ECLI:NL:RBLIM:2021:166

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
C/03/285481 / BZ RK 20/2724
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over een klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz en verzoek tot schadevergoeding

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Limburg een beslissing genomen in een zaak waarin verzoekster een klacht indiende op grond van artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft het beroep van verzoekster afgewezen, waardoor er geen schadevergoeding werd toegekend. De zaak betreft een verzoekschrift dat op 24 november 2020 was ingediend tegen een beslissing van de klachtencommissie van 20 oktober 2020. Verzoekster, geboren in 1955 en vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, had klachten ingediend over de verplichte zorg die haar werd verleend door de Vincent van Gogh kliniek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet aanwezig was tijdens de zitting op 17 december 2020, maar later op 4 januari 2021 alsnog werd gehoord. De rechtbank concludeerde dat de klachtencommissie verzoekster niet-ontvankelijk had verklaard voor zover haar klacht betrekking had op de opname in een accommodatie, en dat de klacht over de beperking van de bewegingsvrijheid op formele gronden gegrond was verklaard, maar het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de beperking van de bewegingsvrijheid van verzoekster gerechtvaardigd was, gezien haar gedrag en de noodzaak van verplichte zorg. De rechtbank heeft de klacht van verzoekster ongegrond verklaard en het beroep afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/285481 / BZ RK 20/2724
Beslissing van 12 januari 2021 over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) en de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:11 lid 2 Wvggz.
Ten aanzien van:
[verzoekster] ,
hierna te noemen: verzoekster,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen,
tegen:
De Vincent van Gogh kliniek voor ggz,
Stationsweg 46,
5803 AC Venray,
hierna te noemen verweerder.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 24 november 2020, heeft verzoeker
beroep ingesteld tegen de beslissing van de klachtencommissie d.d. 20 oktober 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de uitspraak van de klachtencommissie d.d. 9 november 2020;
  • de beschikking van de rechtbank d.d. 11 september 2020;
  • de brief van de geneesheer directeur aan verzoekster d.d. 14 september 2020 met daarbij gevoegd de beslissing van zorgverantwoordelijke [naam zorgverantwoordelijke] ex. Artikel 8:9 Wvggz d.d. 11 september 2020;
  • twee klachtformulieren;
  • het verweer van de zorgverantwoordelijke [naam zorgverantwoordelijke] , tegen de klachten van verzoekster d.d. 30 oktober 2020;
  • toelichting bij de klacht van de patiëntenvertrouwenspersoon [naam patiëntenvertrouwenspersoon] ,
  • twee voorbeeld uitspraken van klachtencommissies.
1.2.
Verweerder heeft op 14 december 2020 de volgende stukken ingediend:
  • een verweerschrift van [naam zorgverantwoordelijke] ;
  • een schriftelijke reactie van verweerder;
  • een stelbrief van mr. S. Vousten.
1.3.
Vanwege het Coronavirus (COVID-19) en de maatregelen zoals deze door de overheid worden geadviseerd, behandelt de rechtbank urgente zaken zoals deze zaak door middel van telehoren. Dat wil zeggen dat betrokkene, de advocaat en de andere procesdeelnemers via een video/telefoonverbinding worden gehoord, om besmettingsrisico tegen te gaan. Door of namens betrokkene is hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 december 2020 door middel van telehoren. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • de advocaat van verzoekster mr. van der Koelen,
  • de zorgverantwoordelijke, psychiater [naam zorgverantwoordelijke] ,
  • de juriste mr. S. Vousten.
1.5.
Verzoekster is – hoewel correct opgeroepen en blijkens mededeling van [naam zorgverantwoordelijke] op de hoogte– niet aanwezig tijdens de zitting. Verzoekster is onlangs ontslagen uit de kliniek en bleek ook ter zitting telefonisch niet bereikbaar. Onduidelijk was of verzoekster wilde worden gehoord waarop de verdere behandeling met instemming van alle aanwezigen is voortgezet met de afspraak dat de advocaat contact zal opnemen met verzoekster en aan de rechtbank zal doorgeven of, verzoekster gehoord wenst te worden. Alsdan zou alsnog een nadere zitting worden gehouden. De advocaat heeft nadien telefonisch doorgegeven dat verzoekster gehoord wenst te worden. Naar aanleiding daarvan heeft een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden op 4 januari 2021 door middel van telehoren. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • verzoekster en haar advocaat mr. van der Koelen,
  • de zorgverantwoordelijke, [naam zorgverantwoordelijke] ,
  • waarnemend voor mr. S. Vousten, [waarnemer] .

