3.3.2De bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verklaring van aangever [slachtoffer 2]
Op 25 april 2020 ging ik met [slachtoffer 3] , mijn vriend naar de wijk Wijck in Maastricht.
Jongen 1: - Blank / licht getint - 16/18 jaar oud, - gemillimeterd kapsel- blauw/wit trainingspak van Real Madrid - sprak Nederlands met een Marokkaans accentJongen 2 : - Blank - 16/18 jaar oud - zwarte pet van het merk Nike - zwarte kleding- bruine vlekken in het gezicht
Ik zag dat de jongen met het Nike petje op een pleintje (vermoedelijk het Bourgogneplein) een mes uit zijn jas/vest trok. Ik zag dat dit een klapmes was, meer zag ik niet van dit mes. Het duurde hun te lang voordat wij spullen gaven. Ik zag dat de jongen met het Nike petje [slachtoffer 3] toen sloeg met een gebalde vuist in zijn gezicht. Ik gaf hierop mijn bodywarmer aan de jongen met de pet. De bodywarmer van mij is zwart van kleur en van het merk 'North Face'. Dit staat met witte letters ter hoogte van de linkerschouder. De bodywarmer heeft blokjes in het stiksel.De jongen met het Real Madrid trainingspak trapte mij hierna onderuit. Ik voelde een harde trap op mijn linkerheup. Hierdoor kwam ik ten val. Zij vroegen toen om nog meer spullen. Ik kon toen wegkomen door richting een trapje te rennen.In de bodywarmer zaten de volgende spullen:- pinpas- fietsensleutel- Iphone 8, zwart van kleur.
De verklaring van aangever [slachtoffer 2]
Op 25 april 2020 hadden we de fietsen al op Plein 1992 gestald.
Ik werd via snapchat gebeld door [medeverdachte 1] . Dat is een vriend van [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] zei dat ze, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de APPIE (de rechtbank begrijpt: de Albert Heijn) waren. [medeverdachte 2] is een vriend van mij. Toen zijn we met zijn vieren naar de plek toegelopen. Ze zeiden dat ze ruzie hadden met twee jongens en die zouden op die plek zijn. [medeverdachte 2] vertelde dat. We zijn vanaf Plein 1992 samen richting ijssalon gelopen en daarna bij de kruising naar rechts over de Hoogbrugstraat. Op een gegeven moment zijn we overgestoken en linksaf naar een soort pleintje. Daar was de jongen die ik eerder omschreven heb als de jongen met het Nike petje en de jongen met het trainingspak die kwam daarna meteen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] duwden die jongen met het Nike petje. Toen werd [slachtoffer 3] geslagen door de jongen met het Nike petje, met de vuist. Omdat [slachtoffer 3] ook ging mee duwen.
Toen probeerden we weg te komen. Toen is [slachtoffer 3] het trapje op gerend en ik ben daarna het trapje opgerend. Maar daar stond dus nog een jongen. Dat was de jongen met het trainingspak van Real Madrid. Gisteren zei ik dat het blauw/wit is, maar het kan ook zwart/blauw zijn geweest. En die jongen trapte mij naar beneden.
Die jongen trapte en toen viel ik naar beneden op het trapje. Ik viel met de linker achterkant van mijn hoofd op de trap.
Toen ik daar nog lag, schreeuwde de jongen met het Nike petje dat ik mijn bodywarmer moest uittrekken. En toen pakte hij een mes en toen zei hij nog een keer: “Bodywarmer uittrekken.” En toen heb ik dat dan gedaan en aan de jongen met het Nike petje gegeven.
Toen zijn [slachtoffer 3] en ik naar de fietsen gelopen. Die jongen met het Nike petje liep ook dezelfde kant op. Toen heb ik wel nog gevraagd of ik mijn telefoon terug mocht hebben, maar dat mocht niet.
De verklaring van aangever [slachtoffer 3]:
Op 25 april 2020 werd [slachtoffer 2] gebeld door een vriend, ik geloof dat hij [medeverdachte 2] heet, dat hij ruzie had met iemand. [slachtoffer 2] vertelde dat hij samen met mij was en [medeverdachte 2] vroeg of we hem samen konden komen helpen. We hebben afgesproken bij Albert Heijn op Plein 1992 in Maastricht.
