ECLI:NL:RBLIM:2021:162

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
C/03/279696 / FA RK 20-2409
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over minderjarige kinderen na ernstige bedreiging van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 januari 2021 uitspraak gedaan over het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de problematiek van de ouders en de onduidelijkheid over hun toekomstperspectief. De ouders hebben sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in 2018 geen significante vooruitgang geboekt in hun opvoedvaardigheden en persoonlijke problematiek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoeding. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, waarbij de GI als voogd is benoemd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, zodat de kinderen zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over hun toekomst.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/279696 / FA RK 20-2409
datum uitspraak: 12 januari 2021

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost Nederland,

hierna te noemen de raad,
locatie Maastricht,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,

hierna te noemen [minderjarige 1]
,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
, advocaat mr. C.A.J.E. Habets, kantoorhoudende te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
de gecertificieerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informanten aan:

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[pleegouder 1] en [pleegouder 2] ,
hierna te noemen de pleegouders,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 01 juli 2020;
- de door de GI overgelegde psychologische rapporten van de kinderen, ingekomen bij de rechtbank op 8 november 2020.
Op 24 november 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader als informant,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 juni 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken.
Sinds 23 oktober 2018 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds 28 februari 2019 in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
Deze maatregelen duren nog steeds voort.
De GI heeft zich bij brief van 6 mei 2020 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De raad heeft verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de moeder te beëindigen en stelt voor de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat, gezien de persoonlijke problematiek van de ouders en het gegeven dat hulpverlening hiervoor sinds de uithuisplaatsing van de kinderen niet van de grond is gekomen, betekent dat de kinderen bij een thuisplaatsing in eenzelfde situatie terecht zullen komen als die er was toen zij uit huis werden geplaatst. Er is geen perspectief meer op een thuisplaatsing van de kinderen en naar de mening van de raad is de aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen in onzekerheid mogen verkeren over hun perspectief inmiddels overschreden. De kinderen laten in hun gedrag zien dat zij duidelijkheid omtrent hun perspectief behoeven waarbij dit ook duidelijk zal zijn voor de ouders. De ouders houden veel van de kinderen en zijn in staat om de omgangsregeling op een leuke manier in te vullen. De raad gunt het de ouders dat zij ouders op afstand kunnen zijn en hier rust in zullen ervaren, waarbij er wel gekeken blijft worden naar de mogelijkheden tot uitbreiding van de omgangsregeling. Het is in het belang van de kinderen dat de GI belast wordt met de voogdij, omdat de ouders de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin niet accepteren en er sprake is van een moeizame samenwerking. Daardoor is het van belang dat de GI betrokken blijft als intermediair tussen de ouders en de pleegouders, om ervoor te zorgen dat de kinderen niet nog meer last van hun loyaliteit voor de een of de andere (pleeg)ouder zullen ervaren.
Ter zitting handhaaft de raad het verzoek. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in 2018 is hulp ingezet bij de ouders om te bezien of de ouders voor de kinderen kunnen zorgen. Dat is helaas niet gelukt. De kinderen hebben extra begeleiding en sturing nodig en volgens de GI is voor de kinderen een ++opvoedklimaat nodig. De kinderen hebben duidelijkheid nodig over hun toekomstperspectief en het hebben van omgang met de ouders. Zij zitten thans klem in hun loyaliteit tussen de ouders en de pleegouders. De ouders hebben of starten met therapie. Een deskundigenonderzoek zoals door de ouders bepleit, zal niets toevoegen.

