ECLI:NL:RBLIM:2021:1563

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
03.167489.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor schadevergoeding na openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen op 3 mei 2020 in Maastricht openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De verdachte is hoofdelijk veroordeeld tot de volledige schadevergoeding van het slachtoffer, die letsel heeft opgelopen door het geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben gedwongen tot de afgifte van zijn jas, telefoon en portemonnee, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing van de telefoon, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte het oogmerk had om zichzelf of anderen te bevoordelen door middel van geweld. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen opgelegd, met bijzondere voorwaarden waaronder het volgen van een sociaal cognitieve training en een contactverbod met het slachtoffer en medeverdachten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 1.560,52 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade, conform artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat iedere deelnemer van een groep hoofdelijk aansprakelijk is voor de volledige schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03.167489.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens zijn gehoord de ouders van de verdachte en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering.
De wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer] ,
de moeder [moeder] , bijgestaan door een vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland hebben het verzoek tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
samen met anderen op 3 mei 2020 in Maastricht op de openbare weg [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas, telefoon en portemonnee, waarbij geweld is gebruikt tegen die [slachtoffer] en hij bedreigd is met geweld,
dan wel dat hij op voornoemde dag en plaats openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de afpersing van de telefoon. De verdachte dient van dit onderdeel partieel te worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot de vaststelling dat de jas, de telefoon en de portemonnee van het slachtoffer zijn weggenomen. Niet duidelijk is wat er met deze goederen is gebeurd. De verdachten verklaren zelf dat er niets is weggenomen.
Het subsidiair tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraakoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder het primair tenlastegelegde dat niet bewezen kan worden dat de verdachte en de medeverdachten het oogmerk hadden om zichzelf te bevoordelen door het slachtoffer middels (bedreiging) met geweld te dwingen om de jas, telefoon en portemonnee af te geven.
Uit het dossier blijkt, met name uit de Whatsapp-berichten, dat het slachtoffer die bewuste dag naar het Frontenpark is gelokt, omdat er een conflict was tussen het slachtoffer en
medeverdachte [verdachte 2] over 300 euro. Uit deze berichten blijkt dat het de bedoeling was dat het slachtoffer in elkaar geslagen zou worden, omdat het slachtoffer deze 300 euro van
[verdachte 2] gestolen zou hebben. Terwijl het slachtoffer werd geschopt en geslagen heeft hij weliswaar zijn jas, met daarin de portemonnee, af moeten geven, maar de jas is vervolgens op de grond neergelegd. Uit het dossier blijkt niet wat er daarna mee is gebeurd. Alle verdachten, die een verklaring hebben afgelegd, verklaren ook stellig dat zij geen spullen van het slachtoffer hebben meegenomen. Het slachtoffer verklaart zelf dat hij ook niet weet wat er met zijn spullen is gebeurd. Over de telefoon heeft hij verklaard dat medeverdachte
[verdachte 2] plotseling zei dat hij de telefoon van het slachtoffer wilde hebben, omdat hij het eerder door hem gekochte en aan het slachtoffer gegeven simkaartje terug wilde hebben. Het slachtoffer heeft hem zijn telefoon, terwijl zij nog liepen, gegeven en [verdachte 2] heeft vervolgens het simkaartje uit zijn telefoon gehaald. Het slachtoffer verklaart niet of hij zijn telefoon daarop al dan niet teruggekregen heeft. De medeverdachte [verdachte 2] verklaart hierover dat hij de telefoon aan het slachtoffer heeft teruggegeven.
De rechtbank acht op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, niet bewezen dat de verdachte samen met anderen het oogmerk had om middels (bedreiging) met geweld zichzelf of anderen te bevoordelen.
De rechtbank zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
3.3.2
De bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verklaring van aangever [slachtoffer] [2] :
Plaats delict: Maastricht.
Op zondag 3 mei 2020 had ik om 21.00 uur afgesproken met [verdachte 2] bij het bankje bij de Hogeschool Zuyd, gelegen aan de Brusselseweg. Na een paar minuten zag ik dat er drie jongens kwamen aangelopen. Een van die jongens was [verdachte 2] . De twee andere jongens kende ik niet. Een jongen was een Somalische jongen vermoed ik. Dit vermoed ik omdat [verdachte 2] hem [verdachte 3] noemde. Ik zag dat deze " [verdachte 3] " een vrij donkere huidskleur had, een capuchon over zijn hoofd had, en dat hij donker gekleed was. [verdachte 2] en " [verdachte 3] " spraken in het Nederlands tegen elkaar. De andere jongen was blank, blond haar en blauwe ogen.
