ECLI:NL:RBLIM:2021:1561

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
03.159478.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forse voorwaardelijke jeugddetentie en taakstraf voor minderjarige verdachte wegens afpersing en openlijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en openlijk geweld. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.L.P. Biesmans, werd beschuldigd van het afpersen van een bodywarmer van een minderjarig slachtoffer, waarbij geweld werd gebruikt en het slachtoffer met een mes werd bedreigd. Daarnaast was er sprake van openlijk geweld tegen een ander slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een forse voorwaardelijke jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een taakstraf van 140 uren opgelegd. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering bevolen. De verdachte is hoofdelijk veroordeeld tot de volledige schadevergoeding aan het slachtoffer van het openlijk geweld. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een gedragsstoornis en cannabisgebruik. De rechtbank heeft de verdachte ook de verplichting opgelegd om zich te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan een behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03.159478.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende
te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens zijn gehoord de ouders van de verdachte en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering.
De wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , de moeder
[moeder] , bijgestaan door een vertegenwoordiger van Slachtofferhulp Nederland heeft het verzoek tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: samen met anderen op 25 april 2020 in Maastricht op de openbare weg [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bodywarmer, een iPhone8, een pinpas en een fietsensleutel, waarbij geweld is gebruikt tegen die [slachtoffer 2] en hij bedreigd is met geweld;
Feit 2: samen met anderen op 3 mei 2020 in Maastricht op de openbare weg [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas, telefoon en portemonnee, waarbij geweld is gebruikt tegen die [slachtoffer 1] en hij bedreigd is met geweld,
dan wel dat hij op voornoemde dag en plaats openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 1] ;
Feit 3: op 18 juni 2020 in Maastricht een speelgoedwapen dat lijkt op een pistool Glock 2 voorhanden heeft gehad;
Feit 4: op 18 juni 2020 in Maastricht een hoeveelheid van ongeveer 18 gram hennep voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de afpersing van de telefoon. De verdachte dient van dit onderdeel partieel te worden vrijgesproken. De overige feiten kunnen ook wettig en overtuigend bewezen worden. Bij de feiten 3 en 4 is geen sprake van onrechtmatig binnentreden. Er is een verslag van binnentreden waarin de datum van de oorspronkelijke machtiging een kennelijke typefout bevat. De originele machtiging is niet meer achterhaald kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte aan dit feit geen intellectuele noch materiële bijdrage heeft geleverd en derhalve niet als medepleger van dit feit kan worden gezien. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 primair aangevoerd dat de verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken. De verdachte had niet het oogmerk om goederen van het slachtoffer af te persen. De verdachte heeft de jas naast zich neergelegd. Het is niet duidelijk wat er vervolgens met de jas, de portemonnee en de telefoon is gebeurd. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 en 4 aangevoerd dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking en het resultaat daarvan moet worden uitgesloten voor het bewijs. Aan het dossier is achteraf een ongetekende op 18 juni 2020 gedateerde machtiging toegevoegd, terwijl in het verslag van binnentreden wordt vermeld dat de officier van justitie op 10 juni 2020 een machtiging zou hebben afgegeven. Dat komt niet overeen. Voorts hebben de verbalisanten, zonder een rechtsgeldige machtiging, het huis via de achterdeur betreden en hebben daar in de woonkamer het jongere broertje van de verdachte slapend aangetroffen en de verdachte zelf slapend op zijn slaapkamer. Het had op de weg van de verbalisanten gelegen om op dat moment de doorzoeking te stoppen en contact te zoeken met de ouders van de verdachte.
De verdachte dient dan ook van feit 3 en 4 te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraakoverweging
3.3.2
Vrijspraakoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder feit 2, primair tenlastegelegde dat niet bewezen kan worden dat de verdachte en de medeverdachten het oogmerk hadden om zichzelf te bevoordelen door het slachtoffer middels (bedreiging) met geweld te dwingen om de jas, telefoon en portemonnee af te geven.