De standpunten ter zitting

De moeder is het niet eens met het verzoek. Zij heeft er moeite mee dat niet naar recente ontwikkelingen is gekeken maar dat alles aangehaald wordt wat in de afgelopen twee jaar is gebeurd. De moeder heeft in het afgelopen jaar stappen gezet door het volgen van social therapie en drama therapie, waar zij leert hoe met bepaalde situaties om te gaan en op welke manier zij rustig kan reageren. De moeder heeft veel baat bij de drama therapie. Het blijft voor haar lastig om niet te reageren op dingen als zij constant uitgedaagd wordt. De ouders hebben een duplexwoning gekregen waar voldoende ruimte is voor de kinderen. De ouders zijn nu op zoek naar een stapelbed voor de kinderen wanneer zij komen slapen. Waar de moeder problemen mee heeft is dat ze niet heeft kunnen laten zien dat zij samen met de vader de kinderen wel aankan. In het afgelopen jaar heeft immers maar twee keer vier uur per week omgang plaatsgevonden. Er is niet gekeken welke stappen vooruit de moeder heeft gezet. De moeder blijft erbij dat zij een kans wil krijgen te laten zien wat ze kan. Het is nu te makkelijk om te zeggen dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt.
De advocaat heeft namens de moeder aanvullend verklaard dat de ouders vaak bij de GI hebben verzocht om uitbreiding van de omgang met de kinderen, maar dat dit averechts heeft gewerkt en heeft geleid tot een teruggang in de contacten tot 1,5 uur per week. Inmiddels heeft daarover een zitting plaatsgevonden waar gebleken is dat de omgang uitgebreid moet worden en waarbij ook gekeken wordt of de omgang onbegeleid kan plaatsvinden. De ouders willen hiervoor de kans krijgen. Hoewel zij in augustus eigen woonruimte gekregen hebben, hebben zij pas in oktober de kinderen weer mogen zien. De ouders hebben het gevoel tegengewerkt te worden wat ook naar voren komt in de rapportage van de GI. In die rapportage blijkt dat een terugkeer van de kinderen naar de ouders geen optie meer is en daarom wordt de omgang afgebouwd zodat de ouders geen kans meer krijgen. Sinds het rapport van juni 2020 zijn belangrijke ontwikkelingen geweest waaronder de nieuwe woonruimte van de ouders, de therapie van de moeder, de betrokkenheid van AnaCare en bij de vader dat hij op korte termijn met zijn therapie gaat starten. Er is een goede samenwerking met de ouders maar volgens de moeder is nooit naar haar gekeken. De kinderen hebben een ++ opvoeding nodig maar er dient dan wel gekekeken te worden of deze ouders dat hun kinderen kunnen bieden. Nu is het enkel de GI die dit stelt maar er dient meer onderzoek naar plaats te vinden, reden waarom de moeder verzoekt om een deskundigenonderzoek. Pas als dat onderzoek geweest is kunnen de ouders zich neerleggen bij dit verzoek, als blijkt dat zij de kinderen niet kunnen bieden wat zij nodig hebben. Volgens de moeder is de aanvaardbare termijn nog niet verstreken omdat nog te weinig is ingezet om te kunnen beoordelen of de kinderen wel of niet terug naar de ouders kunnen. De kinderen heben hechtingsproblematiek, wat ook ontstaan is door de uithuisplaatsing en zij hebben behoefte aan duidelijkheid maar die kan pas gegeven worden als een goed onderzoek heeft plaatsgevonden. De ouders verdienen een kans. Zij belasten de kinderen niet met hun wens dat zij terug naar de ouders komen. De moeder is het vertrouwen in de GI kwijt. Zij heeft een klachtprocedure bij de GI aangespannen en er komt op korte termijn een nieuwe gezinsvoogdes.
