ECLI:NL:RBLIM:2021:1699

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
8194312 CV EXPL 19-7973
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kosten leidingafgifte, administratiekosten en dienstverleningskosten door verhuurder in het kader van de Warmtewet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de stichting Woningstichting Heemwonen, vertegenwoordigd door mr. M. van den Oord. De huurder vorderde terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen aan Heemwonen, die betrekking hadden op kosten voor de levering van warmte over de jaren 2015 tot en met 2018. De huurder stelde dat de in rekening gebrachte kosten voor leidingafgifte, administratiekosten en dienstverleningskosten niet in overeenstemming waren met de Warmtewet, en dat deze kosten hoger waren dan de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vastgestelde maximumtarieven.

De procedure begon met een dagvaarding op 15 november 2019, gevolgd door verschillende conclusies van partijen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de huurder voor de jaren 2015 en 2016 niet-ontvankelijk waren, omdat deze vorderingen na het verstrijken van de wettelijke vervaltermijn waren ingesteld. Voor de jaren 2017 en 2018 beoordeelde de kantonrechter de in rekening gebrachte kosten afzonderlijk. De kantonrechter concludeerde dat de kosten voor leidingafgifte niet in strijd waren met de Warmtewet, omdat de kostenverdeelsystematiek die door Heemwonen werd gehanteerd, in overeenstemming was met de wet.

Wat betreft de administratiekosten oordeelde de kantonrechter dat deze kosten in rekening mochten worden gebracht, aangezien ze onderdeel uitmaakten van de vaste kosten die door de ACM zijn vastgesteld. De kantonrechter volgde ook het beleid van de Huurcommissie, die stelt dat administratiekosten in rekening mogen worden gebracht, mits deze redelijk zijn. De vordering van de huurder voor terugbetaling van administratiekosten werd afgewezen.

Ten slotte oordeelde de kantonrechter dat de dienstverleningskosten ook in rekening mochten worden gebracht, omdat deze kosten niet voor rekening van de leverancier kwamen en als onderdeel van de energiekosten mochten worden doorberekend aan de huurder. De vordering van de huurder werd in zijn geheel afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8194312 CV EXPL 19-7973
Vonnis van de kantonrechter van 24 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde de heer [naam gemachtigde] ,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING HEEMWONEN,
gevestigd te Kerkrade,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M. van den Oord.
Partijen worden hierna [eiser] en Heemwonen genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 15 november 2019 met 4 producties,
  • de conclusie van antwoord met 12 producties,
  • de conclusie van repliek met producties 5 t/m 7,
  • de conclusie van dupliek met producties 13 en 14,
  • de akte houdende reactie op producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op heden is gesteld.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt met ingang van 23 december 2014 een sociale huurwoning (hierna: de woning) gelegen aan de [adres] [woonplaats] .
2.2.
De woning maakt deel uit van een complex met in totaal 63 woningen. In dit complex is de warmtevoorziening centraal geregeld door middel van blokverwarming. Op de diverse radiatoren in de woning zijn elektronische warmtemeters aangebracht, die op afstand kunnen worden uitgelezen door de door Heemwonen daarvoor ingeschakelde firma Ista Nederland
2.3.
Op 1 januari 2014 is de Wet houdende regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers (hierna: de Warmtewet) in werking getreden. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) stelt op grond van artikel 5 van de Warmtewet de maximumprijs vast die een leverancier ten hoogste zal berekenen voor de levering van warmte. Voorts is de ACM belast met het toezicht op de naleving van de Warmtewet.
2.4.
Partijen zijn een warmteleveringsovereenkomst overeengekomen die vanaf 1 januari 2014 van kracht is gegaan.
2.5.