Toen we daar aankwamen zagen we [medeverdachte 2] en een jongen die ik ken als [medeverdachte 1] uit de Albert Heijn kwamen lopen. We liepen in de richting van de ijssalon en staken bij de ijssalon het kruispunt over. We sloegen kort hierna rechts af en liepen onder een soort poortje en kwamen op een pleintje. Daar bij een steegje stond de jongen die [medeverdachte 2] bedoelde. We liepen met zijn vieren naar de jongen toe. Op een gegeven moment begon [medeverdachte 2] tegen die jongen te duwen. Ik zag dat [medeverdachte 1] de jongen tegen hield. [slachtoffer 2] en ik gingen ook korter op de jongen staan. Vanuit het niets gaf die jongen mij met een gebalde rechtervuist een klap in mijn gezicht.
Ik ben meteen weggerend. Het trapje op en dan naar links. Toen ik wegrende zag ik nog net dat weer een andere jongen mij van rechts naderde. Deze jongen rende voor mij door en rende naar [slachtoffer 2] . Ik ken alleen zijn bijnaam [verdachte] .
Ik liep terug naar mijn fiets op Plein 1992. Ik zag dat de jongen die mij had geslagen, samen met [verdachte] boven aan de trap bij Plein 1992 stond.
Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 2] vanaf de andere kant van het Plein naar mij toe gelopen.
Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn bodywarmer niet aan had. Toen pas viel mij op dat die onbekende jongen de bodywarmer van [slachtoffer 2] aan had. [slachtoffer 2] vroeg aan die jongen of hij zijn bodywarmer terug mocht hebben. Die jongen zei toen iets in de trant van: “Nee, die is nu van mij". [slachtoffer 2] gaf aan dat zijn telefoon er ook in zat en dat hij die terug wilde. De jongen zei toen dat hij de telefoon ook bij zich zou houden. De jongen met het petje heeft [slachtoffer 2] bedreigd met een mes. Dat heb ik zelf niet gezien maar van [slachtoffer 2] gehoord.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 2]
V: Je wordt gehoord over een diefstal met geweld op zaterdag 25 april 2020.
A:Ja. Ik weet wat jullie bedoelen. Jullie willen het verhaal van mijn kant horen.
We zouden met zijn vieren ergens gaan chillen. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [medeverdachte 1] en ik. We hadden afgesproken bij het Plein 1992. (Getuige toont via google maps aan verbalisanten hoe ze met zijn vieren zijn gelopen en aankomen op het Bourgogneplein te Maastricht.)
Daar kwam een onbekende jongen uit een steeg. De jas van [slachtoffer 2] werd afgepakt van hem door die jongen.Toen zijn we weggelopen.De jongen met het petje had de bodywarmer gewoon aan onder het lopen. De jongen met het petje zei dat hij de tellie had. Ik heb hem ook gezien.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 1] naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 2]:
V: Vertel eens wat er volgens jou is gebeurd?A:We waren met ons vieren, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [medeverdachte 2] en ik. [medeverdachte 2] belde met mijn telefoon naar [slachtoffer 2] om af te spreken. Hij belde met mijn telefoon omdat hij geen beltegoed had. Wij gingen naar de Albert Heijn (in Maastricht, bij het Plein) wat eten halen. Toen we naar buiten kwamen, stonden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daar. Vanaf de Albert Heijn zijn we richting een ijssalon gelopen die daar op de hoek ligt. Op het kruispunt zijn we naar rechts gegaan. We zijn toen een stuk doorgelopen, de straat overgestoken en onder een soort poortje gelopen. Toen kwamen we langs een steegje en zagen een onbekende jongen. Deze jongen sloeg [slachtoffer 3] in het gezicht. Toen [slachtoffer 3] weg was kwam een andere jongen aangerend. Deze jongen trapte [slachtoffer 2] onderuit. Hierdoor viel [slachtoffer 2] van de trap af. De jongen die [slachtoffer 3] had geslagen, pakte toen de bodywarmer van hem af. Die jongen zei eerst tegen [slachtoffer 2] dat hij zijn bodywarmer moest geven. Hier reageerde [slachtoffer 2] niet op. Toen trok die jongen de bodywarmer gewoon los van [slachtoffer 2] terwijl hij deze nog aan had en op de grond lag. De jongen die als laatste erbij kwam, heeft [slachtoffer 2] alleen getrapt.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 9 februari 2021:
Ik ken het Bougogneplein in Maastricht, daar is het gebeurd op 25 april 2020. Er was nog een andere jongen met een petje bij betrokken. Ik wil zijn naam niet zeggen. [verdachte] is een bijnaam van mij. Ik heb die jongen met de bodywarmer vastgehouden. Hij wilde wegrennen. Ik heb hem niet getrapt. De bodywarmer heeft de jongen aan mij gegeven. Het was een cadeau omdat mijn trainingsbroek kapot was gegaan toen ik ben gevallen. Het klopt dat de jongen met het Nike petje waarvan ik de naam niet wil noemen, de bodywarmer aan had. Ik wil niet verklaren hoe dat kan. Aan het eind van de dag ben ik nog bij mijn vriend met het petje geweest. Toen heb ik die bodywarmer van hem terug gekregen. De bodywarmer is door de politie later bij mij aangetroffen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vrienden van mij.