Volgens de vader is enkel tegenwerking geweest en is niet gekeken hoe zij de zorg voor de kinderen hebben gedaan. Er is altijd structuur en regelmaat in hun gezin geweest en de kinderen zijn naar school gegaan. Enkel [minderjarige 2] is thuisgehouden door de ouders omdat het niet goed op school ging. Sinds de corona uitbraak is de vader weer gestart met het roken van wiet. De kinderen verblijven nu bij pleegouders waar de kinderen geslagen worden. Daarvan zijn drie meldingen gedaan bij Veilig Thuis. De vader heeft nooit vertrouwen in de pleegouders gehad en hun relatie is vanaf de start slecht geweest. Hij heeft er grote moeite mee dat de kinderen opa en oma zeggen tegen de pleegouders.
De GI begrijpt de ouders vanuit hun perspectief. Zij hebben veel pech gehad en de GI gunt hun meer. Er wordt sinds 2017 ingezet om de basisvoorwaarden voor de opvoeding van de kinderen op orde te krijgen maar al na een jaar heeft de GI moeten concluderen dat het niet lukt de basishygiëne en -structuur in de thuissituatie aan te brengen. Ook lieten de kinderen een achterstand in hun ontwikkeling zien. Ondanks de uithuisplaatsing van de kinderen is het echter niet gelukt de situatie ten goede te keren. Het lukt de ouders niet om hun huis op orde te houden wat uiteindelijk heeft geleid tot een huisuitzetting. Gezien wordt dat de kinderen sinds zij uit huis zijn geplaatst een groei in hun ontwikkeling hebben doorgemaakt, maar ook wordt gezien dat [minderjarige 1] een gedesoriënteerde hechting heeft. Bij [minderjarige 2] is sprake van een laag IQ. Dit maakt dat beide kinderen een ++opvoeding nodig hebben en het lukt deze ouders niet om de kinderen dit 24 uur per dag te bieden. De GI erkent dat de pleegouders niet perfect zijn. Van de zijde van de ouders en van de zijde van de pleegouders zijn dingen gebeurd die niet de schoonheidsprijs verdienen. Omdat de pleegmoeder soms op de stoel van de hulpverlening gaat zitten, is extra hulp ingezet.
De pleegouders hebben naar voren gebracht dat het vanaf het begin dat de kinderen bij de pleegouders kwamen, moeilijk was om met de ouders te overleggen. De pleegouders zien goede ontwikkelingen bij de kinderen maar zien ook dat de kinderen reageren na de omgang met de ouders. Zo is [minderjarige 1] drukker en wilder en plast [minderjarige 2] in haar broek en spuugt na een contact met de ouders. [minderjarige 2] leeft het liefst in haar eigen wereldje en daaom heeft ze nu een plashorloge. Dat werkt voor haar goed, ook op school. Toch werkt het niet rondom het bezoekmoment met de ouders. Ze is dan overstuur. Positief is dat de kinderen graag naar de ouders gaan.
[minderjarige 1] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is, buiten aanwezigheid van de belanghebbenden, gehoord.
Ter zitting heeft de rechtbank een korte samenvatting van het gesprek aan de aanwezigen voorgehouden, waarop een ieder heeft kunnen reageren.
[minderjarige 1] vindt het fijn bij de pleegouders, die hij soms opa en oma noemt en soms [pleegouder 1] en [pleegouder 2] . Hij vindt het ook fijn als hij zijn ouders ziet en dat contact is leuk. [minderjarige 1] vindt het fijn als het gezag naar iemand anders gaat, zodat er dan niet meer gewacht hoeft te worden op antwoorden van zijn ouders en de zaken sneller geregeld kunnen worden.

