ECLI:NL:RBLIM:2021:1640

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
C/03/287169 / JE RK 21-46 en C/03/287170 / JE RK 21-47
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 februari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling is al meer dan twaalf jaar van kracht, en de vraag is of deze maatregel nog recht doet aan de situatie van [minderjarige]. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar en om machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs accommodatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke hulp te organiseren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI niet voldoende heeft gedaan om de situatie van [minderjarige] te verbeteren en dat er dringend stappen moeten worden gezet om medische hulp in te schakelen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor een periode van zes maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor dezelfde termijn. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen deze periode de nodige hulp voor [minderjarige] te organiseren en de voortgang te rapporteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/287169 / JE RK 21-46 en C/03/287170 / JE RK 21-47
datum uitspraak: 17 februari 2021

verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

in de zaken van

de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roermond,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. B.H.S. Brinkman, kantoorhoudend te Heerlen.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 22 december 2020 en 6 januari 2021, ingekomen bij de rechtbank op 8 januari 2021;
- de brief van de moeder, die door de GI ter zitting is overgelegd.
Op 26 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord,
- mr. Brinkman, advocaat van de vader,
- mevrouw [naam begeleidster] , begeleidster van [minderjarige] , als informant,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Op 27 januari 2021 is het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de raad, van 22 januari 2021 bij de rechtbank binnengekomen.

De feiten

Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 10 februari 2011 van de kinderrechter te Maastricht is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 4 maart 2020 van rechtbank Limburg met ingang van 8 maart 2020 tot 8 maart 2021.
Bij deze beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 maart 2021.

Het verzoek en het verweer

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar, met
uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast verzoekt de GI machtiging te verlenen tot
plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van een
jaar.
De GI stelt hiertoe dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig wordt bedreigd en
dat hulp in het gedwongen kader nog steeds noodzakelijk is. De lichamelijke ontwikkeling
en psychiatrische problematiek van [minderjarige] heeft nog aandacht nodig. [minderjarige] houdt
zich niet aan de korte slaapmomenten die zij overdag nodig heeft. Zij kan hiervoor
medicatie krijgen, maar de vader geeft daar geen toestemming voor. [minderjarige] zou een
onderzoek bij Kempenhaeghe krijgen, maar daar is zij niet naar toe gegaan. De zorg voor
haar psychiatrisch welbevinden en de invloed vanuit haar diagnoses karaplexie en
narcolepsie dienen gevolgd te worden.
[minderjarige] heeft tot voor kort bij de pleegmoeder/oma gewoond die haar structuur en
duidelijkheid bood. De pleegmoeder heeft op 3 november 2020 laten weten aan de GI en de
pleegzorginstantie de zorg voor [minderjarige] niet langer meer op zich te willen nemen. De GI
heeft, na raadpleging met de raad, [minderjarige] bij de moeder geplaatst in afwachting van een
plaatsing in een groep met doorstroom naar zelfstandigheid.
Sinds [minderjarige] bij de moeder woont, is weer sprake van schoolverzuim. [minderjarige] en de
moeder zijn niet bereikbaar voor school. Daarnaast heeft [minderjarige] aangegeven dat zij
zichzelf gesneden heeft in haar bovenbeen omdat ze niet lekker in haar vel zat. Ze rookt
wiet ter ontspanning. Er zal nu gekeken moeten worden naar een goede woonplek voor
[minderjarige] . Bij Tobas heeft een intake plaatsgevonden, maar vervolgens heeft Tobas aangegeven dat [minderjarige] daar niet geplaatst kan worden.
[minderjarige] heeft een buddy vanuit Columbus, met wie ze dingen bespreekt. Gezien wordt
dat de zorgen rondom trauma, gevoelens en emoties steeds groter worden en dat [minderjarige]
haar ziekte niet serieus neemt. De GI gaat met de behandelend arts bespreken of medicatie
mogelijk is. Er wordt nu gekeken wat ze verder nodig heeft om te groeien tot een
evenwichtige volwassene.
Ter zitting handhaaft de GI het verzoek. Het is belangrijk dat [minderjarige] onderzocht wordt
voor haar problematiek. Eerder was een afspraak gepland bij Kempenhaeghe, maar deze is
niet doorgegaan omdat de moeder niet wilde dat [minderjarige] daar een nacht zou blijven. Ook
dient zij voor onderzoek naar het MUMC te gaan, maar het is nog niet gelukt om afspraken
te maken, ook omdat Kempenhaeghe en het MUMC naar elkaar blijven wijzen. Desgevraagd erkent de GI dat zij in deze het initiatief moet nemen en dat nog niet heeft
gedaan. De huidige Covid-19 pandamie speelt daarin mede een rol. Ook zal [minderjarige] gesprekken gaan krijgen bij Zuyderland of Mondriaan in verband met het krassen. Voor de gezinsvoogdijwerkster is het heel lastig in contact te komen met [minderjarige] . De gezinsvoogdijwerkster weet dat [minderjarige] wiet gebruikt en dat zij dit krijgt van vrienden, maar [minderjarige] heeft niet verteld dat de dealers in huis komen. Zorgelijk is dat [minderjarige] niet meer naar school gaat. Er is een afspraak met school gemaakt om te bezien wat nog mogelijk is op school en om te voorkomen dat ze volgend jaar moet starten op MBO entree. Een plaatsing bij Tobas is niet gelukt en er wordt nu, na overleg met de gedragswetenschapper, gekeken of Levanto haar wil opnemen.
De moeder heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek. Zij refereert zich aan het oordeel
van de kinderrechter. De moeder wil dat [minderjarige] kort bij huis geplaatst wordt.
De advocaat heeft zich namens de vader gerefereerd. De vader vindt de situatie waarin
[minderjarige] verkeert geen goede situatie en hij is van mening dat het alleen maar slechter zal
gaan. De vader zal meewerken als [minderjarige] medicatie nodig heeft.
De begeleidster van [minderjarige] , mevrouw [naam begeleidster] , heeft een tot twee keer per week gesprekken met [minderjarige] . Zij is met [minderjarige] op 5 december 2018 naar het MUMC geweest, maar een vervolgafspraak bij de neuroloog is niet doorgegaan omdat [minderjarige] niet naar Kempenhaeghe is geweest. Deze begeleidster heeft contact met de GI en heeft erop aangedrongen dat [minderjarige] meer hulp krijgt op psychiatrisch vlak, maar de hulp stagneert.