Over de jaren 2015 tot en met 2018 heeft [eiser] van Heemwonen een afrekening ter zake van aan hem geleverde warmte ontvangen, waarbij - naast de kosten voor de door Ista Nederland uitgevoerde meetdiensten, een vast en een variabel deel op basis van verbruik - een post ‘kosten leidingafgifte’ in rekening is gebracht. In 2015 bedroeg dit € 233,41, in 2016 € 242,71, in 2017 € 230,33 en in 2018 € 233,65. Daarnaast heeft Heemwonen bedragen in rekening gebracht voor administratiekosten en dienstverleningskosten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Heemwonen veroordeelt
tot het voldoen van de vordering voor een bedrag van € 1.065,01 zijnde onverschuldigd betaalde bedragen van [eiser] aan Heemwonen betrekking hebbend op de kosten voor de levering van warmte over de jaren 2015 tot en met 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dagvaarding tot de dag van volledige voldoening,
in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de afrekeningen van Heemwonen ter zake van de aan hem geleverde warmte over 2015 tot en met 2018 (productie 1 bij dagvaarding) niet voldoen aan de vereisten van de Warmtewet. De posten
correctie leidingverlies/leidingafgifteen
administratiekostenhadden niet door Heemwonen bij [eiser] in rekening mogen worden gebracht. Ook de in rekening gebrachte
dienstverleningskostenzijn in strijd met de Warmtewet nu deze kosten telkens hoger zijn dan de door de ACM jaarlijks vastgestelde en geldende maximumtarieven. [eiser] stelt hierdoor een bedrag van € 1.065,01 te veel te hebben betaald.
3.3.
Heemwonen voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

[eiser] niet-ontvankelijk over de periode 2015 en 2016
4.1.
Heemwonen stelt zich op het standpunt dat [eiser] ter zake van zijn vorderingen met betrekking tot de servicekostenafrekeningen van 2015 en 2016 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze vorderingen zijn immers ruim na het verstrijken van de in artikel 7:260 lid 2 BW juncto artikel 51 Uitvoeringswet huurprijzen (hierna: UWH) genoemde vervaltermijn ingesteld, aldus Heemwonen.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge art. 7:259 lid 2 BW de verhuurder de huurder elk jaar, uiterlijk zes maanden na het verstrijken van een kalenderjaar, een uitgesplitst overzicht dient te verstrekken van de in dat kalenderjaar in rekening gebrachte kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Indien de huurder en de verhuurder geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over een betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, kan de huurder of de verhuurder op grond van artikel 7:260 lid 1 BW de huurcommissie (bij niet-geliberaliseerde woonruimte) of de rechter (bij geliberaliseerde woonruimte) verzoeken uitspraak daarover te doen. Volgens artikel 7:260 lid 2 BW kan een dergelijk verzoek worden gedaan tot uiterlijk 24 maanden nadat de in artikel 7:259 lid 2 BW genoemde termijn voor het verstrekken van het overzicht door de verhuurder (zes maanden) is verstreken.
Art. 51 UHW bepaalt in aansluiting daarop het volgende:
“In elke na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7:260, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingestelde rechtsvordering ter zake van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, wordt een uitspraak van de huurcommissie dan wel beschikking(vonnis, toevoeging kantonrechter)
van de rechter omtrent de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot deze vergoedingen overgelegd.”
4.3.
[eiser] heeft niet een verzoek als bedoeld in art. 7:260 lid 1 BW gedaan. Toen [eiser] in het onderhavige geding de inleidende dagvaarding van 15 november 2019 liet uitbrengen, was de in art. 7:260 lid 2 BW genoemde vervaltermijn al verstreken ten aanzien van de tijdvakken 2015 en 2016. Het betoog van [eiser] dat de in art. 7:260 lid 2 BW genoemde termijn in dit geval niet van toepassing is en dat de gewone verjaringsregels gelden, kan zonder nadere toelichting, die niet door [eiser] is gegeven, niet worden gevolgd. De huurwetgeving en de daarin geboden bescherming is in de Warmtewet niet buiten toepassing verklaard of terzijde gesteld zodat artikel 7:260 BW en artikel 51UHW van toepassing blijven. Het antwoord op de vraag of het [eiser] nog vrij stond om bij de rechter een vordering in te stellen met betrekking tot de over de tijdvakken 2015 en 2016 voor warmteverbruik betaalde voorschotten, luidt ontkennend. Na het ongebruikt verstrijken van de in artikel 7:260 lid 2 BW genoemde termijn kan geen restitutie van betaalde voorschotten meer gevorderd worden bij de rechter zodat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering voor zover het voornoemde tijdvakken betreft.
De periode 2017 en 2018
4.4.
[eiser] stelt dat de afrekeningen van Heemwonen, en meer specifiek ter zake van de posten kosten leidingafgifte, administratiekosten en dienstverleningskosten, niet voldoen aan de vereisten van de Warmtewet, althans in strijd zijn met hetgeen de Warmtewet voorschrijft. De kantonrechter zal de genoemde posten hierna afzonderlijk behandelen.
Leidingafgifte / leidingverlies
4.5.
Tussen partijen is allereerst in geschil de vraag of de post
leidingafgifteeen correctiefactor betreft, waarvan de toepassing volgens [eiser] op grond van de Warmtewet over de jaren 2017 en 2018 niet was toegestaan.
4.6.
De parlementaire geschiedenis (
Kamerstukken 2016-2017, 34 723, nr. 3)zegt daarover, geciteerd voor zover van belang, het volgende:
“Om het individueel gebruik van een verbruiker dat is gemeten door middel van een individuele meter, warmtekostenverdelers of een warmtekostenverdeelsystematiek te corrigeren aan de hand van de ligging van de woonruimte in een gebouw en de gevolgen van leidingverliezen via transportleidingen konden voor inwerkingtreding van de Warmtewet correctiefactoren worden gebruikt.”Juist is echter dat met de inwerkingtreding van de Warmtewet op 1 januari 2014 als uitgangspunt gold dat het gebruik van correctiefactoren niet langer was toegestaan. Dit volgt onder meer uit het feit dat in de Warmtewet is opgenomen dat bij een kostenverdeelsystematiek van een zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van een verbruiker wordt uitgegaan (art. 8a lid 3 Warmtewet). En hoewel in de Warmtewet zoals geldend in de in geding zijnde periode weliswaar geen expliciet verbod op het toepassen van correctiefactoren is opgenomen, volgt uit de systematiek en het (wel) bepaalde in de Warmtewet (onder andere Memorie van Toelichting, 34 723, nr. 3:
“Artikel 8a voorzag echter niet in de mogelijkheid om correctiefactoren toe te passen”) dat het gebruik van correctiefactoren niet is toegestaan.
4.7.
Vervolgens is de vraag of bij de wijze waarop Heemwonen de warmtekosten heeft berekend, gesproken kan worden van de toepassing van een correctiefactor. De kantonrechter oordeelt dat dat niet het geval is. Zoals terecht door Heemwonen is gesteld, is immers geen sprake van de toepassing van een factor (een bepaald getal of percentage), maar van een kostenverdeelsystematiek die in overeenstemming is met artikel 8a Warmtewet. De kostenverdeelsystematiek behelst dat 35% van het totale energieverbruik voor het complex wordt verdeeld naar vloeroppervlak van de woningen en 65% wordt berekend via de individuele meters op de radiatoren. Uit artikel 8a van de Warmtewet volgt niet dat verschillende manieren van het in rekening brengen van de kosten niet naast elkaar mogen worden gebruikt. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook geen sprake van
corrigeren. Dat het verbruik via een verdeelsystematiek in rekening wordt gebracht, komt de kantonrechter logisch en redelijk voor omdat op deze manier het verschil in verbruik als gevolg van een al dan niet (on)gunstige ligging van het appartement binnen het complex, waardoor al dan niet van het stookgedrag van andere bewoners geprofiteerd kan worden, over alle bewoners kan worden verdeeld. Het is dan een logisch gevolg dat een bewoner die van de leidingafgifte kan profiteren, ook in de kosten daarvan bijdraagt. Dat 35% van de kosten voor verwarming een redelijke inschatting is van het gemeenschappelijke, van het individuele verbruik per woonruimte onafhankelijke deel van deze kosten, is verder niet bestreden en komt de kantonrechter aannemelijk voor. De vordering van [eiser] zal dan ook, voor zover die ziet op terugbetaling van in rekening gebrachte en door hem betaalde kosten leidingafgifte, worden afgewezen.
Administratiekosten
4.8.
De kantonrechter begrijpt het verweer van Heemwonen ter zake van de administratiekosten dat zij deze kosten in rekening mocht brengen, en dat deze kosten onderdeel uitmaken van het vastrecht (dat op grond van de Warmtewet aan maximumtarieven, vastgesteld door de ACM, gebonden is). Niet toegestaan is, aldus Heemwonen, dat naast het maximale vastrechttarief ook nog administratiekosten in rekening worden gebracht.
4.9.
Het vastrecht en de maximumgigajouleprijs in euro’s worden jaarlijks vooraf door de ACM vastgesteld. Ingevolge de toelichting op het Warmtebesluit (Besluit van 10 september 2013, houdende regels ter uitvoering van de Warmtewet, Staatsblad 2013, 359) worden als vaste kosten aangemerkt: de jaarlijkse vaste kosten voor levering, transport en de kosten voor instandhouding van de aansluiting van gas en het verschil tussen de gebruikskosten in een gassituatie en een warmtesituatie.
4.10.