Uit het dossier blijkt, met name uit de Whatsapp-berichten, dat het slachtoffer die bewuste dag naar het Frontenpark is gelokt, omdat er een conflict was tussen het slachtoffer en
medeverdachte [verdachte] over 300 euro. Uit deze berichten blijkt dat het de bedoeling was dat het slachtoffer in elkaar geslagen zou worden, omdat het slachtoffer deze 300 euro van [verdachte] gestolen zou hebben. Terwijl het slachtoffer werd geschopt en geslagen heeft hij weliswaar zijn jas, met daarin de portemonnee, af moeten geven, maar de jas is vervolgens op de grond neergelegd. Uit het dossier blijkt niet wat er daarna mee is gebeurd. Alle verdachten, die een verklaring hebben afgelegd, verklaren ook stellig dat zij geen spullen van het slachtoffer hebben meegenomen. Het slachtoffer verklaart zelf dat hij ook niet weet wat er met zijn spullen is gebeurd. Over de telefoon heeft hij verklaard dat medeverdachte [verdachte] plotseling zei dat hij de telefoon van het slachtoffer wilde hebben, omdat hij het eerder door hem gekochte en aan het slachtoffer gegeven simkaartje terug wilde hebben. Het slachtoffer heeft hem zijn telefoon, terwijl zij nog liepen, gegeven en [verdachte] heeft vervolgens het simkaartje uit zijn telefoon gehaald. Het slachtoffer verklaart niet of hij zijn telefoon daarop al dan niet teruggekregen heeft. De medeverdachte [verdachte] verklaart hierover dat hij de telefoon aan het slachtoffer heeft teruggegeven.
De rechtbank acht op basis van hetgeen hiervoor is overwogen niet bewezen dat de verdachte samen met anderen het oogmerk had om middels (bedreiging) met geweld zichzelf of anderen te bevoordelen.
De rechtbank zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
3.3.2
De bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Feit 1:
De verklaring van aangever [slachtoffer 2] [2]
Op 25 april 2020 ging ik met [slachtoffer 3] , mijn vriend naar de wijk Wijck in Maastricht.
Jongen 1: - Blank / licht getint - 16/18 jaar oud, - gemillimeterd kapsel- blauw/wit trainingspak van Real Madrid - sprak Nederlands met een Marokkaans accentJongen 2 : - Blank - 16/18 jaar oud - zwarte pet van het merk Nike - zwarte kleding- bruine vlekken in het gezicht
Ik zag dat de jongen met het Nike petje op een pleintje (vermoedelijk het Bourgogneplein) een mes uit zijn jas/vest trok. Ik zag dat dit een klapmes was, meer zag ik niet van dit mes. Het duurde hun te lang voordat wij spullen gaven. Ik zag dat de jongen met het Nike petje [slachtoffer 3] toen sloeg met een gebalde vuist in zijn gezicht. Ik gaf hierop mijn bodywarmer aan de jongen met de pet. De bodywarmer van mij is zwart van kleur en van het merk 'North Face'. Dit staat met witte letters ter hoogte van de linkerschouder. De bodywarmer heeft blokjes in het stiksel.De jongen met het Real Madrid trainingspak trapte mij hierna onderuit. Ik voelde een harde trap op mijn linkerheup. Hierdoor kwam ik ten val. Zij vroegen toen om nog meer spullen. Ik kon toen wegkomen door richting een trapje te rennen.In de bodywarmer zaten de volgende spullen:- pinpas- fietsensleutel- Iphone 8, zwart van kleur.
De verklaring van aangever [slachtoffer 2] [3]
Op 25 april 2020 hadden we de fietsen al op Plein 1992 gestald.
Ik werd via snapchat gebeld door [medeverdachte 1] . Dat is een vriend van [slachtoffer 3] . [medeverdachte 1] zei dat ze, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de APPIE (de rechtbank begrijpt: de Albert Heijn) waren. [medeverdachte 2] is een vriend van mij. Toen zijn we met zijn vieren naar de plek toegelopen. Ze zeiden dat ze ruzie hadden met twee jongens en die zouden op die plek zijn. [medeverdachte 2] vertelde dat. We zijn vanaf Plein 1992 samen richting ijssalon gelopen en daarna bij de kruising naar rechts over de Hoogbrugstraat. Op een gegeven moment zijn we overgestoken en linksaf naar een soort pleintje. Daar was de jongen die ik eerder omschreven heb als de jongen met het Nike petje en de jongen met het trainingspak die kwam daarna meteen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] duwden die jongen met het Nike petje. Toen werd [slachtoffer 3] geslagen door de jongen met het Nike petje, met de vuist. Omdat [slachtoffer 3] ook ging mee duwen.
Toen probeerden we weg te komen. Toen is [slachtoffer 3] het trapje op gerend en ik ben daarna het trapje opgerend. Maar daar stond dus nog een jongen. Dat was de jongen met het trainingspak van Real Madrid. Gisteren zei ik dat het blauw/wit is, maar het kan ook zwart/blauw zijn geweest. En die jongen trapte mij naar beneden.
