzakelijk, omdat zij ervan overtuigd is dat de man de vader is van [minderjarige] . Als een DNA-onderzoek echter toch nodig is, is de moeder bereid hieraan mee te werken. De moeder is ook bereid toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] door de man, zodat dit verzoek dient te worden afgewezen.
2.4.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het nog steeds in het belang van [minderjarige] is dat er duidelijkheid komt over het verwantschap tussen de man en [minderjarige] . Nu de moeder, ondanks haar twijfel hieromtrent, niet meewerkt aan het DNA-onderzoek, moet zij worden verplicht mee te werken aan dit onderzoek door middel van de oplegging van een dwangsom. De bijzondere curator acht de door de man verzochte gijzeling een stap te ver.
2.5.
De raad ziet vooralsnog geen reden een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] te doen. De raad is in een eerder stadium betrokken geweest en toen is geconcludeerd dat het vrijwillig kader toereikend is. De moeder werkt ook mee aan de vrijwillige hulpverlening. Er bestaan wel zorgen over de rol van de man in het leven van [minderjarige] , maar op dit moment staat nog niet vast dat de man de biologische vader van [minderjarige] is.
2.6.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking is overwogen en beslist.
De rechtbank heeft in voormelde beschikking overwogen dat, nu de moeder erover twijfelt of de man de verwekker van [minderjarige] is en zowel de man als de bijzondere curator een DNA- onderzoek aangewezen achten, het van belang is dat in deze zaak duidelijkheid komt over de verwantschap tussen de man en [minderjarige] . Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat [minderjarige] , gelet op haar identiteitsontwikkeling, een zwaarwichtig belang heeft bij duidelijkheid over haar afstamming. De rechtbank heeft daarom bij beschikking van
16 september 2019 voormeld deskundigen onderzoek bevolen.
2.6.2.
De moeder heeft niet meegewerkt aan dit DNA-onderzoek, ondanks dat zij hiertoe meermalen door Verilabs is uitgenodigd. Op de zitting heeft de advocaat van de moeder aangevoerd dat de moeder nu wel bereid is mee te werken aan een DNA-onderzoek, al vindt de moeder een dergelijk onderzoek eigenlijk onnodig. De rechtbank heeft echter, gelet op de langdurig weigerachtige houding van de moeder, onvoldoende vertrouwen dat de moeder nog op vrijwillige basis zal meewerken aan het DNA-onderzoek. Daarom rest de rechtbank niets anders dan de moeder te bevelen mee te werken aan het DNA-onderzoek op verbeurte van een dwangsom.
De rechtbank zal bepalen dat de deskundige zo spoedig mogelijk contact zal opnemen met de moeder voor het maken van de benodigde afspraak voor de afname van het DNA-materiaal van de moeder en [minderjarige] bij de afnamelocatie van Verilabs in Maastricht (Oxfordlaan 70, 6229 EV Maastricht). De rechtbank zal de adresgegevens van de moeder per separate post doen toekomen aan Verilabs. De medewerking van de moeder dient eruit te bestaan dat zij met [minderjarige] bij de afspraak bij Verilabs aanwezig is en dat zij daar haar volledige medewerking zal geven aan de afgifte van het vereiste DNA-materiaal, bij gebreke waarvan de moeder aan de man een dwangsom van € 250,- zal verbeuren per dag(deel) dat zij, vanaf drie weken na de betekening van deze beschikking, in gebreke blijft haar medewerking aan dit DNA-onderzoek te verlenen.
De advocaat van de moeder heeft in dit kader op de zitting verklaard dat de moeder alsnog bereid is mee te werken aan het DNA-onderzoek. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder die toezegging nakomt, zodat het niet nodig is dwangsommen te verbeuren.
2.6.3.
De rechtbank ziet aanleiding de maximale hoogte van de te verbeuren dwangsommen vast te stellen op € 7.500,-.
2.6.4.
De rechtbank acht het op dit moment te verstrekkend te bepalen dat de beschikking bij niet-nakoming uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang en zal daarom dit verzoek van de man afwijzen.
De rechtbank zal de beslissing op de overige verzoeken van de man aanhouden, pro forma voor vijf maanden.
Mocht uit het deskundigenbericht volgen dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] , dan dient de man zich schriftelijk erover uit te laten of hij de verzoeken handhaaft.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de moeder dient mee te werken aan het bij beschikking van 16 september 2019 bevolen DNA-onderzoek;
bepaalt dat de bij beschikking van 16 september 2019 benoemde deskundige na bericht van de rechtbank zo spoedig mogelijk contact zal opnemen met de moeder voor het maken van de benodigde afspraak voor de afname van het DNA-materiaal van de moeder en [minderjarige] bij de afnamelocatie van Verilabs in Maastricht (Oxfordlaan 70, 6229 EV Maastricht);
veroordeelt de moeder tot betaling van een dwangsom aan de man van € 250,- per dag(deel),
dat zij vanaf drie weken na de betekening van de beschikking in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 7.500,-;
bepaalt dat de deskundige binnen vier maanden na deze beschikking een schriftelijk gemotiveerd bericht met een duidelijke conclusie ter griffie dient in te leveren, met een opgave van de kosten van de deskundige;
bepaalt dat partijen van de griffier een afschrift van het deskundigenbericht met een opgave van de kosten van de deskundige zullen ontvangen en daarbij in de gelegenheid worden gesteld zich binnen veertien dagen schriftelijk uit te laten over het deskundigenbericht en over de vraag wie van partijen de kosten van de deskundige dient te dragen;
bepaalt dat de man, als uit het deskundigenbericht volgt dat hij niet de biologische vader is van [minderjarige] , zich binnen veertien dagen schriftelijk erover dient uit te laten in hoeverre de voorliggende verzoeken door hem gehandhaafd worden;
houdt de beslissing op die verzoeken aan, pro forma voor vijf maanden, in afwachting van het deskundigenbericht en de eventuele schriftelijke reacties van partijen;
wijst af het verzoek tot het oplegging van lijfsdwang.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey als griffier op
5 maart 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.