Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding met 12 producties,
- de conclusie van antwoord met 9 producties,
- de brieven van mr. Leliveld van 18 februari 2021 met producties 13 en 14 en 20 februari 2021 met producties 15 en 16,
- de brief van mr. Rompelberg, ingekomen op 22 februari 2021, met productie 10,
- de mondelinge behandeling, bij welke gelegenheid mr. Leliveld 2 pleitnota’s heeft overgelegd en mr. Rompelberg 1 pleitnota.
2.De feiten
“niet langer verantwoord”vond. Als reden van de opzegging is in de brief vermeld:
gevraagde informatie te zullen aanleveren. Toezeggingen worden nu niet nagekomen en terzijde geschoven. Afspraken over kosten en heffingen over club- en poolrassen heb ik nog steeds niet ontvangen. duidelijke afspraken over aankomend seizoen zijn er evenmin. Verstrekte informatie, o.a. over Jaarrekening en Begroting voor komende Algemene Ledenvergadering schept geen vertrouwen in transparantie naar toekomst. Zelfs de accountantscontrole geeft “geen verklaring omtrent de getrouwheid”!
door het lid kan te allen tijde geschieden (…).Het lidmaatschap eindigt door opzegging door het lid aan het einde van het jaar volgend op dat waarin werd opgezegd indien:- wordt opgezegd na één juli van het lopende jaar; (…).”
“voor zover deze is gebaseerd op de opzeggingsgrond van artikel 9 lid 3 van de statuten”en wordt gezien als een reguliere opzegging ex artikel 9 lid 2 van de statuten, waardoor het lidmaatschap van [eisers] , aldus De Veiling, eindigt op 31 december 2021, zulks
“met alle rechten en verplichtingen die daarbij horen.”
3.3. Het geschil
- een gemotiveerde uitleg waarom nog steeds geen vaststelling van de jaarrekeningen 2019 heeft plaatsgevonden,
- een opgave met betrekking tot de financiële stand van zaken over het boekjaar 2020 (in de vorm van een tussentijdse balans en winst- en verliesrekening) alsmede de prognoses over 2021,
- een gemotiveerde onderbouwing van de financieringsgesprekken ING, met inbegrip van doel, strekking en status,
- een afgifte van de onderliggende financieringsaanvrage(n) inclusief de daarop betrekking hebbende documentatie, alsmede
- een uitleg en onderbouwing van de kosten Berenschot, met inbegrip van de onderliggende facturen,
4.De beoordeling
De door De Veiling opgeworpen exceptie van onbevoegdheid
Ervaringen periode 1998 – 2016’van januari 2018 (productie 4 bij conclusie van antwoord), waaruit samengevat blijkt dat de arbiter in 97% van de gevallen uiterlijk binnen twee maanden een beslissing in kort geding neemt. Deze doorlooptijd wijkt niet substantieel af van de doorlooptijd van de overheidsrechter in kort geding. Dat de overheidsrechter er in een ‘snelheidsvergelijking’ wellicht beter uit zou komen, is niet doorslaggevend en doet daar derhalve niet aan af. Tegenover deze goed onderbouwde stelling van De Veiling verweert [eisers] zich door te zeggen dat dit slechts “statistische gegevens” zijn die echter “geen garanties voor de praktijk” bieden, in welk verband een voorbeeld uit de praktijk van de advocaat van [eisers] wordt genoemd. De Veiling kan, aldus [eisers] , “een veelheid van vertragende en chicaneuze verweren voeren”, nu De Veiling “er immers alleen op uit
[is]om – puur uit eigen belang – de zaken te vertragen met als oogmerk het lidmaatschap van [eiser sub 2] zo lang mogelijk aan te houden ten behoeve van een financiering (pag. 2, randnummers 6 t/m 10 van de ‘pleitnota exceptie van onbevoegdheid’ van [eisers] ).” Nog daargelaten dat deze beweringen zijn gespeend van enige onderbouwing, voert [eisers] hiermee geen feiten en omstandigheden aan die voldoende twijfel zaaien voor de stelling van De Veiling dat een beslissing via een arbitraal kort geding tijdig kan worden verkregen. Gelet hierop is aan de voorwaarde zoals bedoeld in de artikelen 1022 jo. 1022c Rv niet voldaan.
656,00
5.De beslissing
3 maart 2021.