De beoordeling

De rechtbank heeft de pleegouders als informanten opgeroepen. Nu echter gebleken is dat zij al twee jaar de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dragen, zal de rechtbank de pleegouders als belanghebbenden in deze procedure aanmerken.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien het gezag is geschorst. Het gezag kan op grond van het eerste lid van artikel 1:266 BW worden beëindigd indien:
- een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn (a), of
- de ouder het gezag misbruikt (b).
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag waar hij verder zal opgroeien (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, p. 34). Volgens die toelichting is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een redelijke termijn is, zodat de bepaling van die termijn maatwerk is. Wel is duidelijk dat een jarenlange ondertoezichtstelling daar normaal gesproken niet bij past. Ook acht de wetgever de aanvaardbare termijn voor jongere kinderen in het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De bedreiging bestaat niet alleen uit de forse persoonlijke problematiek van de ouders maar is ook gelegen in de forse persoonlijke problematiek van beide kinderen zoals deze uit het rapport van de raad en de recente verslagen psychodiagnostisch onderzoek betreffende beide kinderen naar voren komt. Het psychodiagnostosch onderzoek is verricht door [naam] , MSc van het Jeugdtrauma Herstel Limburg. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van juli 2020 omtrent [minderjarige 2] en van september 2020 omtrent [minderjarige 1] .
Bij [minderjarige 1] is er sprake van trauma vanwege onverwerkte ervaringen en trauma in de hechting. Dat betekent dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad om zich veilig en beschermd te voelen en daarmee vertrouwen in zichzelf en de wereld te ontwikkelen. Als overlevingsstrategie hanteert hij het vermijden van emoties ofwel het strijden tegen een ervaren gevaar. Er is sprake van een gevoel van wantrouwen, maar ook een gevoel van overgeleverd te zijn en geen regie te hebben over zijn eigen leven. Daarnaast heeft [minderjarige 1] aandachtsproblemen vanwege alle emoties in zijn hoofd, die hij er niet uit krijgt. Hierdoor neemt zijn leervermogen af. Hij heeft last van negatieve faalangst, dat wil zeggen het gevoel dat bij spanning negatieve prestaties verminderen.
Volgens de deskundige is het vooral nodig dat [minderjarige 1] kan groeien in zijn gevoel van veiligheid. Dit alles doet een groot beroep op de opvoedvaardigheden en neutraal positieve opvoedhouding van de opvoeder die zowel sensitief als responsief is. Zijn grote behoefte aan veiligheid vereist duidelijkheid, eenduidigheid en weten wat hij kan verwachten. Hij moet ook meer regie gaan ervaren in zijn leven, zelf keuzes kunnen maken. Daarvoor moet hij gehoord worden in zijn wensen en zullen ook vanuit zijn ontwikkelingsniveau, keuzes aan hem voorgelegd moeten worden. Het is ook van belang dat zijn trauma geneest. Traumabehandeling is noodzakelijk maar op dit moment kan dat nog niet, hij moet eerst een gevoel van vertrouwen krijgen op een non-verbale, lichaamsgerichte manier. Equitherapie (omgaan met paarden) en psychomotore therapie zijn daarbij helpend. Op deze manier wordt hij zich bewust van zijn lichaam en kan hij omgaan met de gevoelens die hem dwars zitten. De psychomotore therapie zal ook in het opvoedsysteem moeten worden ingezet om de onderlinge communicatie en gedragspatronen te behandelen.
Over [minderjarige 2] wordt aangegeven dat ze een licht verstandelijke beperking heeft en daarom een zwak leervermogen en moeite met verwerken van informatie. Ook de emotionele basis is zwak ontwikkeld. De zelfstandigheid en zelfredzaamheid van [minderjarige 2] zijn zwak waardoor ze geen basis heeft om haar zelfbeeld op te bouwen. Ze heeft in haar leventje al veel meegemaakt waaronder de plotselinge wisselingen door twee uithuisplaatsingen, eerst naar een crisis-pleeggezin en later naar een kort-verblijfgezin en het huidige pleeggezin. [minderjarige 2] kon dit vanwege haar beperking geen plek geven waardoor ze nu reageert door controle behoefte en zelfbepalend gedrag en door terugval in haar zindelijkheid. Dit is haar reactie op spanning. Vanwege haar cognitieve beperking kan ze ook haar stamfamilie en pleeggezin niet plaatsen in de juiste context. Ze ziet het als een geheel en dat zorgt voor verwarring. Ze uit dat niet, lijkt vrolijk en luchtig, maar het is te zien aan de plotselinge stemmingsomslagen die ze kan vertonen.