De mening van [minderjarige]

De minderjarige [minderjarige] is door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld te worden
gehoord. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is, op haar verzoek in aanwezigheid van de begeleidster van Columbus, apart gehoord.
Ter zitting heeft de kinderrechter een kort verslag van het gesprek met [minderjarige] aan de
aanwezigen voorgehouden waarop een ieder heeft kunnen reageren.
verblijft nu bij haar moeder, omdat haar oma niet meer voor haar kon zorgen. Oma had veel zorgen om [minderjarige] , maar kon vanwege haar werk niet ervoor zorgen dat [minderjarige] naar school ging. Ze mist oma en haar zus, die wel nog bij oma woont.
vindt het goed om ergens anders te gaan wonen, als het maar niet te ver weg
van de moeder is. [minderjarige] gaat nog steeds niet naar school. Ze droomt veel waardoor ze
niet goed kan slapen. Ze gebruikt nu wiet wat een beetje helpt om beter te kunnen slapen.
De wiet koopt [minderjarige] bij dealers die in huis komen voor haar broer. [minderjarige] weet dat
dit niet goed voor haar is, maar volgens haar kan ze daar gewoon mee stoppen. [minderjarige]
staat niet meer onder behandeling van een arts voor haar narcolepsie en kataplexie. Volgens [minderjarige] is zij niet naar Kempenhaeghe geweest, omdat er geen vervoer was.