2.De feiten

2.1.
Aan verzoekster wordt door verweerder verplichte zorg verleend krachtens beschikking ‘machtiging tot verlenen van verplichte zorg’ van deze rechtbank van
11 september 2020 geldend uiterlijk tot en met 11 maart 2021.
2.2.
In de beschikking van 11 september 2020 zijn de volgende vormen van toe te passen verplichte zorg opgenomen:
- het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- het beperken van de bewegingsvrijheid;
- het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- het opnemen in een accommodatie.
2.3.
Op 11 september 2020 heeft verweerder de beslissing genomen tot het verlenen van verplichte zorg, inhoudende:
  • het beperken van de bewegingsvrijheid
  • het opnemen in een accommodatie.
De schriftelijke mededeling van de geneesheer-directeur, van de door de zorgverantwoordelijke genomen beslissing, is aan verzoekster uitgereikt op 14 september 2020. De beslissing van 11 september 2020 wordt in het hierna volgende ook aangeduid als ‘de bestreden beslissing’.
2.4.
Verzoekster heeft tegen de bestreden beslissing bij de klachtencommissie middels twee klachtformulieren, klachten ingediend voor zover het de verplichte zorg in de vorm van het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie betreft. Verzoekster heeft met behulp van de patiëntenvertrouwenspersoon [naam patiëntenvertrouwenspersoon] nog een schriftelijke toelichting gegeven op de klacht.
2.4.1.
Verzoeker heeft tevens en op grond van artikel 10: 11 Wvggz een verzoek tot
schadevergoeding ingediend.
2.5.
Verweerder heeft op 30 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
2.6.
De klachtencommissie heeft op 9 november 2020 verzoekster niet-ontvankelijk verklaard voor zover haar klacht ziet op de opname in een accommodatie en het weigeren van een ontslag uit de accommodatie. De klachtencommissie heeft tevens de klacht van verzoekster die ziet op de beperking van haar bewegingsvrijheid op formele gronden gegrond verklaard en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op schrift op 9 november 2020 aan verzoekster toegezonden.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
Namens verzoekster is het volgende aangevoerd:
De bestreden beslissing is onzorgvuldig en in strijd met de wet tot stand gekomen. De klachtencommissie overweegt ten onrechte dat verzoekster een oordeel wenst over de zorgmachtiging. Verzoekster wenst een oordeel over de beslissing van de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 10:3 sub f jo 8:9 Wvggz waarmee wordt overgegaan tot verplichte zorg in de vorm van een opname in een accommodatie. Verzoekster vindt dat er geen niet-ontvankelijkheid diende te volgen maar een inhoudelijke toetsing. Verzoekster is van mening dat zij niet ziek is en dat er geen sprake is van een psychotische ontregeling of ernstig nadeel waardoor er niet wordt voldaan aan de vereisten die de wet stelt voor een opname.
Daarnaast is verzoekster van mening dat het beperken van de bewegingsvrijheid wegens overlast die ze op 16 oktober 2020 veroorzaakt zou hebben, niet voldoet aan de wettelijk vereisten. De schriftelijke motivering is niet uitgereikt waardoor er niet is voldaan aan artikel 8:9 lid 2 Wvggz. Aan verzoekster is op 11 september 2020 de bestreden beslissing overhandigd. Verzoekster werd echter pas op 16 oktober 2020 beperkt in haar bewegingsvrijheid. Aan verzoekster is in de periode van 11 september 2020 tot 16 oktober 2020 geen nieuwe beslissing uitgereikt. De behandelaar is van mening dat de bewegingsvrijheid beperkt dient te worden omdat verzoekster overlast veroorzaakte. Volgens verzoekster is de vermeende overlast niet aan te merken als ernstig nadeel zoals omschreven in artikel 1:1 lid 2 Wvggz. De noodzaak van verplichte zorg dient getoetst te worden aan de actuele situatie en niet aan de voorgeschiedenis. Voor zover de voorgeschiedenis hierbij relevant is, kan dat ernstig nadeel middels de opname worden weggenomen. Voor zover de overlast zou bestaan uit het telefonisch inschakelen van hulpdiensten, zou deze overlast eveneens weggenomen kunnen worden door opname. Het beperken van de bewegingsvrijheid is hiervoor niet benodigd. Voor het wegnemen van het vermeende ernstig nadeel zijn minder ingrijpende maatregelen voorhanden. Zoals verzoekster onder begeleiding van de afdeling laten gaan. Er is dus niet voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Daarbij blijkt uit het dossier niet of de zorgverantwoordelijke in het dossier heeft vastgelegd of verzoekster wilsbekwaam is en of er sprake is van ernstig nadeel.
Er is volgens verzoekster sprake van normovertredend handelen. Door het niet uitreiken van de beslissing is door de onduidelijkheid frustratie, woede en boosheid ontstaan bij verzoekster, hetgeen schadelijk is voor verzoekster. Verzoekster verzoekt dan ook:
  • €600-, schadevergoeding voor het beperken in de vrijheid van verzoekster op een ingrijpendere manier dan noodzakelijk. De zorgverantwoordelijke heeft bij zijn beslissing niet naar de algemene uitgangspunten, criteria voor en doelen van het toepassen van verplichte zorg gehandeld;
  • €100-, schadevergoeding voor het niet op schrift stellen en/of niet schriftelijke motiveren van de bestreden beslissing;
  • €100-, schadevergoeding voor het niet voldoen door de zorgverantwoordelijke aan de plicht om de in de wet vermelde aspecten in het dossier vast te leggen.
Verzoekster verzoekt dan ook het beroep gegrond te verklaren, te bepalen dat aan verzoekster een schadevergoeding toekomt van €800-, dan wel een bedrag door de rechtbank te bepalen en verweerder te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klachtencommissie geen oordeel meer kan vellen over de opname nu de inhoud van de zorgmachtiging daarin voorziet en de opname daarop aansluitend heeft plaatsgevonden. Mocht verzoekster een oordeel wensen over de rechtmatigheid van de zorgmachtiging, dan heeft zij de mogelijkheid om cassatie in te stellen tegen afgifte van de zorgmachtiging en de inhoud daarvan.
Daarbij is verweerder van mening dat er wel degelijk sprake is van een psychische stoornis, te weten een waanstoornis gepaard gaand met alcoholmisbruik. De rechtbank Limburg heeft op 11 september 2020 in haar beschikking vastgesteld dat er sprake is van een psychische stoornis. De zorgverantwoordelijke onderschrijft deze stoornis evenals de psychiater die de medische verklaring heeft uitgeschreven ten behoeve van de zorgmachtiging.
Verweerder stelt verder dat er wel degelijk causaal verband is tussen het gedrag van verzoekster, dat heeft geleid tot de opname, en de psychische stoornis. Er is sprake van ernstig nadeel welke voortvloeit uit de psychische stoornis. Verzoekster heeft paranoïde wanen, waarbij ze hulpverlening, de huisarts, de huisartsenpost, de spoedeisende eerste hulp, de politie en het alarmnummer veelvuldig belt, wat maatschappelijke onrust veroorzaakt. Dit ernstig nadeel kon enkel worden weggenomen door over te gaan tot opname in combinatie met het beperken van de bewegingsvrijheid.
Voorts blijkt dat verzoekster niet klaagt over de daadwerkelijke uitvoering van de opname, verzoekster wil met ontslag. Hiervoor dient verzoekster de procedure op grond van artikel 8:18 en 8:19 Wvggz te doorlopen. Verzoekster heeft reeds meermaals een dergelijk verzoek gedaan, welke zijn afgewezen door de geneesheer-directeur. Hierbij is tevens door de geneesheer-directeur geoordeeld dat er sprake is van een psychische stoornis.
Verweerder is van mening dat is voldaan aan de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid. Er kan niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel en er zijn geen mogelijkheden om passende zorg te bieden op basis van vrijwilligheid. Verzoekster heeft geen ziekte-inzicht en ziektebesef. Eerder pogingen om verzoekster ambulant te behandelen zijn niet geslaagd. Daarbij komt dat enkel opname in de accommodatie op 16 oktober 2020 onvoldoende was om het ernstig nadeel op dat moment weg te nemen.