Ook voor [minderjarige 2] is noodzakelijk dat ze kan groeien in haar veiligheid door middel van een positief ondersteunende opvoedsituatie die is afgestemd op haar behoeftes en ontwikkeling. Belangrijk is daarbij dat beide leefsituaties worden ontward. Hiervoor heeft ze een opvoedomgeving nodig die haar helpt de daarbij behorende emoties, gedachten en handelingen te verklaren en een plek te geven. De opvoeder moet daarbij een neutrale, positieve en sensitieve en responsieve houding aannemen. [minderjarige 2] zal bij elke stap in haar leven externe sturing en ondersteuning nodig hebben en dat zal van haar opvoedomgeving worden gevraagd.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies van de deskundige over. Noch de ouders, noch de pleegouders hebben de rapporten van de deskundige bekritiseerd; integendeel, gebleken is dat alle belanghebbenden het hardgrondig eens zijn met deze rapporten.
Op grond van hetgeen de rechtbank uit de beide rapporten heeft weergegeven, is zonneklaar dat de aanvaardbare termijn voor beide kinderen is verstreken en dat beide kinderen sterk behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief.
De eisen die deze kinderen, gelet op de rapporten, aan hun opvoeders en verzorgers stellen, zijn stevig en veel omvattend. Bij beide ouders is sprake van forse problematiek waarvoor zij tot op heden en sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in 2018 niet zijn behandeld. De ouders kregen vóór de uithuisplaatsing van de kinderen concrete doelen gesteld te weten, het verbeteren van de hygiëne in de thuissituatie, het verbeteren van hun opvoedvaardigheden, het onder controle krijgen van hun emoties en het niet schreeuwen in het bijzijn van of tegen de kinderen. De doelen, neerkomend op “zorg voor een basale en veilige thuissituatie voor de kinderen” werden niet gehaald en de kinderen lieten een achteruitgang in hun ontwikkeling zien. Een half jaar na de uithuisplaatsing werden de ouders uit hun huis gezet in verband met de aanwezigheid van een wietplantage. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening was er in 2019 bij de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen nog steeds weinig veranderd bij de ouders. Daarbij was gebleken dat zij een beperkte draagkracht hebben, snel overvraagd zijn en hun emotionele beschikbaarheid voor de kinderen beperkt was.
De ouders hebben (en dat geldt met name voor de moeder) heel recent een heel prille ontwikkeling in de goede richting laten zien, zoals tijdens de zitting is verteld, maar hebben geenszins aannemelijk gemaakt dat zij hun persoonlijke problematiek achter zich hebben gelaten en hebben omgebogen in de richting van ouders met zodanig stevige opvoedvaardigheden en kwaliteiten en inzicht in wat hun kinderen nu 24 uur/7 dagen per week nodig hebben voor hun veilige en ongestoorde ontwikkeling op weg naar volwassenheid.
De ouders verzoeken een onderzoek naar hun kwaliteiten als ouders om daarmee aan te tonen dat zij in staat zijn zelf voor hun kinderen te gaan zorgen.
Gelet op hetgeen is overwogen en geoordeeld, zal de rechtbank dat verzoek niet honoreren. In het licht van het bepaalde in artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering oordeelt de rechtbank dat het belang van de kinderen zich daartegen verzet. De kinderen schreeuwen om duidelijkheid over hun toekomstperspectief en die duidelijkheid krijgen zij niet als een deskundigenonderzoek wordt bevolen. Daarmee is al snel minimaal 6 maanden tot 12 maanden gemoeid voordat de rechtbank met het rapport in de hand en de reacties van de belanghebbenden kan beslissen over het verzoek van de raad. Al die tijd verkeren de kinderen in onzekerheid over hun perspectief en dat zal de kinderen kunnen blokkeren in hun ontwikkeling en zal hen verder kunnen klem zetten in hun loyaliteit voor hun ouders en hun pleegouders. Bij deze stand van zaken wordt het verzoek van ouders afgewezen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdienen kortom duidelijkheid over hun toekomstperspectief nu de aanvaardbare termijn voor deze kinderen is overschreden. Het is voor de kinderen van belang dat de huidige stabiele en duidelijke situatie bij de pleegouders zal voortduren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De beëindiging van het gezag van de moeder zal ertoe leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken en daarom dient de rechtbank op grond van artikel 1:275 BW een voogd te benoemen. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
De raad heeft geadviseerd de GI tot voogd te benoemen. De GI heeft zich zowel schriftelijk als ter zitting bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Het is de rechtbank niet gebleken dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich tegen het advies van de raad verzet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op
[geboortedatum 3] te [geboorteplaats 2] over de minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 1] ;
benoemt tot voogd(es) over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan de griffier van het gezagsregister om daarin aantekening te houden van de gewijzigde gezagssituatie met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. C.M.J. van den Acker, mr. P.H.J. Frénay en
mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch