ECLI:NL:RBLIM:2021:1877

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
C/03/287627 / KG ZA 21-29
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en arbitrage in kort geding tussen fruittelersbedrijf en coöperatie

In deze zaak vorderde een fruittelersbedrijf, aangeduid als [eisers], dat de voorzieningenrechter het boetebeding in de statuten van de coöperatie COÖPERATIEVE FRUITVEILING 'ZUID-LIMBURG' B.A. zou schorsen. De coöperatie had het lidmaatschap van [eisers] geweigerd, ondanks een opzegging per 1 september 2020. De voorzieningenrechter diende te beoordelen of hij bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, gezien een arbitragebeding in de statuten van de coöperatie. De coöperatie stelde dat het geschil onderworpen was aan arbitrage, terwijl [eisers] betoogde dat het arbitragebeding niet meer van toepassing was door de opzegging van het lidmaatschap. De voorzieningenrechter overwoog dat de geldigheid van het arbitragebeding niet in geschil was en dat de voorzieningenrechter in beginsel onbevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen feiten waren die voldoende twijfel zaaiden over de mogelijkheid om tijdig een beslissing in arbitrage te verkrijgen. Daarom verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd en veroordeelde [eisers] in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287627 / KG ZA 21-29
Vonnis in kort geding van 3 maart 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.O.I. Leliveld te Maastricht,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE FRUITVEILING 'ZUID-LIMBURG' B.A.,
gevestigd te Margraten,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.H.J. Rompelberg te Voerendaal.
Partijen zullen hierna [eisers] en De Veiling genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 12 producties,
  • de conclusie van antwoord met 9 producties,
  • de brieven van mr. Leliveld van 18 februari 2021 met producties 13 en 14 en 20 februari 2021 met producties 15 en 16,
  • de brief van mr. Rompelberg, ingekomen op 22 februari 2021, met productie 10,
  • de mondelinge behandeling, bij welke gelegenheid mr. Leliveld 2 pleitnota’s heeft overgelegd en mr. Rompelberg 1 pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is een fruittelersbedrijf dat is gevestigd in [woonplaats] en zich voornamelijk bezig houdt met het telen van appels, peren en kersen.
2.2.
De Veiling is een coöperatie, wier activiteiten volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaat in:
“bevordering van de afzet van land- en tuinbouw-produkten in haar plaats van vestiging en daarbuiten. A. Het houden van veilingen, tenzij voor zover het bestuur het gewenst of noodzakelijk acht, de produkten op andere wijze tot waarde te brengen of te doen brengen. B. Het houden van toezicht op de hoedanigheid, hoeveelheid, sortering en verpakking der te verkopen produkten. C. Het weren van oneerlijke handelingen. D. het plegen van overleg en het samenwerken met andere belanghebbenden bij de afzet van land- en tuinbouwprodukten. E. Het exploiteren van pak- en sorteerstations, koel- en bewaarplaatsen enzovoorts, voor groenten, fruit en aardappelen. F. Het ten behoeve van de leden aankopen en exploiteren van benodigdheden voor de tuinbouw.”
2.3.
[eisers] heeft bij brief van 10 augustus 2020 haar lidmaatschap van De Veiling opgezegd per 1 september 2020, omdat zij voortzetting van het lidmaatschap voor haar bedrijf
“niet langer verantwoord”vond. Als reden van de opzegging is in de brief vermeld:
“Afgelopen weken zijn diverse gesprekken gevoerd waarbij, voor juiste beoordeling van zaken expliciet is toegezegd door FZL(i.e.: De Veiling, de voorzieningenrechter)
gevraagde informatie te zullen aanleveren. Toezeggingen worden nu niet nagekomen en terzijde geschoven. Afspraken over kosten en heffingen over club- en poolrassen heb ik nog steeds niet ontvangen. duidelijke afspraken over aankomend seizoen zijn er evenmin. Verstrekte informatie, o.a. over Jaarrekening en Begroting voor komende Algemene Ledenvergadering schept geen vertrouwen in transparantie naar toekomst. Zelfs de accountantscontrole geeft “geen verklaring omtrent de getrouwheid”!
Huidige gang van zaken bij bestuur, directie en verkoop nopen ons tot gebruik making van Artikel 9, lid3.a.”
2.4.
Artikel 9 lid 2 van de statuten van De Veiling (hierna: ‘de statuten’) luidt:
“Opzegging(van het lidmaatschap, de voorzieningenrechter)
door het lid kan te allen tijde geschieden (…).Het lidmaatschap eindigt door opzegging door het lid aan het einde van het jaar volgend op dat waarin werd opgezegd indien:- wordt opgezegd na één juli van het lopende jaar; (…).”
Het door [eisers] bij voormelde brief ingeroepen artikel 9 lid 3 aanhef en sub a van de statuten luidt:
“In afwijking in zoverre van het in lid 2 bepaalde, kan een lid bij afzonderlijk schrijven zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen:a. indien van het lid in redelijkheid niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren; (…).”
2.5.