Verder geeft verweerder aan dat verzoekster wel is geïnformeerd over de beslissing om verplichte zorg te verlenen. De zorgverantwoordelijke heeft op 11 september 2020 de beslissing genomen verplichte zorg toe te passen, te weten opnemen in een accommodatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. Dit is schriftelijk medegedeeld aan verzoekster. De opname is tot op heden onafgebroken gecontinueerd. Gedurende de behandeling wordt gepoogd meer vrijheden te geven aan verzoekster. Dit wordt toegepast middels het op- en afschalen van zorg. Na 11 september 2020 was er sprake van het afschalen, waarna op 16 oktober 2020 is besloten de beperking van de bewegingsvrijheid weer op te schalen, vanwege de overlast die verzoekster creëerde die dag. Het opschalen is op 16 oktober 2020 mondeling aan verzoekster medegedeeld. Zij is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Het beleid ten aanzien van de beperking van de bewegingsvrijheid is reeds op 11 september 2020 ingezet en wordt niet door verzoekster betwist.
Tot slot stelt verweerder dat niet is voldaan aan artikel 8:9 lid 4 Wvggz. Echter, door het gedrag van verzoekster is duidelijk dat zij geen ziekte-inzicht of ziektebesef had. Hieruit heeft de zorgverantwoordelijke mogen opmaken dat verzoekster niet tot een redelijke waardering van haar belangen in staat was. Hieruit blijkt dat de toets wel heeft plaatsgevonden. De zorgverantwoordelijke acht het wel van belang om in het vervolg aandacht te hebben voor de dossierplicht waar het artikel 8:4 lid 4 Wvggz aangaat. Verweerder is van mening dat verzoekster niet in haar belangen is geschaad, nu de toets wel heeft plaatsgevonden.
Verweerder verzoekt dan ook de klacht ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van het schadevergoedingsverzoek stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoekster het verzoek om schadevergoeding onvoldoende heeft onderbouwd. Indien de klacht van verzoekster ongegrond wordt verklaard verzoekt verweerder de verzochte schadevergoeding af te wijzen.

4.De standpunten ter zitting

4.1.
Verzoekster verklaart desgevraagd, dat zij vanaf het begin van haar opname beperkt is in haar bewegingsvrijheid, lange tijd helemaal en later, toen haar meer vrijheden werden toegekend, is het regelmatig voorgekomen dat die weer werden ingetrokken. Ze is het niet eens met het intrekken van de vrijheden naar aanleiding van het gebeuren van 16 oktober 2020. Zij heeft toen een verpleegkundige in de hal van het ziekenhuis benaderd omdat ze een hele hoge bloeddruk had waaraan binnen de afdeling geen aandacht werd gegeven.
4.2.
De advocaat geeft aan het schadevergoedingsverzoek verder niet te kunnen onderbouwen. De advocaat heeft niets toe te voegen aan hetgeen al op papier staat.
4.3.
[naam zorgverantwoordelijke] geeft aan dat de klachtencommissie de klacht met betrekking tot het beperken van de bewegingsvrijheid gegrond heeft verklaard omdat hij een formulier niet heeft uitgereikt terwijl verzoekster duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij niet zat te wachten op het formulier. Verder verklaart hij dat de beperking van de bewegingsvrijheid 11 september 2020 al gold. Verzoekster is opgenomen na het veroorzaken van ernstig overlast en in dat kader zijn haar beperkingen in haar bewegingsvrijheid opgelegd. Met geleidelijke uitbreidingen van de bewegingsvrijheid is getoetst in hoeverre verzoekster met die vrijheid kon omgaan. Dit heeft meerdere malen tot weer intrekking van vrijheden geleid. In dit licht moet ook de intrekking van de bewegingsvrijheid van 16 oktober 2020 worden gezien. Het is als zodanig onderdeel van het behandelbeleid en je zou het kunnen zien als een behandelinstrument.
Mr. Vousten en [waarnemer] verklaren niets aan hetgeen al in de stukken staat toe te voegen te hebben.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien haar verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
5.2.
