ECLI:NL:RBLIM:2021:1927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
C/03/287073 / JE RK 21-22 en C/03/287074 / JE RK 21-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gedeeltelijke toekenning van gezag in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) tot gedeeltelijke toekenning van het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De GI verzocht om het gezag te mogen uitoefenen voor de aanmelding van de kinderen bij een basisschool, omdat zij van mening was dat een schoolwisseling beter zou zijn voor de sociale en individuele ontwikkeling van de kinderen. De ouders van de minderjarigen, die gezamenlijk werden bijgestaan door advocaat mr. J.G. van Ek, stemden echter niet in met de schoolwisseling en wezen het verzoek van de GI af. De kinderrechter heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 februari 2021, waar de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de kinderen en de noodzaak van de schoolwisseling in het kader van de ondertoezichtstelling. Hij heeft vastgesteld dat de kinderen loyaal zijn aan hun ouders en dat een schoolwisseling midden in het schooljaar niet in hun belang zou zijn. Bovendien is er de mogelijkheid om de sociale interactie van de kinderen op andere manieren te bevorderen, zoals door deelname aan sport- of hobbyclubs. Gezien het feit dat er binnen enkele maanden meer duidelijkheid zal komen over het perspectief van de kinderen, heeft de kinderrechter besloten het verzoek van de GI af te wijzen. De beslissing houdt in dat de GI niet het gedeeltelijke gezag over de kinderen krijgt voor de aanmelding bij een andere school, en dat de huidige situatie voorlopig gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummers: C/03/287073 / JE RK 21-22 en C/03/287074 / JE RK 21-23
Datum uitspraak: 12 februari 2021
Beschikking gedeeltelijke uitoefening gezag aan de GI ex
artikel 1:265e lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaken van:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd in Roermond,
hierna te noemen: de GI,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonend in [woonplaats] ,
gezamenlijk advocaat mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend in Heerlen.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 6 januari 2021 zijn bij de griffie twee afzonderlijke verzoekschriften met bijlagen van de GI van 4 januari 2021 ingekomen.
1.2.
Op de zitting van 1 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaken gezamenlijk en met gesloten deuren behandeld. Gelijktijdig maar niet gevoegd met de onderhavige verzoeken, zijn drie verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en hun broertje [minderjarige 3] behandeld. In die verzoeken (samen) zal een afzonderlijke beschikking gegeven worden.
Verschenen zijn:
- de vader en de moeder, bijgestaan door mr. J.G. van Ek;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderen verblijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder .
2.2.
Bij beschikking van 23 mei 2019 van deze rechtbank zijn de kinderen onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd. De kinderen zijn sinds 30 april 2020 middels een machtiging uit huis geplaatst.
Bij beschikking van heden van deze rechtbank zijn - voor zover hier van belang - de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 23 februari 2021 tot
23 februari 2022.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
De GI verzoekt - naar de rechtbank begrijpt - om toekenning van het gedeeltelijke gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor zover het de aanmelding van de kinderen bij basisschool “ [naam basisschool] ” te [plaats] betreft. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI voert daartoe het volgende aan. De kinderen verbleven aanvankelijk vanaf 30 april 2020 in een crisisgroep van Xonar. Uit de bij de kinderen afgenomen IQ testen is bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zodanig lage score gekomen dat zij niet langer bij Xonar mochten verblijven. Daarom verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds respectievelijk november 2020 en december 2020 bij de behandelgroep van Koraal in Simpelveld. De verwachting is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog lange tijd behandeling nodig hebben en voorlopig dus nog bij Koraal verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten op een basisschool in Hoensbroek. Ze worden met een privé-taxi van de leefgroep in Simpelveld naar de basisschool in Hoensbroek gebracht. De gemeente Simpelveld, waar de kinderen staan ingeschreven, vergoedt de kosten van het taxivervoer niet omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een reguliere basisschool zitten. De GI heeft nog samen met de directrice van de basisschool geprobeerd een vergoeding te regelen via de wethouder, maar ook dat is niet gelukt. Vervolgens heeft de GI een verzoek ingediend bij de gemeente Brunssum, maar die gemeente heeft de GI naar de gemeente Simpelveld verwezen omdat de kinderen niet woonachtig zijn in Brunssum.
In het verzoek heeft de GI verder aangegeven dat de kinderen nog langere tijd behandeling nodig zullen hebben voor hun problematische gedrag waardoor een school in de buurt van de kinderen, waar zij sociale contacten kunnen opdoen en kunnen afspreken, helpend zou zijn voor hun ontwikkeling.
Ter zitting heeft de GI desgevraagd aangegeven dat, ook al zou het probleem van de vergoeding voor de taxikosten niet aan de orde zijn, een school in de buurt van de behandelgroep beter zou zijn voor de sociale ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In dat geval zou het echter minder urgent zijn. De drie kinderen zitten nu op dezelfde school. Ze zijn erg op elkaar gericht, zoeken elkaar op en houden het contact met andere kinderen af. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lopen erg achter in hun sociale ontwikkeling. Op een andere school kunnen zij sociale contacten opdoen met andere leeftijdsgenoten wat helpend zal zijn voor hun verdere ontwikkeling. Desgevraagd heeft de GI ter zitting aangegeven dat een wijziging van de school voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook mogelijk is aan het begin van het nieuwe schooljaar.