[verdachte 2] zei tegen mij: "Kom mee!" Ik was bang om mee te lopen, maar deed dit toch. Wij liepen de Kazematten in. Iets verder in de Kazematten zag ik twee jongens bij een bankje staan. Ik kreeg het vermoeden dat die twee jongens [verdachte 2] kenden. Wij, [verdachte 2] , " [verdachte 3] ", die blanke jongen en ik liepen langs de twee jongens. Een van die twee jongens had een bril op met een opvallend goudkleurig, dun montuur. Ik hoorde, bij het passeren van die twee jongens, voetstappen achter mij. Ik weet hierdoor dat het die twee jongens waren, want die " [verdachte 3] " liep naast mij en [verdachte 2] en die blanke jongen liepen voor mij.
Ik werd meegeduwd/getrokken richting een waterplas. Ik hoorde dat [verdachte 2] zei: "We handelen het even met hem af!" Bij de waterplas aangekomen voelde ik dat ik vanachter werd vastgegrepen met een nekklem. Ook voelde ik dat een vuistslag tegen mijn rechteroog met brute kracht raakte. Ik zag dat dit werd gedaan door " [verdachte 3] ". Ik voelde dat ik onderuit werd getrapt. [verdachte 2] bleef vragen waar zijn geld was. Ik werd gedwongen om op mijn knieën te zitten. Ik voelde dat ik met kracht in mijn rug werd getrapt.
Weer werd ik door iemand onderuit tegen mijn benen getrapt, waardoor ik op mijn rug viel. Er ging op dat moment iemand op mijn bovenlichaam zitten en voerde druk uit op mijn armen om te voorkomen dat ik zou op staan. Ik zag dat het die blonde jongen met die blauwe ogen was die bovenop me zat. Terwijl ik op de grond lag, met die jongen bovenop mij, zag en voelde ik dat [verdachte 2] mij met twee vuisten in mijn gezicht sloeg. Ik zag en voelde dat [verdachte 2] mij in mijn gezicht spuugde.
Ik hoorde die " [verdachte 3] " zeggen: "Ik ga je vermoorden!" Tijdens het opkrabbelen werd ik verhinderd door [verdachte 2] en nog iemand, ik weet even niet meer wie dat was. Ik werd een paar keer door [verdachte 2] en die ander geduwd.
De verklaring van aangever [slachtoffer] [3] :
[verdachte 2] en persoon 1 (rechtbank: foto van een jongen met blonde haren waarvan aangever verklaart dat deze veel lijkt op een jongen die erbij is geweest) en persoon 5 - hij werd [verdachte 3] genoemd - kwamen naar mij toe. Met hen ben ik meegelopen naar de Kazematten. Persoon 1 pakte mij toen van achteren vast. Persoon 5 gaf mij een klap tegen mijn oog. Die beiden personen liepen toen op dat moment achter mij en persoon 1 had mij al vanachter vastgepakt. Dus persoon 5 heeft mij geslagen met een vuist op mijn rechteroog. Persoon 5 was de agressiefste. Hij zei ook dat hij mij wilde vermoorden. Hij was ook degene die op een gegeven moment werd tegengehouden door andere personen, toen hij me weer wilde schoppen toen ik op de grond lag. Hij had mij toen al een aantal keren geraakt. Ik was al in mijn zij geraakt en aan mijn hoofd. Hij had me eerder ook al in mijn buik geslagen, nadat hij me eerst op mijn oog had geslagen.
Medische verklaring ziekenhuis Genk [4]
Hieruit blijkt dat het slachtoffer, onder meer een neusfractuur heeft opgelopen.Foto’s letsel slachtoffer. [5]
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting [6] :
Over wat is gebeurd op 3 mei 2020 in het Frontenpark in Maastricht. [verdachte 2] had problemen met het slachtoffer. Hij zou nog 300 euro/30 gram weed van het slachtoffer krijgen. Wij, [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 5] , [verdachte 4] en ik hadden met elkaar besproken hoe wij het slachtoffer zouden aanpakken. Wij zouden het slachtoffer aanspreken en als hij het niet eerlijk zou zeggen, dan zou er geweld worden gebruikt. Ik ben de blonde jongen met de blauwe ogen. Ik heb het slachtoffer in een nekklem genomen, heb hem geduwd en ben op hem gaan zitten.
