ECLI:NL:RBLIM:2021:1700

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
8420755 CV EXPL 20-1459
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een energieleverancier en de vraag naar de contractspartij

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intrum Nederland B.V., voorheen Lindorff B.V., betaling van een bedrag van € 894,30 van de gedaagde, die stelt dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met Intrum of Energiedirect. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek, waarna de kantonrechter op 24 februari 2021 vonnis heeft gewezen. Intrum stelt dat er een overeenkomst is gesloten tussen Energiedirect B.V. en de gedaagde, waarbij de gedaagde energie heeft afgenomen en niet heeft betaald. De gedaagde betwist echter dat hij de contractspartij is en voert aan dat de overeenkomst is gesloten door een besloten vennootschap waarvan hij tot 2015 bestuurder was. De kantonrechter oordeelt dat Intrum niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde de contractspartij is en wijst de vordering af. Tevens wordt Intrum veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 248,00. De kantonrechter wijst de vorderingen van Intrum af en legt de kosten van de procedure bij Intrum neer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8420755 CV EXPL 20-1459
Vonnis van de kantonrechter van 24 februari 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTRUM NEDERLAND B.V. voorheen genaamd LINDORFF B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eisende partij,
gemachtigde Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen:
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde [naam gemachtigde] .
Partijen zullen hierna Intrum en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte van Intrum.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Intrum vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 894,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 740,01 vanaf 13 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en de proces- en nakosten.
2.2.
Intrum stelt daartoe dat tussen Energiedirect B.V. (verder: Energiedirect) en [gedaagde] via de website van Energiedirect een overeenkomst is gesloten op grond waarvan Energiedirect energie heeft geleverd aan het adres van [gedaagde] aan de [adres 1] te [woonplaats] (verder: het leveringsadres) die [gedaagde] dient te betalen. Zowel de te betalen als de daadwerkelijke betaalde voorschotnota’s worden in een eindnota verwerkt. Op de overeenkomst zijn de door Energiedirect gebruikte algemene voorwaarden van toepassing.
2.2.1.
Volgens Intrum heeft [gedaagde] er voor gekozen om de betalingen aan Energiedirect door middel van automatische incasso te laten plaatsvinden. Het eerste te incasseren voorschotbedrag van € 213,00 van 4 september 2016 werd na incassering tweemaal gestorneerd. Daarop werden fysieke voorschotfacturen met aangehechte acceptgiroformulieren aan [gedaagde] verzonden. [gedaagde] heeft op 11 november 2016 twee handmatige betalingen verricht, een van € 238,00 waarin € 25,00 voor het voorschot van oktober 2016 is begrepen en een van € 253,00 waarin € 40,00 aan incassokosten zijn begrepen. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [gedaagde] de eindnota over de periode 1 september 2016 tot en met 31 januari 2017 van € 101,01 noch drie voorschotnota’s van elk € 213,00 betaald en is in verzuim. Energiedirect heeft de overeenkomst met [gedaagde] ontbonden, haar vordering op [gedaagde] op 5 april 2017 overgedragen aan Intrum en die overdracht bij brief van 7 april 2017 aan [gedaagde] meegedeeld.
2.3.
[gedaagde] betwist dat hij een overeenkomst met Intrum of met Energiedirect heeft gesloten. [gedaagde] voert aan dat hij woonde op het leveringsadres in een bedrijfswoning (woonwagen) die zich op het bedrijfsterrein bevindt. Alle aansluitingen bevinden zich in het bedrijfspand dat destijds in gebruik was van [naam bv] (verder: de B.V.) waarvan hij tot 1 januari 2015 bestuurder was. Uit de overeenkomst volgt dat die per 22 juli 2016 is aangegaan, doch niet door hem, en dat de leveringen van Energiedirect aan de B.V. zijn gedaan. Zowel het in de overeenkomst vermelde e-mailadres als het rekeningnummer zijn van de B.V. en niet van [gedaagde] en hij is niet gemachtigd voor die rekening. Zijn emailadres is
[e-mailadres]en hij gebruikt nooit, en zeker niet abuis de naam [naam] , de naam die in de overeenkomst is opgenomen. De post voor het adres [adres 1] komt aan in een brievenbus buiten het terrein en wordt geleegd door de gebruiker van de bedrijfsloods. Hij ontkent kennis te hebben genomen van de ingebrachte poststukken en de dagvaarding. Verder is het door Intrum overgelegde bestelproces indicatief en was hij niet op de hoogte van enige vordering van Intrum. Intrum heeft, buiten een aanmelding, geen verder bewijs van het bestaan van de overeenkomst geleverd. De vordering dient daarom te worden afgewezen met veroordeling van Intrum in de proces- en nakosten, aldus [gedaagde] .
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De grondslag van de vordering van Intrum is nakoming van de tussen Energiedirect en [gedaagde] gesloten overeenkomst die aan Intrum is overgedragen.
3.2.
Op grond van artikel 150 Rv ligt de bewijslast dat er een overeenkomst tussen Energiedirect en [gedaagde] bestaat bij Intrum. Intrum verwijst daartoe naar productie 1 en naar twee verrichte handmatige betalingen.
3.3.
Het uitgangspunt voor de totstandkoming van een overeenkomst (ook in de elektronische variant) is dat de wil tot aanvaarding van een aanbod aanwezig is, welke wil zich door een verklaring moet hebben geopenbaard. In deze zaak is de vraag wie het aanbod van Energiedirect heeft aanvaard. Intrum stelt dat dit [gedaagde] is, maar [gedaagde] voert als verweer dat dit de B.V. is. Uit de stellingen en producties van Intrum blijkt niet welk standpunt de juiste is. Intrum is niet ingegaan op de verweren van [gedaagde] dat het opgegeven emailadres, rekeningnummer en telefoonnummer van de B.V. zijn en dat de opgegeven voorletters niet die van [gedaagde] zijn, en zij heeft ook niet aangetoond dat de handmatige betalingen inderdaad door [gedaagde] (en van zijn privérekening) zijn verricht. Het enig overblijvende aanknopingspunt voor de stelling van Intrum zou zijn dat de B.V. volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel op het moment dat de overeenkomst werd gesloten niet gevestigd was op de [adres 1] en [gedaagde] hier wel woonachtig was, maar dit is onvoldoende, reeds omdat dit, anders dan Intrum stelt, niet blijkt uit het uittreksel. Immers is op grond van het uittreksel onduidelijk of de B.V. de gehele periode van 11 maart 2016 tot 1 september 2017 in [plaats] op de [adres 2] was gevestigd of dat zij in deze periode (bijvoorbeeld ten tijde van het sluiten van de overeenkomst) wederom gevestigd is geweest op de [adres 1] . Immers is van één periode waarop de B.V. daar gevestigd was de vestigingsdatum onbekend.
3.4.
Met inachtneming van het uitvoerige verweer van [gedaagde] beoordeelt de kantonrechter het door Intrum aangevoerde en aangeleverde onvoldoende, als te algemeen en niet gericht op het bewijs van de identiteit van haar wederpartij die, zoals Intrum stelt, [gedaagde] is. Gelet op de stand van de procedure en het feit dat Intrum niet (voldoende specifiek) bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat [gedaagde] de contractspartij is, zal Intrum niet meer worden toegelaten tot het leveren van nader bewijs en zal haar vordering worden afgewezen.
3.5.
Intrum zal, als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 248,00
(2 x tarief € 124,00 aan salaris gemachtigde). De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hieronder in de beslissing is bepaald. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van Intrum af,
4.2.
veroordeelt Intrum in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 248,00,
4.3.
veroordeelt Intrum, onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: YT