De GI heeft de ouders voorgesteld om samen naar een andere basisschool in de buurt van de behandelgroep te gaan kijken. De behandelgroep heeft goede ervaringen met basisschool
“ [naam basisschool] in [plaats] ”. De ouders willen hier geen medewerking aan verlenen en weigeren om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven op een andere school. Daarom verzoekt de GI om toekenning van het gedeeltelijke gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor zover het de aanmelding bij een school betreft.
3.3.
De ouders stemmen niet in met de inschrijving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een andere school. Volgens de ouders komt het verzoek van de GI vooral voort uit een organisatorisch en financieel probleem. De ouders hebben een goed contact met de huidige basisschool en zowel de kinderen als de ouders hebben vertrouwen in die school. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten nu samen met [minderjarige 3] op school. Bij toewijzing van het verzoek betekent dit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet alleen een verandering van school, maar ook een forse vermindering van het contact tussen de kinderen. Bovendien moeten de kinderen dan weer aan een nieuwe situatie wennen terwijl ze al genoeg hebben meegemaakt. Los daarvan zal een schoolwisseling volgens de ouders niet per definitie bijdragen aan betere sociale vaardigheden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De leefgroep en de school zijn immers twee volstrekt aparte werelden. Het is niet zo dat de kinderen vrij kunnen afspreken met klasgenootjes of klasgenootjes mee kunnen nemen naar de groep. Tot slot merken de ouders op dat nog niet duidelijk is waar het perspectief voor de kinderen zal zijn. De kans bestaat dat, zodra het perspectief duidelijk is, er voor de kinderen dan weer wat verandert. De ouders achten ook daarom een wijziging van de school niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

4.De beoordeling

Op grond van artikel 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter indien een machtiging uithuisplaatsing is verleend, op verzoek bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij kan dit doen met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling (artikel 1:265e lid 1 onder a BW). De duur van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag is niet langer dan die van de verleende machtiging uithuisplaatsing.
4.2.
De GI heeft de kinderrechter verzocht om toekenning van het gedeeltelijke gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor zover het de aanmelding bij een school betreft. Een dergelijke inbreuk op het gezag van een ouder grijpt diep in op de rechten van een ouder. Daarom mag het gezag slechts in uitzonderlijke gevallen deels worden toegekend aan de GI. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de mogelijkheid tot gedeeltelijke gezagsuitoefening is bedoeld om bepaalde essentiële belemmeringen voor de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Deze belemmeringen zijn volgens de GI gelegen in de ontwikkeling van hun sociale vaardigheden. De GI vindt dat plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een andere school beter is voor hun sociale ontwikkeling omdat ze dan individueel contacten kunnen aangaan met andere kinderen.
De kinderrechter dient een belangenafweging te maken teneinde de vraag te beantwoorden of een wisseling van de school noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Voor kinderen in de leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geldt in het algemeen dat het prettig is, indien zij naar school kunnen gaan dichtbij hun woonplaats. Dit bevordert de sociale interactie met de kinderen uit de buurt en in de klas en draagt op die manier bij aan bevordering van zelfstandigheid en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Uit hetgeen door de GI naar voren is gebracht, is gebleken dat de kinderen erg loyaal zijn aan de ouders c.q. het gezinssysteem. De kinderen zijn erg op elkaar gericht en gaan nauwelijks contact aan met andere kinderen. Ze zijn extreem loyaal naar de ouders en beschouwen de buitenwereld per definitie als slecht tenzij de ouders anders aangeven. Door deze opstelling komen ze niet toe aan hun eigen individuele ontwikkeling. [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zitten op dezelfde school. [minderjarige 3] verblijft weliswaar elders op een groep, maar oefent tijdens de wekelijkse belmomenten met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel invloed uit op laatstgenoemden. Wanneer [minderjarige 2] en [minderjarige 1] samen op een andere school worden aangemeld, zal dat naar verwachting de invloed van [minderjarige 3] (deels) beperken. Daar staat echter tegenover dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] midden in een schooljaar van school moeten wisselen. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat een wisseling met ingang van het volgend schooljaar ook een optie is.
Voorts heeft de GI aangegeven voornemens te zijn in of omstreeks april 2021 een besluit te nemen over hoe zij het perspectief van de kinderen ziet.
De kinderrechter begrijpt dat de GI de sociale ontwikkeling van de kinderen wil stimuleren door hen nieuwe sociale contacten te laten aangaan buiten het gezin.
Nu er naar verwachting binnen enkele maanden (en ruimschoots voor afloop van het huidige schooljaar) duidelijkheid zal komen over het perspectief van de kinderen terwijl de GI heeft aangegeven dat een schoolwisseling ook met ingang van het nieuwe schooljaar zou kunnen plaatsvinden, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek op dit moment reeds om die reden afgewezen dient te worden.
Bovendien kan ook gekeken worden naar andere mogelijkheden dan school om de sociale interactie te bevorderen, zoals een sport- of hobbyclub.
De kinderrechter zal gelet op voorgaande het verzoek van de GI afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.A. Ferwerda, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.C. Vaessen als griffier en in het openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op
12 februari 2021
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.