Het waren vooral [verdachte 3] en [verdachte 2] die heel erg boos waren en het slachtoffer hebben getrapt. Het slachtoffer is ook geduwd.
De bevindingen van de verbalisant [7] :
Hierbij wordt opgemerkt dat het gebied dat officieel Frontenpark heet, in de volksmond ook wel ‘Kazematten’ wordt genoemd.
De verklaring van medeverdachte [verdachte 2] [8] :Ik wil verklaren over 3 mei 2020 in Maastricht. Ik heb die jongen, [slachtoffer] mishandeld. Ik ontmoette hem bij het bankje bij Hogeschool Zuyd. Ik liep met hem en nog twee andere jongens naar de Kazematten. We zijn doorgelopen en toen werd [slachtoffer] van achteren vastgepakt. Ik heb hem een aantal keren geslagen. Ik gaf hem een stoot op zijn buik, terwijl hij werd vastgehouden. Ik deelde de stoot uit mijn rechterarm. Ik raakte hem, net onder de plexis. Later heb ik hem nog een aantal keren geslagen, toen we meer in het Frontenpark waren.Ik heb hem getackeld en getrapt tegen de zijkant van zijn lichaam. Ik heb het slachtoffer ook twee keer op zijn hoofd en een keer op zijn schouders geslagen en ik heb naar hem gespuugd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair:
op 3 mei 2020 in de gemeente Maastricht, openlijk, te weten in het Frontenpark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] in een nekklem te pakken en
- hem te slaan en
- hem te trappen en te tackelen en
- hem op de grond in bedwang te houden door op zijn bovenlichaam te zitten en zijn armen vast te houden en
- hem te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
4 maanden. Als bijzondere voorwaarde moet aan de verdachte worden opgelegd dat hij de lopende sociaal cognitieve training aangeboden vanuit "Zorg en Co" verder vervolgt en op positieve wijze afrondt en zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, als zij dat nodig vinden.
- een contactverbod met de medeverdachten;
- een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] ;
- een gebiedsverbod bij de woning van de vader en de verblijfplaats van de moeder en het slachtoffer door de week.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf van
100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede de opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis met ingang van de datum van dit vonnis gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte, die op dat moment pas 14 jaar was, al gedurende de drie dagen die hij op het politiebureau heeft verbleven, tot het besef kwam dat waar hij bij betrokken was echt niet kan. De verdachte heeft een excuusbrief aan het slachtoffer geschreven. Het slachtoffer stond daar helaas niet voor open. De verdachte heeft laten zien dat hij het verwerpelijke van zijn gedrag heeft ingezien.
De oriëntatiepunten vermelden bij een openlijke geweldpleging een taakstraf van 40 uren, te vermeerderen met enkele strafverzwarende omstandigheden. De strafmodaliteit van een werkstraf wordt ook door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd.