Die jongen trapte en toen viel ik naar beneden op het trapje. Ik viel met de linker achterkant van mijn hoofd op de trap.
Toen ik daar nog lag, schreeuwde de jongen met het Nike petje dat ik mijn bodywarmer moest uittrekken. En toen pakte hij een mes en toen zei hij nog een keer: “Bodywarmer uittrekken.” En toen heb ik dat dan gedaan en aan de jongen met het Nike petje gegeven.
Toen zijn [slachtoffer 3] en ik naar de fietsen gelopen. Die jongen met het Nike petje liep ook dezelfde kant op. Toen heb ik wel nog gevraagd of ik mijn telefoon terug mocht hebben, maar dat mocht niet.
De verklaring van aangever [slachtoffer 3] [4] :
Op 25 april 2020 werd [slachtoffer 2] gebeld door een vriend, ik geloof dat hij [medeverdachte 2] heet, dat hij ruzie had met iemand. [slachtoffer 2] vertelde dat hij samen met mij was en [medeverdachte 2] vroeg of we hem samen konden komen helpen. We hebben afgesproken bij Albert Heijn op Plein 1992 in Maastricht.
Toen we daar aankwamen zagen we [medeverdachte 2] en een jongen die ik ken als [medeverdachte 1] uit de Albert Heijn kwamen lopen. We liepen in de richting van de ijssalon en staken bij de ijssalon het kruispunt over. We sloegen kort hierna rechts af en liepen onder een soort poortje en kwamen op een pleintje. Daar bij een steegje stond de jongen die [medeverdachte 2] bedoelde. We liepen met zijn vieren naar de jongen toe. Op een gegeven moment begon [medeverdachte 2] tegen die jongen te duwen. Ik zag dat [medeverdachte 1] de jongen tegen hield. [slachtoffer 2] en ik gingen ook korter op de jongen staan. Vanuit het niets gaf die jongen mij met een gebalde rechtervuist een klap in mijn gezicht.
Ik ben meteen weggerend. Het trapje op en dan naar links. Toen ik wegrende zag ik nog net dat weer een andere jongen mij van rechts naderde. Deze jongen rende voor mij door en rende naar [slachtoffer 2] . Ik ken alleen zijn bijnaam [verdachte] .
Ik liep terug naar mijn fiets op Plein 1992. Ik zag dat de jongen die mij had geslagen, samen met [verdachte] boven aan de trap bij Plein 1992 stond.
Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 2] vanaf de andere kant van het Plein naar mij toe gelopen.
Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn bodywarmer niet aan had. Toen pas viel mij op dat die onbekende jongen de bodywarmer van [slachtoffer 2] aan had. [slachtoffer 2] vroeg aan die jongen of hij zijn bodywarmer terug mocht hebben. Die jongen zei toen iets in de trant van: “Nee, die is nu van mij". [slachtoffer 2] gaf aan dat zijn telefoon er ook in zat en dat hij die terug wilde. De jongen zei toen dat hij de telefoon ook bij zich zou houden. De jongen met het petje heeft [slachtoffer 2] bedreigd met een mes. Dat heb ik zelf niet gezien maar van [slachtoffer 2] gehoord.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 2] [5]
V: Je wordt gehoord over een diefstal met geweld op zaterdag 25 april 2020.
A:Ja. Ik weet wat jullie bedoelen. Jullie willen het verhaal van mijn kant horen.
We zouden met zijn vieren ergens gaan chillen. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [medeverdachte 1] en ik. We hadden afgesproken bij het Plein 1992. (Getuige toont via google maps aan verbalisanten hoe ze met zijn vieren zijn gelopen en aankomen op het Bourgogneplein te Maastricht.)