Ten aanzien van het beroep van verzoekster tegen de beslissing van de klachtencommissie betrekking hebbende op de opname in de accommodatie overweegt de rechtbank het volgende:
De rechtbank begrijpt dat, hoewel verzoekster stelt dat haar klacht zich richt tegen de beslissing ‘verlenen verplichte zorg’ van de zorgverantwoordelijke van 11 september 2020 en niet tegen de beschikking van de rechtbank, waarbij de zorgmachtiging is verleend, de klacht zich feitelijk richt tegen de op 11 september 2010 verleende zorgmachtiging waarop de beslissing van de zorgverantwoordelijke stoelt. Verzoekster stelt immers uitsluitend dat er geen sprake is van een psychische stoornis en ernstig nadeel, waar de rechtbank bij beschikking van 11 september 2020 daar anders over heeft geoordeeld en tegen welke beschikking cassatie open stond. Zoals de klachtencommissie ook heeft overwogen is het niet de bedoeling dat in het kader van de klachtprocedure de rechtmatigheid van de opname in een accommodatie nog eens beoordeeld wordt. De klacht van verzoekster is op dit onderdeel dan ook op goede grond door de klachtencommissie niet-ontvankelijk verklaard. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gesteld noch gebleken.
5.3.
Ten aanzien van de beperking van de bewegingsvrijheid begrijpt de rechtbank dat het beroep zich met name richt tegen het op formele gronden gegrond verklaren van de klacht en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Het beperken van de bewegingsvrijheid heeft gegolden vanaf de opname van verzoekster en is als verplichte vorm van zorg ook opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 11 september 2020 en in de daarop gevolgde beslissing van de zorgverantwoordelijk van diezelfde datum. Verzoekster klaagt er kort gezegd over dat ten onrechte haar bewegingsvrijheid is beperkt omdat zij overlast zou hebben veroorzaakt op 16 oktober 2020 in de hal van ziekenhuis en dat daarenboven de vereisten van artikel 8 Wvggz niet in acht zijn genomen.
De rechtbank overweegt het volgende:
Verzoekster is opgenomen naar aanleiding van ernstig overlast gevend gedrag. In de eerste periode van haar opname heeft zij volledige beperking opgelegd gekregen van haar bewegingsvrijheid. Na verloop van tijd is begonnen verzoekster meer bewegingsvrijheid toe te staan, ook na 11 september 2020, met name ook om in het kader van de behandeling te bezien in hoeverre verzoekster in staat was met die vrijheden om te gaan zonder overlast te geven. Verzoekster heeft ter zitting ook verklaard dat het meermalen is voorgekomen dat vrijheden weer werden ingetrokken. De rechtbank is van oordeel dat de beperking van de bewegingsvrijheid op 16 oktober 2020 moet worden gezien als onderdeel van het lopende behandelbeleid en niet als een beslissing waarop artikel 8 Wvggz ziet. Volgens informatie, door de beveiliging van het ziekenhuis verstrekt aan de zorgverantwoordelijke, heeft verzoekster op 16 oktober 2020 in de hal van het ziekenhuis personeel van Viecuri aangeklampt met klachten over de opname binnen het Vincent van Gogh, over personeel en meermaals verzocht om een taxi voor haar te regelen en daarmee voor overlast gezorgd. Passend binnen het behandelbeleid is er op dat moment voor gekozen om de bewegingsvrijheid van verzoekster weer te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank was dat binnen het behandelkader doelmatig en proportioneel en voldeed het aan de beginselen van subsidiariteit. Dat verzoekster aangeeft slechts een verpleegkundige te hebben aangesproken omdat ze last had van hoge bloeddruk, waar op de afdeling niets mee werd gedaan, maakt dit oordeel niet anders, nu er verder geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou moeten worden afgeleid dat de zorgverantwoordelijke niet kon of mocht afgaan op de informatie van de beveiliging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de klacht van verzoekster ten aanzien van het beperken van de bewegingsvrijheid ongegrond is. De rechtbank komt reeds daarom niet toe aan toekenning van schadevergoeding.
5.4.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep wordt afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het beroep tegen de uitspraak van de klachtencommissie van 9 november 2020.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021 door
mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, rechter, bijgestaan door N.L.M. Lommen als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.