De raadsman verzoekt de rechtbank om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen en het door de benadeelde partij verzochte gebiedsverbod te beperken tot de woning waar het slachtoffer in Nederland verblijft. De verdachte moet wel nog naar zijn tandarts kunnen in [plaats] . Het is de vraag of een gebiedsverbod voor de woning van de vader in België kan worden opgelegd en gehandhaafd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Medeverdachte [verdachte 2] maakt vanwege een conflict over 300 euro met het slachtoffer een afspraak om elkaar te treffen. [verdachte 2] heeft dan al geregeld dat ook de verdachte en nog drie anderen aanwezig zijn en er is tussen hen op voorhand afgesproken om het slachtoffer in elkaar te gaan slaan. Als het slachtoffer op de afgesproken plaats aankomt, zijn naast [verdachte 2] ook de verdachte en [verdachte 3] aanwezig. Gezamenlijk gaan zij dan naar het Frontenpark waar nog twee jongens aanwezig zijn. Vervolgens wordt het slachtoffer door de verdachte vanachteren in een nekklem gepakt en slaat [verdachte 3] het slachtoffer met een vuist op diens rechter oog. Het slachtoffer wordt geduwd en onderuit getrapt en moet daarna op zijn knieën gaan zitten. Hij wordt dan met kracht tegen zijn rug getrapt. Het slachtoffer valt daardoor, waarna verdachte op zijn bovenlichaam gaat zitten en hem vasthoudt bij zijn armen. Terwijl het slachtoffer zo op de grond ligt wordt hij door [verdachte 2] , met vuisten in zijn gezicht geslagen en – terwijl in coronatijd – in zijn gezicht gespuugd en in zijn buik en tegen zijn hoofd getrapt. [verdachte 3] heeft het slachtoffer bedreigd, door te roepen dat hij hem gaat vermoorden. Dit alles maakte dat het slachtoffer erg bang is geweest en gevreesd heeft voor zijn leven.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen het slachtoffer is overkomen een uitermate laffe daad is, waarbij het slachtoffer geen enkele kans had door de overmacht van het aantal jongens tegenover hem. Vanwege een conflict over geld – in het leven geroepen door
[verdachte 2] en waar de verdachte geheel buiten stond - is er op deze uiterst agressieve wijze “afgerekend” met het slachtoffer. De verdachte sluit zich, zo lijkt het, met groot gemak aan bij dit conflict. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Als gevolg van het door de verdachte en de medeverdachten tegen het slachtoffer gebruikte geweld heeft het slachtoffer behoorlijk letsel opgelopen, waaronder een gebroken neus, een blauw oog en een hersenschudding. De foto’s van het slachtoffer in het dossier, die kort na het gebeuren van het slachtoffer zijn genomen, bevestigen dat het geweld dat tegen het slachtoffer is gebruikt fors is geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van delicten als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Uit de slachtofferverklaring volgt ook dat deze gevolgen zich hebben verwezenlijkt bij het slachtoffer. Het slachtoffer durft niet meer naar Maastricht te gaan om zijn vriendin en vrienden te bezoeken, bang dat hij de verdachten weer tegen zal komen. Ook is hij bang dat hij de verdachten tegen zal komen als hij weer naar school moet gaan.
De persoon van de verdachte
Bij de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het strafblad van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 20 juli 2020 en 27 januari 2021.
De Raad rapporteert dat de verdachte een beïnvloedbare jongen lijkt te zijn met mogelijk een negatief sociaal netwerk van vrienden, van waaruit ook negatieve beïnvloeding plaats vindt. De verdachte laat zich in zijn houding en gedrag leiden door er graag bij te horen en komt zo tot het grensoverschrijdende gedrag. Hij geeft toe betrokken te zijn geweest bij het delict. Ook geeft hij toe dat hij bezig is geweest met het bezorgen van (soft)drugs. In het verleden was er op school sprake van veelvuldig te laat komen. De schoolresultaten op dit moment zijn twijfelachtig.
De verdachte geeft aan dat hij in zijn grensoverschrijdend gedrag niet onder druk heeft
gestaan van anderen. Het lijkt erop dat hij onvoldoende in staat is om afstand
te nemen van negatieve beïnvloeding of negatieve sociale situaties. De verdachte is reeds op vrijwillige basis gestart met een sociaal cognitieve training aangeboden vanuit "Zorg en Co".
De Raad adviseert de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad dat de minderjarige de thans lopende sociaal cognitieve training aangeboden vanuit "Zorg en Co" verder vervolgt en op positieve wijze afrondt.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat de verdachte oprecht spijt lijkt te hebben van hetgeen gebeurd is in het Frontenpark en inziet dat hij fout is geweest. Ook zijn ouders keuren het gedrag van hun zoon uitdrukkelijk af en hebben het er moeilijk mee.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met alleen maar het opleggen van een taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit.
De rechtbank vindt niet dat de verdachte terug moet in detentie en zal, alles afwegend, aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen waarvan 117 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank vindt het in het belang van de verdachte dat hij de reeds aangevangen sociaal cognitieve training aangeboden vanuit "Zorg en Co” voortzet en met een positief resultaat zal afronden en zal dit als bijzondere voorwaarde aan de verdachte opleggen.