Daar kwam een onbekende jongen uit een steeg. De jas van [slachtoffer 2] werd afgepakt van hem door die jongen.Toen zijn we weggelopen.De jongen met het petje had de bodywarmer gewoon aan onder het lopen. De jongen met het petje zei dat hij de tellie had. Ik heb hem ook gezien.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 1] naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 2] [6] :
V: Vertel eens wat er volgens jou is gebeurd?A:We waren met ons vieren, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [medeverdachte 2] en ik. [medeverdachte 2] belde met mijn telefoon naar [slachtoffer 2] om af te spreken. Hij belde met mijn telefoon omdat hij geen beltegoed had. Wij gingen naar de Albert Heijn (in Maastricht, bij het Plein) wat eten halen. Toen we naar buiten kwamen, stonden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daar. Vanaf de Albert Heijn zijn we richting een ijssalon gelopen die daar op de hoek ligt. Op het kruispunt zijn we naar rechts gegaan. We zijn toen een stuk doorgelopen, de straat overgestoken en onder een soort poortje gelopen. Toen kwamen we langs een steegje en zagen een onbekende jongen. Deze jongen sloeg [slachtoffer 3] in het gezicht. Toen [slachtoffer 3] weg was kwam een andere jongen aangerend. Deze jongen trapte [slachtoffer 2] onderuit. Hierdoor viel [slachtoffer 2] van de trap af. De jongen die [slachtoffer 3] had geslagen, pakte toen de bodywarmer van hem af. Die jongen zei eerst tegen [slachtoffer 2] dat hij zijn bodywarmer moest geven. Hier reageerde [slachtoffer 2] niet op. Toen trok die jongen de bodywarmer gewoon los van [slachtoffer 2] terwijl hij deze nog aan had en op de grond lag. De jongen die als laatste erbij kwam, heeft [slachtoffer 2] alleen getrapt.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 9 februari 2021 [7] :
Ik ken het Bougogneplein in Maastricht, daar is het gebeurd op 25 april 2020. Er was nog een andere jongen met een petje bij betrokken. Ik wil zijn naam niet zeggen. [verdachte] is een bijnaam van mij. Ik heb die jongen met de bodywarmer vastgehouden. Hij wilde wegrennen. Ik heb hem niet getrapt. De bodywarmer heeft de jongen aan mij gegeven. Het was een cadeau omdat mijn trainingsbroek kapot was gegaan toen ik ben gevallen. Het klopt dat de jongen met het Nike petje waarvan ik de naam niet wil noemen, de bodywarmer aan had. Ik wil niet verklaren hoe dat kan. Aan het eind van de dag ben ik nog bij mijn vriend met het petje geweest. Toen heb ik die bodywarmer van hem terug gekregen. De bodywarmer is door de politie later bij mij aangetroffen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vrienden van mij.
BewijsoverwegingDe rechtbank stelt vast dat de aangever [slachtoffer 2] en aangever [slachtoffer 3] in hun latere verklaringen deels anders verklaren dan in hun eerste verklaring. Ook zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] andersluidend dan de verklaringen van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (die onderling ook niet eensluidend zijn). Alle verklaringen stroken verder niet met hetgeen de verdachte heeft verklaard.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangevers die zij hebben afgelegd, nadat zij met onjuistheden in hun eerste verklaringen zijn geconfronteerd, betrouwbaar en zal die voor bewijs bezigen. De aangevers hebben aangegeven uit angst niet meteen het juiste verhaal te hebben verteld, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is.
De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , behalve voor zover hiervoor als bewijsmiddel opgenomen, omdat die voor dat deel ondersteund worden door andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank voor het overige volstrekt ongeloofwaardig. Reeds omdat zij beiden verklaren de verdachte niet te kennen, terwijl de verdachte bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] goede vrienden van hem zijn. Op de terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat zij vrienden van hem zijn. Ook het onderzoek naar het historisch telefoonverkeer van de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en van de verdachte bevestigen dat zij onderling zowel vóór, tijdens, als na het gebeuren met elkaar contact hebben gehad. De verklaringen over het gebeurde die dag door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verschillen onderling verder op wezenlijke punten zodanig van elkaar, dat ze ook om die reden niet betrouwbaar zijn.
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen daarover is overwogen, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1] [8] ;
- de verklaring van aangever [slachtoffer 1] [9] ;
- de medische verklaring van het ziekenhuis [10]
- de foto’s van het letsel van het slachtoffer; [11]
- de bevindingen van de verbalisant [12] ;
- de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] [13] ;
- de verklaring van de verdachte bij de politie [14] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting [15] ;
Feit 3:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen van de verbalisanten [16] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming [17] ;
- de bevindingen van de verbalisant met betrekking tot het wapen [18] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting [19] ;
Feit 4:
De opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen van de verbalisanten [20] ;
- de kennisgeving van inbeslagname; [21]
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting [22] .
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot feit 3 en 4 als volgt.
In het verslag van binnentreden in de woning ex art. 10 van de Algemene wet op het binnentreden [23] d.d. 18 juni 2020 is vermeld dat is binnengetreden die dag ‘krachtens een machtiging van de officier van justitie bij het Parket OvJ Limburg, Mr. M Kermani, welke machtiging op 10 juni 2020 zou zijn afgegeven voor de aanhouding van de verdachte.
