In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 februari 2021 een beschikking gegeven in het verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) tot ontbinding van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam] B.V. Het verzoek is ingediend op basis van artikel 2:21 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin wordt gesteld dat er gebreken zijn aan de totstandkoming van de rechtspersoon. Het OM heeft aangevoerd dat de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] B.V., de heer [naam 1], zich bij de oprichting op 29 maart 2018 heeft geïdentificeerd met een vervalste identiteitskaart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteitskaart niet authentiek was, wat betekent dat de notariële akte geen kracht van authenticiteit heeft.
De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat er sprake is van gebreken bij de oprichting van de vennootschap, omdat de persoon die zich voordeed als [naam 1] in werkelijkheid [naam 2] is, die eerder veroordeeld is voor het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [bedrijfsnaam] B.V. een termijn te gunnen om het gebrek te herstellen, gezien de omstandigheden en de verklaring van [naam 2] over zijn intenties.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om [bedrijfsnaam] B.V. met onmiddellijke ingang te ontbinden en de griffier op te dragen om de ontbinding door te geven aan het Handelsregister. De beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. F.C. Alink-Steinberg.