De rechtbank zal voorts als bijzondere voorwaarde bij voornoemde voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte een door de benadeelde partij verzocht contact- en gebiedsverbod opleggen. De rechtbank zal de duur daarvan beperken tot het eerste jaar van de proeftijd. De rechtbank zal bepalen dat het gebiedsverbod zich alleen uitstrekt tot de woning waar het slachtoffer verblijft, te weten de [adres 2] en zal verder de straal waarbinnen de verdachte niet mag komen beperken tot 250 meter. Het is de verdachte wel toegestaan om onder begeleiding zijn tandarts in [plaats] te bezoeken. De rechtbank zal aan de verdachte geen gebiedsverbod opleggen bij de woning van de vader van het slachtoffer in België nu dit verbod moeilijk te handhaven is.
De rechtbank zal de verdachte verder een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, met aftrek van 2 uur per dag dat de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Daarmee legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij deze straf gelet op het feit dat de rechtbank de verdachte van het medeplegen van afpersing zal vrijspreken en gelet op de oriëntatiepunten meer passend en geboden acht.
Tot slot zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis, met ingang van de dag van het onherroepelijk worden van dit vonnis, worden opgeheven.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De wettelijk vertegenwoordiger. [moeder] van de benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.560,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering bestaat uit materiele schade ter hoogte van € 460,52, te weten
dagwaarde ontvreemde jas € 99,95
dagwaarde ontvreemde telefoon € 215,20
dagwaarde ontvreemd telefoonhoesje € 15,99
dagwaarde screenprotector telefoon € 7,99
dagwaarde ontvreemde portemonnee € 10,00
reiskosten € 39,47
medische kosten € 71,00
en
immateriële schade € 1.100,00
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde posten: de jas, de portemonnee, de reis- en medische kosten, kunnen worden toegewezen. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de posten van de telefoon, telefoonhoesje en screenprotector, omdat daarvan vrijspraak is gevorderd.
De immateriële schade kan worden toegewezen zoals verzocht.
Het dan te vergoeden bedrag van € 1.321,34 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en hoofdelijk te worden opgelegd. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de schade met betrekking tot de telefoon, de jas en de portemonnee moet worden afgewezen, nu hij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat bij inboedel, waartoe een jas behoort, een afschrijvingstermijn van 3 jaren wordt gehanteerd, wat betekent dat bij de jas rekening moet worden gehouden met aan afschrijving van 33,33 %.
De raadsman heeft ten aanzien van de immateriële schade, verwijzend naar de uitspraken 1322 en 1333 van de Smartengeldgids, aangevoerd dat een bedrag van € 688,00 een redelijk bedrag is.
De raadsman heeft verzocht de toe te kennen schadevergoeding niet hoofdelijk op te leggen. De verdachte moet de schadevergoeding zelf betalen. Als de schadevergoedingsmaatregel voor het gehele bedrag wordt opgelegd, geldt dat ook voor de vervangende gijzeling. Voorts wordt de verdachte bij hoofdelijke veroordeling gedwongen om met de medeverdachten in contact te treden over de verdeling van de schadevergoeding en dat is juist wat de verdachte niet meer wil.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit materiële en immateriële schade is toegebracht. Er is een voldoende rechtstreekse relatie met het bewezen verklaarde feit. Hoewel niet vaststaat dat de verdachte en de medeverdachten de goederen hebben weggenomen, is de benadeelde partij deze goederen wel tijdens en door de openlijke geweldpleging kwijtgeraakt. De verdachte is als mededader schuldig aan dit strafbare feit en de gevolgen daarvan kunnen ook aan hem worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade kan worden toegewezen zoals is verzocht. Dat geldt ook voor de door de raadsman betwiste kosten voor de jas, telefoon, de telefoonhoes, de screensaver en de portemonnee. De rechtbank zal anders dan de raadsman heeft bepleit geen afschrijving toepassen op de jas, omdat de jas nog geen jaar oud was.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en uit de door de benadeelde partij tijdens de zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het aan de vordering ten grondslag liggend bewezenverklaarde strafbare feit een enorme impact heeft gehad en nog heeft op zijn leven. Het sociale leven van de benadeelde partij speelde zich vooral af in Maastricht. Door het voorval durft hij daar niet meer te komen. De benadeelde partij heeft ook nog last van zijn neus die door het geweld is gebroken en die pas vanaf zijn 18e jaar operatief gezet kan worden. De verdachte is bespuugd door de verdachten, wat op zich al heel beledigend is en dit heeft in coronatijd voor extra onzekerheid bij hem gezorgd vanwege een mogelijke coronabesmetting.