De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de
ondertoezichtstelling telkens verlengen mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW
is voldaan. Uit artikel 1:255 lid 1 BW volgt dat een minderjarige onder toezicht kan worden
gesteld indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de
minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt
geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende
ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige
aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in
staat zijn te dragen.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt
bedreigd, omdat:
  • [minderjarige] aan narcolepsie en kataplexie lijdt. Zij heeft hiervoor behandeling nodig, maar die komt niet van de grond. Zij heeft al heel lang geen medische zorg hiervoor en er is daarom geen zicht op de gezondheid van [minderjarige] ;
  • [minderjarige] al geruime tijd niet of nauwelijks naar school gaat. Kennelijk lukt het niemand om [minderjarige] hiervoor te motiveren. Uit de stukken blijkt dat zij de nodige capaciteiten heeft en meer aankan dan zij tot op heden laat zien, maar dat zij vanwege ernstig schoolverzuim waarschijnlijk haar diploma niet haalt en volgend schooljaar op een nog lager niveau, namelijk MBO entree, moet starten.
  • [minderjarige] regelmatig wiet gebruikt. Zij heeft, kennelijk via haar broer, contacten met dealers die bij haar thuis aan de deur komen.
  • [minderjarige] bekrast zichzelf.
Vast staat dat de ouders niet op eigen kracht en zelfstandig de noodzakelijke hulp voor [minderjarige] kunnen organiseren. Dat zou betekenen dat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Echter, de kinderrechter overweegt het volgende:
Uit de stukken blijkt dat de GI en de raad van mening zijn dat wonen bij de ouders niet haalbaar is. Gebleken is ook dat door de GI niet wordt ingezet op thuisplaatsing. Daarom is de verwachting niet gerechtvaardigd dat de gezaghebbende ouders van [minderjarige] in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
Daarmee wordt dus niet voldaan aan artikel 1:255, lid 1 en onder b BW.
Het belang van [minderjarige] verzet zich op dit moment echter tegen een
beëindiging van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter overweegt dat het dringend noodzakelijk is dat door de GI op zeer korte termijn stappen worden gezet om de nodige medische hulp in te schakelen. Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat [minderjarige] het afgelopen jaar geen medische zorg heeft gehad. In de beschikking van 4 maart 2020 valt te lezen dat een afspraak nodig is bij onderzoekscentrum Kempenhaeghe te Heeze en dat medicatie nodig is zodat [minderjarige] kan functioneren en niet in slaap valt, maar daarvan is niets terecht gekomen. Sterker nog, de GI heeft in dat kader niets gedaan.
Daarnaast is gebleken dat de in voormelde beschikking door de GI benoemde zorgen over de schoolprestaties en schoolgang van [minderjarige] flink zijn toegenomen. Het lijkt erop dat de GI niet doortastend handelt en accepteert dat [minderjarige] naar een lager niveau wordt gezet, terwijl zij zeker capaciteiten heeft.
Onduidelijk is gebleven wat de GI nu werkelijk heeft ondernomen in het kader van de tenuitvoerlegging van de ondertoezichtstelling om te komen tot verbetering van de situatie van [minderjarige] , zulks terwijl de begeleidster van Columbus toch duidelijk aan de bel heeft getrokken en bij de GI erop heeft aangedrongen ook psychologische hulp voor [minderjarige] in te schakelen.
Dit leidt tot het oordeel dat verlenging van de ondertoezichtstelling nu noodzakelijk is.
De vraag is echter voor welke termijn:
  • de kinderrechter wil de vinger aan de pols houden en erop toezien dat de GI haast maakt met het inzetten van noodzakelijke medische en psychologische hulp voor [minderjarige] en met het bevorderen van de schoolgang van [minderjarige] ;
  • de ondertoezichtstelling van [minderjarige] duurt, vanaf 2007 met een onderbreking van een jaar, al meer dan twaalf jaar en het is de vraag of een ondertoezichtstelling nog recht doet aan de situatie van [minderjarige] en aan haar behoeften of dat een verderstrekkende maatregel noodzakelijk is.
Dit alles leidt ertoe dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling zal verlengen voor een periode van zes maanden, onder aanhouding van de beslissing ten aanzien van de resterende termijn.
In deze periode dient de GI in de eerste plaats voormelde hulp voor [minderjarige] in te schakelen en het nodige te doen ter bevordering van de schoolgang van [minderjarige] .
Op de tweede plaats dient de GI voortvarend stappen te ondernemen in het beoordelen van de vraag of een verder strekkende maatregel noodzakelijk is.
Machtiging uithuisplaatsing
Op grond van artikel 1 :265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering
van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en
nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en
opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke
gesteldheid.
Gelet op de hiervoor vermelde ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] is de kinderrechter
van oordeel dat een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang
van de verzorging en opvoeding nu zij niet meer bij de oma woont en duidelijk is dat haar
verblijf bij de moeder niet in haar belang is.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van de beslissing ten aanzien van de resterende termijn.
Er zal binnen voormelde termijn een nieuwe mondelinge behandeling worden bepaald, waarvoor de belanghebbenden zullen worden opgeroepen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij een schriftelijk verslag van de voortgang van de hulp aan [minderjarige] overlegt uiterlijk twee weken voor deze mondelinge behandeling.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met ingang van 8 maart 2021 tot
8 september 2021;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voornoemd in een accommodatie
zorgaanbieder 24 uurs met ingang van 8 maart 2021 tot 8 september 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch