ECLI:NL:RBLIM:2021:1778

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/03/287032 / JE RK 21-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een Somalisch gezin met zes kinderen in Nederland

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 januari 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van zes minderjarige kinderen uit een Somalisch gezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders, die met culturele en persoonlijke uitdagingen kampen, zijn niet in staat om de benodigde zorg en ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie verwaarlozend is en dat de ouders, ondanks hun goede intenties, niet adequaat kunnen inspelen op de behoeften van hun kinderen. De kinderen groeien op in een onhygiënische en chaotische omgeving, wat hun ontwikkeling negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft besloten de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, met als doel hen te helpen zich goed te ontwikkelen in de Nederlandse samenleving. De ouders zijn aangemoedigd om samen met de hulpverlening te werken aan het verbeteren van hun situatie en de opvoeding van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/287032 / JE RK 21-12
Datum uitspraak: 22 januari 2021
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost-Nederland,
gevestigd te Maastricht,
hierna te noemen: de raad
betreffende
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
en
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
en
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
en
[minderjarige 5],
geboren op [geboortedatum 5] in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ,
en
[minderjarige 6],
geboren op [geboortedatum 6] in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 6] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonend in [woonplaats] ,
samen hierna ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend in Heerlen.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 4 januari 2021, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2021;
- de wijziging van het verzoek van de raad van 12 januari 2021 ten aanzien van de GI, ingekomen op de griffie op 13 januari 2021.
Op 22 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • een tolk voor de ouders;
  • een vertegenwoordigster van de raad;
Wel opgeroepen maar niet verschenen zijn:
  • [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] .

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] wonen bij hun ouders.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op dit moment groeien de minderjarigen zodanig op dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is sprake van een verwaarlozende opvoedsituatie waarin de ouders vanuit hun eigen beperkingen onmachtig zijn om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De kinderen worden niet adequaat gestimuleerd in hun ontwikkeling omdat de ouders hen niet aanmoedigen en begeleiden. De kinderen worstelen mogelijk met het opgroeien in twee verschillende culturen. Ondanks dat de ouders het beste voor hebben met de kinderen, worden de ouders in beslag genomen door volwassenenproblematiek en hebben zij last van de culturele verschillen tussen hun land van herkomst en Nederland. Op dit moment loopt er een ontruimingsprocedure en dreigt er een uithuiszetting omdat het gezin voor overlast zorgt in de buurt en zij zich niet houden aan de afspraken met de woningbouwvereniging.
De ouders lijken voorts niet in staat om basale taken in hun leven geregeld te krijgen. De moeder heeft last van een psychiatrische aandoening en de vader wordt overvraagd. Er zijn signalen dat er sprake is van huiselijk geweld tussen de ouders onderling en van de ouders naar de kinderen.
Verder is de woonsituatie van het gezin onhygiënisch en chaotisch en onder de maat om kinderen in te laten opgroeien. De kinderen hebben weinig contact met andere kinderen, omdat ze vanuit hun omgeving negatieve reacties krijgen op hun uiterlijke verzorging. De kinderen laten voorts ieder op zichzelf staande bedreiging in hun ontwikkeling zien die mogelijk te herleiden is tot kindeigen problematiek.
De zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Zij erkennen de problematiek niet en geven om die reden ook geen inzicht in de opvoedsituatie. Ouders ervaren juist de betrokken hulpverlening als het probleem waardoor ze hen letterlijk niet binnenlaten als het over de ontwikkeling van de kinderen gaat. Ze ervaren alleen maar last van de instanties die hen proberen te helpen. Alle tot nu ingezette en gespecialiseerde hulp heeft geen effect. Ouders zeggen geen probleem te hebben, benoemen alleen de praktische problemen, waarbij verdere ondersteuning ter ontwikkeling wordt afgewezen. Gezien de vele reeds ingezette hulpverlening dient er een ondertoezichtstelling te komen die de regie gaat voeren.
3.2.
De ouders ontkennen de door de raad geuite problematiek. De ouders doen hun best maar doen dat vanuit hun Somalische achtergrond en maatstaven die voor hen normaal zijn. Er is sprake van een hecht gezin. Voor de ouders is (de veiligheid van) het gezin het allerbelangrijkste. De ouders staan wel open voor hulpverlening maar vinden dat er nu teveel hulpverleners betrokken zijn bij het gezin. De ouders erkennen dat er sprake is van een ontruimingsprocedure en weten dat de kans bestaat dat zij de woning kwijtraken. Dat zou funest zijn voor het gezin. Ze hopen dat de uitzetting nog voorkomen kan worden. Omdat er nog veel moet gebeuren binnen het gezin gaan de ouders akkoord met het verzoek van de raad.