De rechtbank acht op grond hiervan de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade van € 1.100,- redelijk en billijk, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal dan ook hoofdelijk een totaalbedrag van € 1.560,52 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020. Daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd en worden bepaald dat de verdachte de proceskosten van de benadeelde partij dient te vergoeden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek van de raadsman de toe te wijzen schade niet hoofdelijk op te leggen, dat artikel 6:166 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat iedere deelnemer van een groep hoofdelijk aansprakelijk is voor de volledige vergoeding van de schade die het slachtoffer heeft geleden. Dit artikel beoogt te regelen dat het niet het slachtoffer moet zijn die op ieder van de verdachten hun deel van de schade moet verhalen. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de verdachten onderling moeten regelen hoe zij de schade verdelen.
De rechtbank ziet niet in waarom dat in deze zaak anders zou moeten zijn. Het feit dat de verdachte geen contact meer wil hebben met de medeverdachten, maakt dat niet anders. Voor de verdachte bestaan er andere mogelijkheden om tot een verdeling van de schade te komen zonder contact met medeverdachten door bijvoorbeeld inschakeling van zijn ouders of zijn raadsman.
De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering is door de wetgever enerzijds ingevoerd als vangnet voor het geval de verdachte de toegewezen schade niet (direct) kan betalen. De overheid schiet dan de schade voor en zal die wanneer dat mogelijk is, alsnog op de verdachte verhalen. Zo wordt in ieder geval het slachtoffer gecompenseerd voor de geleden schade.
De wetgever heeft als dwangmiddel gijzeling mogelijk gemaakt. Het is gebruikelijk, zo ook bij deze rechtbank, dat bij minderjarigen, gelet op hun inkomenspositie, dit dwangmiddel niet wordt opgelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt als
- dat de verdachte de thans lopende sociaal cognitieve training aangeboden vanuit "Zorg en Co" verder vervolgt en op positieve wijze afrondt;
- dat de verdachte, op geen enkele wijze - direct of indirect- contact opneemt en heeft, behoudens noodzakelijke contacten op school, met de medeverdachten:
* [verdachte 4] , [geboortedatum 1] , wonende te [adres 3]
aan de [adres 3] ;
* [verdachte 3] , geboren op [geboortedatum 2] , wonende te [adres 4] aan het [adres 4] ;
* [verdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] , wonende te [adres 5] aan de [adres 5] ;
- dat de verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd, op geen enkele wijze - direct of indirect- contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 4] te [adres 6] ;
- dat de verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 250 meter van de woning van het slachtoffer gelegen aan de [adres 2] (met uitzondering van begeleid tandartsbezoek);
  • geeft de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
  • heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van de datum dat dit vonnis onherroepelijk wordt;
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de
  • veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
-veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot
  • bepaalt dat, indien de veroordeelde of diens mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde of diens mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter mr. C.M.W. Nobis en
mr. S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 februari 2021.
Mr. S.A.M.C. van de Winkel is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 mei 2020 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg, het Frontenpark,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas, een telefoon en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door
- die [slachtoffer] in een nekklem te pakken en/of
- hem meermalen te slaan en/of
- hem meermalen, althans eenmaal te trappen en/of te tackelen en/of
- hem op zijn knieën te dwingen en/of meermaals aan hem te vragen naar zijn geld en/of zijn beurs en/of te zeggen dat hij zijn jas uit moet doen en/of
- hem op de grond in bedwang te houden door op zijn bovenlichaam te zitten en zijn armen vast te houden en/of
- hem meermalen te duwen en/of
- hem dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- hem in zijn gezicht te spugen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 mei 2020 in de gemeente Maastricht, openlijk, te weten in het Frontenpark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] in een nekklem te pakken en/of
- hem meermalen te slaan en/of
- hem meermalen, althans eenmaal te trappen en/of te tackelen en/of
- hem op de grond in bedwang te houden door op zijn bovenlichaam te zitten en zijn armen vast te houden en/of
- hem meermalen te duwen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer: LB3R020104, gesloten d.d. 1 augustus 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 649.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 60-63.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina’s 132, 133, 136 en 140.
4.Medische verklaring ziekenhuis Genk, pagina 77.
5.Proces-verbaal foto’s letsel [slachtoffer] , pagina 86-87.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2021.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 56.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 512-516.