De kantonrechter oordeelt dat onder de vaste kosten ook administratiekosten in rekening mogen worden gebracht. Dat sluit eveneens aan bij hetgeen daarover is bepaald in artikel 7:237 lid 3 BW en het Besluit servicekosten, waarin onder administratiekosten wordt verstaan:
“De administratiekosten van het verwerken van de opnamen van de meters in het overzicht, bedoeld in artikel 259 lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en de overige administratieve werkzaamheden in verband met de toedeling van het verbruik en de verbruikskosten aan de individuele huurders, alsmede die van de overige in dit besluit bedoelde zaken en diensten.”
4.11.
De door Heemwonen berekende administratiekosten hebben eveneens te maken met de levering van warmte. De kantonrechter zoekt daarbij aansluiting bij hetgeen de Huurcommissie daarover in haar Beleidsboek nutsvoorzieningen en servicekosten (hierna: het Beleidsboek) heeft opgenomen - aan welke bepalingen de kantonrechter niet gebonden is, maar welke zij wel als uitgangspunt neemt -, namelijk dat deze kostenpost zo nauw samen hangt met de servicekosten, dat deze niet uitdrukkelijk tussen partijen overeengekomen hoeft te zijn en dat de administratiekosten alleen in rekening kunnen worden gebracht als een afrekening aan de huurder is verstrekt. Het voorgaande sluit ook aan bij hetgeen daarover in artikel 7:237 lid 3 BW en het Besluit Servicekosten is bepaald. De kantonrechter acht het vast beleid van de huurcommissie, dat over de stookkosten in beginsel 1% aan administratiekosten in rekening gebracht mag worden en over de overige servicekosten 5%, redelijk. Niet toegestaan is om een opslag te hanteren voor administratiekosten, hetgeen Heemwonen ook niet heeft gedaan. Heemwonen mocht derhalve naar het oordeel van de kantonrechter administratiekosten in rekening brengen. De stelling dat Heemwonen daarbij niet meer dan 1% in rekening heeft gebracht, heeft [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. De vordering van [eiser] voor zover die ziet op terugbetaling van door Heemwonen in rekening gebrachte en door [eiser] betaalde administratiekosten over de periode 2017 en 2018 ligt daarom voor afwijzing gereed.
4.12.
Heemwonen is naar het oordeel van de kantonrechter ook niet gehouden de afrekeningen nader te onderbouwen door middel van het in de procedure brengen van stukken. [eiser] heeft daartoe immers geen specifieke vordering ingesteld, noch is Heemwonen daartoe verplicht in het kader van haar verweer en stelt Heemwonen terecht dat [eiser] gebruik had kunnen maken van zijn recht op inzage op grond van artikel 7:259 lid 4 BW.
Dienstverleningskosten
4.13.
Heemwonen stelt dat de dienstverleningskosten onder het vastrecht vallen en dat op grond van het beleid van de Huurcommissie deze kosten mogen worden doorberekend.
4.14.
Volgens [eiser] mogen dienstverleningskosten niet ondergebracht worden onder het vastrecht gelet op de definitie van vastrecht. Voorts overstijgen deze door Heemwonen in rekening gebrachte kosten voor deze meetdiensten het maximaal toegestane ACM-bedrag, aldus [eiser] .
4.15.
De kantonrechter oordeelt, en daarbij sluit zij wederom aan bij het beleid van de Huurcommissie, dat dienstverleningskosten niet voor rekening van de leverancier komen en deze kosten daarom als onderdeel van de energiekosten (en naast het in rekening brengen van meetkosten) mogen worden doorberekend aan de huurder(s). Ook staat de definitie van vastrecht niet in de weg aan het in rekening brengen van dienstverleningskosten, zodat deze kosten daar onderdeel van uit kunnen maken en daarbij het maximaal toegestane vastrechttarief niet wordt overschreden. De vordering van [eiser] zal voor zover deze ziet op terugbetaling van door Heemwonen in rekening gebrachte en door [eiser] betaalde dienstverleningskosten over de periode 2017 en 2018 worden afgewezen.
4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Heemwonen gevallen en tot vandaag begroot op € 248,- (2 punten x tarief € 124,-). De nakosten zullen worden toegewezen als hierna onder de beslissing nader bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover het de jaren 2015 en 2016 betreft,
5.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding aan de zijde van Heemwonen gevallen en tot vandaag begroot op € 248,-,
5.4.
veroordeelt [eiser] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door Heemwonen aan de proceskostenveroordeling voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
RJ