Bij schrijven van 19 augustus 2020 heeft mr. Rompelberg namens De Veiling aan [eisers] te kennen gegeven dat de opzegging door [eisers] wordt geweigerd
“voor zover deze is gebaseerd op de opzeggingsgrond van artikel 9 lid 3 van de statuten”en wordt gezien als een reguliere opzegging ex artikel 9 lid 2 van de statuten, waardoor het lidmaatschap van [eisers] , aldus De Veiling, eindigt op 31 december 2021, zulks
“met alle rechten en verplichtingen die daarbij horen.”
2.6.
Artikel 16 lid 1 van de statuten luidt:
“Door toetreding onderwerpen de leden zich aan alle bepalingen van deze statuten en aan alle voorschriften, reglementen en verdere wettig genomen of nog te nemen besluiten van de coöperatie. (…)
Het bestuur is bevoegd om, zo luidt het tweede lid van artikel 16 van de statuten,
“om aan een lid dat in strijd handelt met de in het vorige lid bedoelde bepalingen een boete op te leggen van ten hoogste (…) € 2.500,00 voor elke overtreding per dag dat de overtreding voortduurt. (…).”

3.3. Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad
(primair)
het boetebeding in artikel 16 lid 2 van de statuten zal schorsen en/of opschorten vanaf 1 september 2020 of vanaf een nader door de voorzieningenrechter te bepalen datum, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van de boete die door De Veiling wordt opgelegd, vermeerderd met een bedrag van € 25.000,00 per overtreding alsmede een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt,
(subsidiair)
De Veiling zal gebieden om zich te onthouden van enige oplegging van een boete aan [eisers] conform artikel 16 lid 2 van haar statuten, zulks met ingang van 1 september 2020 althans vanaf een nader door de voorzieningenrechter te bepalen datum, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van de boete die door De Veiling wordt opgelegd, vermeerderd met een bedrag van € 25.000,00 per overtreding alsmede een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt
(primair en subsidiair)
De Veiling zal veroordelen tot afgifte aan [eisers] , zulks binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, van
(1) een schriftelijke verklaring van haar accountant strekkende tot:
  • een gemotiveerde uitleg waarom nog steeds geen vaststelling van de jaarrekeningen 2019 heeft plaatsgevonden,
  • een opgave met betrekking tot de financiële stand van zaken over het boekjaar 2020 (in de vorm van een tussentijdse balans en winst- en verliesrekening) alsmede de prognoses over 2021,
  • een gemotiveerde onderbouwing van de financieringsgesprekken ING, met inbegrip van doel, strekking en status,
  • een afgifte van de onderliggende financieringsaanvrage(n) inclusief de daarop betrekking hebbende documentatie, alsmede
  • een uitleg en onderbouwing van de kosten Berenschot, met inbegrip van de onderliggende facturen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van een bedrag van € 25.000,00 per overtreding alsmede een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt
(2) het rapport Berenschot en/of andere rapporten van externe deskundigen betrekking hebbende op De Veiling over de periode 2019 tot en met 2021 of verder,
(3) een actueel en accuraat ondernemings- en/of herstructureringsplan van De Veiling over de periode 2020/2021 en/of verder, voorzien van geactualiseerde prognoses, (concept)jaarrekeningen en een tussentijdse balans en winst- en verliesrekening 2020 en/of subsidiair tot het verschaffen van toegang aan [eisers] tot de complete administratie van De Veiling,
dit alles met veroordeling van De Veiling in de kosten van deze procedure.
3.2.
De Veiling voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De door De Veiling opgeworpen exceptie van onbevoegdheid

4.1.
Vóór alle weren heeft De Veiling aangevoerd dat partijen in artikel 31 lid 1 van de statuten arbitrage zijn overeengekomen, zodat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren om van de vordering van [eisers] kennis te nemen. Het betreffende artikel luidt:
”Geschillen tussen een lid en de coöperatie, alsmede geschillen naar aanleiding van een besluit van een orgaan van de coöperatie, zijn met uitsluiting van de burgerlijke rechter onderworpen aan arbitrage, spoedarbitrage of arbitrage in kort geding, overeenkomstig de reglementen van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). De coöperatie is evenwel te allen tijde bevoegd een geschil omtrent een geldvorering tyer kennis van de burgerlijke rechter te brengen.”
Nu volgens De Veiling sprake is van een geschil tussen een lid van De Veiling, te weten [eisers] , en De Veiling, waarin het niet gaat om een geldvordering, is dit met uitsluiting van de burgerlijke rechter onderworpen aan arbitrage. Hierbij is voorzien in de mogelijkheid van een arbitraal kort geding. Gelet hierop is, aldus De Veiling, gewaarborgd dat in arbitrage een tijdige beslissing op de door [eisers] ingestelde vorderingen kan worden gekregen, zodat er geen reden is om aan te nemen dat de voorzieningenrechter op grond van artikel 1022 Rv jo. 1022c Rv alsnog bevoegdheid toekomt.
4.2.