4.De beoordeling

4.1
De rechtsmacht en het toepasselijke recht
Aangezien de ouders en de kinderen de Somalische nationaliteit hebben, dient de kinderrechter, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling te kunnen komen, eerst de vraag te beantwoorden of zij als Nederlandse rechter in internationale zin bevoegd is kennis te nemen van het door de raad ingediende verzoekschrift en zo ja, welk rechtsstelsel alsdan op het verzoek van toepassing is. De kinderrechter overweegt als volgt.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van de in deze zaak verzochte ondertoezichtstelling dient te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis). Op grond van artikel 8, lid 1 Brussel II-bis zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij het gerecht. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
Op grond van artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, zal de kinderrechter als Nederlandse rechter het Nederlandse recht toepassen op de beoordeling van het verzoek.
4.2
De ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
Uit hetgeen uit de stukken blijkt en ter zitting is besproken, deelt de kinderrechter de mening van de raad dat er sprake is van ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen. Deze zijn gelegen in de onderstimulering van de kinderen die resulteert in een ontwikkelingsbedreiging die zich bij alle kinderen manifesteert, de aanwezige volwassenproblematiek waarmee de kinderen belast worden en de discrepantie tussen de draaglast van de ouders waardoor er onder andere sprake is van een onhygiënische en ongezonde thuissituatie van het gezin.
Uit het onderzoek van de raad en de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat het gezin in twee werelden leeft die in veel opzichten van elkaar verschillen. En de verschillen tussen die werelden van de Nederlandse en de Somalische cultuur leiden tot spanningen en botsingen. Een goed voorbeeld hiervan is dat er naar Nederlandse maatstaven sprake is van een ongezonde en onvoldoende hygiënische leefomgeving, iets waar de ouders het maar in beperkte mate mee eens zijn. De woning is echter zwaar onderkomen, de muren en kozijnen zitten onder aangekoekte viezigheid, de keuken is vies en niet opgeruimd, men doet zijn behoefte in de achtertuin en de kinderen ruiken niet fris. Mede door dit laatste hebben de kinderen ook onvoldoende contacten met leeftijdsgenoten. De ouders zijn vaker gewezen op de nadelige effecten van deze onhygiënische situaties maar hebben wat andere ideeën over hoe hun woning en tuin eruit mag zien en hebben in de hygiënische situatie geen verandering weten te brengen. De moeder houdt het erop dat zij door de zorgen er niet aan toe is gekomen om de woning op orde te houden.
De kinderrechter acht het positief dat de ouders willen dat het goed gaat met hun kinderen en dat zij het belangrijk vinden dat hun kinderen naar school gaan om een plek in de Nederlandse samenleving te vinden. Maar gezien de beperkingen van de ouders zijn zij onvoldoende flexibel om hun kinderen met deze twee culturen om te laten gaan en hen te bieden wat zij nodig hebben. Voor de ouders is onvoldoende duidelijk hoe het cultuurverschil een plaats moet krijgen in de opvoeding van de kinderen. De ouders worden in zijn totaliteit ondervraagd en dat leidt er toe dat de kinderen ondergestimuleerd worden. Zo heeft de school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de vraag opgeworpen of zij wel op het goede niveau zitten, hebben andere kinderen veel extra ondersteuning op school nodig en zou de jongste waarschijnlijk naar een Medisch Kinderdagverblijf moeten gaan. De kinderen behoren zich te ontwikkelen op het niveau wat bij hen past en het is voor hun ontwikkeling van belang dat zij leren zelfstandig keuzes te maken. Zo is de kinderen en de ouders bijvoorbeeld niet duidelijk dat een kind in Nederland, passend bij zijn leeftijd, zelf ook een stem heeft bij zijn school- en beroepskeuze. Ieder kind uit het gezin heeft een eigen problematiek waaraan gewerkt zal moeten worden. De kinderrechter acht het van belang dat naar ieder kind in het bijzonder wordt gekeken wat hij of zij nodig heeft zodat hij/zij zich goed in de Nederlandse samenleving kan gaan ontwikkelen
De ouders zijn tot nu toe onmachtig gebleken om zelfstandig en ondanks de reeds vele ingezette hulp goede keuzes te maken voor de kinderen. De hulpverlening in het vrijwillig kader is niet toereikend gebleken waardoor er onvoldoende zicht bestaat op de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn van goede wil en hebben het beste met hun kinderen voor, maar worden overvraagd. Regie en sturing van een gezinsvoogd is nodig om structuur in de opvoeding en verzorging van de kinderen aan te brengen en die keuzes te maken die in het belang van elk kind zijn om zich goed te kunnen ontwikkelen en een plek te vinden in de Nederlandse samenleving, in harmonie met de normen en waarden van het land van herkomst. De kinderrechter geeft de GI in overweging het aantal hulpverleners te minderen zodat er voor de ouders meer overzicht komt en de aangeboden hulpverlening voor hen behapbaar blijft.
Het is noodzakelijk dat de ouders samen met de hulpverlening gaan werken om de zorgen voor het veilig opgroeien van de kinderen weg te nemen. Er zal toe moeten worden gewerkt aan de volgende doelen:
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] kunnen er op vertrouwen dat er geen sprake meer is van fysieke onveiligheid, ruzies en spanningen in de thuissituatie;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] kunnen er op vertrouwen dat zij geen last hebben van de heersende volwassenproblematiek waardoor ieder kind met adequate ondersteuning van de ouders kan werken aan de bedreigingen in zijn of haar ontwikkeling;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] kunnen erop vertrouwen dat de ouders inzicht en openheid geven over de manier waarop zij de opvoeding vormgeven;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] kunnen erop vertrouwen dat de ouders de kinderen begeleiden in het opgroeien binnen twee culturen en hen leren keuzes te maken en vrijheid geven in wat de kinderen zelf belangrijk vinden om mee te nemen naar hun volwassenheid.
Voor [minderjarige 6] is het van belang dat de ouders de indicatie voor integrale vroeghulp zo snel mogelijk gaan uitvoeren.
Er is ook hulp nodig voor de ouders. In de eerste plaats is GGz hulp geïndiceerd voor de ouders om zicht te krijgen op hun mogelijkheden en beperkingen. Voorts dient er intensieve hulp te komen om de ouders te helpen om hun leefomgeving thuis hygiënisch te maken. Tot slot dienen ouders hulp te krijgen met het ordenen van hun financiën.
De verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders die het beste met hun kinderen voor hebben en willen dat zij een goede plek in de Nederlandse samenleving vinden, binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen in staat zijn te dragen.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW en zal daarom [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 22 januari 2021 tot 22 januari 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.C. Vaessen, als griffier en in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2021 en op schrift gesteld op 5 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.