BewijsoverwegingDe rechtbank stelt vast dat de aangever [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 3] in hun latere verklaringen deels anders verklaren dan in hun eerste verklaring. Ook zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] andersluidend dan de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (die onderling ook niet eensluidend zijn). Alle verklaringen stroken verder niet met hetgeen de verdachte heeft verklaard.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangevers die zij hebben afgelegd, nadat zij met onjuistheden in hun eerste verklaringen zijn geconfronteerd, betrouwbaar en zal die voor bewijs bezigen. De aangevers hebben aangegeven uit angst niet meteen het juiste verhaal te hebben verteld, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , behalve voor zover hiervoor als bewijsmiddel opgenomen, omdat die voor dat deel ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank voor het overige volstrekt ongeloofwaardig. Reeds omdat zij beiden verklaren de verdachte niet te kennen, terwijl de verdachte bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] goede vrienden van hem zijn. Op de terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat zij vrienden van hem zijn. Ook het onderzoek naar het historisch telefoonverkeer van de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en van de verdachte bevestigen dat zij onderling zowel vóór, tijdens, als na het gebeuren met elkaar contact hebben gehad. De verklaringen over het gebeurde die dag door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillen onderling verder op wezenlijke punten zodanig van elkaar, dat ze ook om die reden niet betrouwbaar zijn.
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen daarover is overwogen, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1];
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1];
- de medische verklaring van het ziekenhuis
- de foto’s van het letsel van het slachtoffer;
- de bevindingen van de verbalisant;
- de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3];
- de verklaring van de verdachte bij de politie;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
Feit 3:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen van de verbalisanten;
- de kennisgeving van inbeslagneming;
- de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot het wapen;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting;
Feit 4:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen van de verbalisanten;
- de kennisgeving van inbeslagname;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot feit 3 en 4 als volgt.
In het verslag van binnentreden in de woning ex art. 10 van de Algemene wet op het binnentredend.d. 18 juni 2020 is vermeld dat is binnengetreden die dag ‘krachtens een machtiging van de officier van justitie bij het Parket OvJ Limburg, Mr. M Kermani, welke machtiging op 10 juni 2020 zou zijn afgegeven voor de aanhouding van de verdachte.
In het aanvullend proces-verbaal van bevindingenheeft de verbalisant op ambtseed verklaard dat abusievelijk de datum van de toestemming aanhouding buiten heterdaad van de verdachte is opgenomen. De machtiging tot binnentreden is op 18 juni 2020 afgegeven door de hulpofficier van justitie J.H.G. Verheijden, zo is aangegeven. De originele machtiging kon niet meer achterhaald worden.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de verbalisanten zijn binnengetreden op basis van een rechtsgeldige machtiging tot binnentreden als bedoeld in art. 2, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden. Het verweer wordt verworpen. Verder is de rechtbank niet gebleken van enige doorzoeking, zodat ook dit verweer dient te worden verworpen. Van onrechtmatig verkregen bewijs is niet gebleken, zodat op basis van voornoemde bewijsmiddelen het tenlastegelegde onder de feiten 3 en 4 wettig en overtuigend is bewezen.