[eisers] heeft hier ten eerste tegenin gebracht dat het arbitragebeding niet (meer) van toepassing is, omdat zij haar lidmaatschap per 1 september 2021 heeft opgezegd. Voorts heeft zij gesteld dat, indien het beding wél van toepassing is, niet aannemelijk is dat met een arbitraal kort geding tijdig een vonnis kan worden gekregen, zodat de voorzieningenrechter alsnog bevoegd is om kennis te nemen van haar vorderingen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
4.3.1.
Artikel 1022 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter zich onbevoegd dient te verklaren in een geschil waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, tenzij de overeenkomst (i.e.: de arbitrageovereenkomst) ongeldig is. De beoordeling van deze bevoegdheidsvraag dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden gesepareerd van die omtrent de geldigheid van de hoofdovereenkomst, die ten principale moet worden beantwoord. Hoewel dit niet wettelijk is vastgelegd, volgt dit uit het systeem van de wet. Immers, in artikel 1053 Rv is deze separabiliteitsleer wel uitdrukkelijk geregeld. Het zou onwenselijk zijn indien de overheidsrechter en het scheidsgerecht bij hun bevoegdheidsafbakening verschillende criteria zouden hanteren. De separabiliteitsleer, waarin wordt aangenomen dat de beëindiging van de hoofdovereenkomst – in dit geval de gestelde opzegging door [eisers] van haar lidmaatschap van De Veiling per 1 september 2020 – niet het einde van de overeenkomst tot – in dit geval – arbitrage met zich brengt, wordt bevestigd in artikel 81 Weens Koopverdrag: ‘Ontbinding is niet van invloed op een bepaling van de overeenkomst met betrekking tot de beslechting van geschillen (…).’ In het licht hiervan is beoordeling (ten principale) van de vraag of het lidmaatschap van [eiser sub 2] reeds tot een einde is gekomen niet relevant voor de beoordeling van de vraag naar de bevoegdheid van de voorzieningenrechter, anders dan de voorzieningenrechter bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in kort geding voorshands had aangenomen. Nu de geldigheid van het arbitragebeding op zich niet in geschil is, is de voorzieningenrechter in beginsel onbevoegd om van de vorderingen van [eisers] kennis te nemen.
4.3.2.
Dit is slechts anders, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen, zoals volgt uit de artikelen 1022 jo. 1022a jo. 1022c Rv.
4.3.2.1. Nu blijkens de reglementen van het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) het voeren van een kort geding arbitrageprocedure mogelijk is, hetgeen [eisers] niet heeft betwist, kan aan het bepaalde in artikel 1022 jo 1022a Rv geen bevoegdheid worden ontleend.
4.3.2.2. Dat kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin aan het bepaalde in de artikelen 1022 jo. 1022c Rv. Daartoe het volgende. De Veiling heeft haar stelling dat in arbitrage tijdig een beslissing kan worden gekregen concreet en gedetailleerd onderbouwd door te verwijzen naar actuele informatie op de website van het NAI, waarop is vermeld dat ernaar wordt gestreefd binnen één maand na indiening van het verzoek een beslissing te nemen, en naar een onderzoeksrapport ‘Het NAI Arbitraal Kort Geding,
Ervaringen periode 1998 – 2016’van januari 2018 (productie 4 bij conclusie van antwoord), waaruit samengevat blijkt dat de arbiter in 97% van de gevallen uiterlijk binnen twee maanden een beslissing in kort geding neemt. Deze doorlooptijd wijkt niet substantieel af van de doorlooptijd van de overheidsrechter in kort geding. Dat de overheidsrechter er in een ‘snelheidsvergelijking’ wellicht beter uit zou komen, is niet doorslaggevend en doet daar derhalve niet aan af. Tegenover deze goed onderbouwde stelling van De Veiling verweert [eisers] zich door te zeggen dat dit slechts “statistische gegevens” zijn die echter “geen garanties voor de praktijk” bieden, in welk verband een voorbeeld uit de praktijk van de advocaat van [eisers] wordt genoemd. De Veiling kan, aldus [eisers] , “een veelheid van vertragende en chicaneuze verweren voeren”, nu De Veiling “er immers alleen op uit
[is]om – puur uit eigen belang – de zaken te vertragen met als oogmerk het lidmaatschap van [eiser sub 2] zo lang mogelijk aan te houden ten behoeve van een financiering (pag. 2, randnummers 6 t/m 10 van de ‘pleitnota exceptie van onbevoegdheid’ van [eisers] ).” Nog daargelaten dat deze beweringen zijn gespeend van enige onderbouwing, voert [eisers] hiermee geen feiten en omstandigheden aan die voldoende twijfel zaaien voor de stelling van De Veiling dat een beslissing via een arbitraal kort geding tijdig kan worden verkregen. Gelet hierop is aan de voorwaarde zoals bedoeld in de artikelen 1022 jo. 1022c Rv niet voldaan.
4.3.3.
Uit al het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van het onderhavige geschil in kort geding kennis te nemen.
4.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eisers] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van De Veiling zijn:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 1.323,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering van [eisers] kennis te nemen
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van De Veiling begroot op € 1.323,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2021.