In het aanvullend proces-verbaal van bevindingen [24] heeft de verbalisant op ambtseed verklaard dat abusievelijk de datum van de toestemming aanhouding buiten heterdaad van de verdachte is opgenomen. De machtiging tot binnentreden is op 18 juni 2020 afgegeven door de hulpofficier van justitie J.H.G. Verheijden, zo is aangegeven. De originele machtiging kon niet meer achterhaald worden.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de verbalisanten zijn binnengetreden op basis van een rechtsgeldige machtiging tot binnentreden als bedoeld in art. 2, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden [25] . Het verweer wordt verworpen. Verder is de rechtbank niet gebleken van enige doorzoeking, zodat ook dit verweer dient te worden verworpen. Van onrechtmatig verkregen bewijs is niet gebleken, zodat op basis van voornoemde bewijsmiddelen het tenlastegelegde onder de feiten 3 en 4 wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1:
op 25 april 2020 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg het Bourgogneplein,
tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bodywarmer (merk The North Face), een telefoon (Iphone 8), een pinpas en/of een fietsensleutel, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, door
- die [slachtoffer 2] te trappen, waardoor hij ten val is geraakt en
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "bodywarmer uittrekken" en
- ( daarbij) een (klap)mes te tonen;
2 subsidiair:
op 3 mei 2020 in de gemeente Maastricht, openlijk, te weten in het Frontenpark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] door
- die [slachtoffer 1] in een nekklem te pakken en
- hem te slaan en
- hem te trappen en te tackelen en
- hem op de grond in bedwang te houden door op zijn bovenlichaam te zitten en zijn armen vast te houden en
- hem te duwen;
3:
op 18 juni 2020 in de gemeente Maastricht, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt, namelijk een speelgoedwapen gelijkend op een pistool (merk Glock type 26), voorhanden heeft gehad;
4:
op 18 juni 2020 in de gemeente Maastricht, aanwezig heeft gehad ongeveer 18 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Feit 2 subsidiair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 4
Handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog mr. drs. R.A. Sterk heeft over de geestvermogens van de verdachte op 30 oktober 2020 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen waarvan 193 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van deze jeugddetentie moeten als bijzondere voorwaarden gekoppeld worden dat de verdachte:
- de eerste 6 maanden van de proeftijd wordt begeleid door de jeugdreclassering in het kader van ITB-HKA;
- meewerkt aan de behandeling van Orthofact (Mondriaan) of soortgelijke instelling voor zolang de Jeugdreclassering dat nodig acht;
- onderwijs/dagbesteding volgt;
- meewerkt aan eventuele urinecontroles, wanneer de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten;
- zich houdt aan een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] ;
- zich houdt aan een gebiedsverbod bij de woning van de vader en de verblijfplaats van de moeder en het slachtoffer.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd: een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen jeugddetentie, alsmede de opheffing van de geschorste voorlopige hechtenis met ingang van de datum dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijk jeugddetentie op te leggen met de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft verder verzocht de gevorderde werkstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van afpersing op de openbare weg. De verdachte heeft vóór de afpersing telefonisch contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] lokken het slachtoffer naar het Bourgogneplein, waar de verdachte en de onbekend gebleven man met het Nike petje al aanwezig zijn.
Eerst wordt de vriend van het slachtoffer, [slachtoffer 3] , geslagen door de man met het Nike petje. Het slachtoffer probeert weg te rennen. maar wordt door de verdachte tegen de grond getrapt. Als het slachtoffer op de grond ligt wordt hem door de man met het Nike petje gesommeerd om zijn bodywarmer uit te doen. De man met het Nike petje heeft dan een klapmes in zijn hand. Hij trekt, terwijl het slachtoffer nog op de grond ligt, de bodywarmer van het slachtoffer af. Later is op camerabeelden te zien dat de man met het petje de bodywarmer van het slachtoffer draagt. Uiteindelijk wordt de bodywarmer bij de aanhouding van de verdachte, bij hem thuis aangetroffen.
De verdachten hebben met een vooropgezet plan het slachtoffer beroofd van zijn bodywarmer, waarin ook nog zijn telefoon, bankpas en fietsensleutel zaten. Een laffe daad, waarbij ook nog misbruik is gemaakt van goed vertrouwen, nu het slachtoffer en zijn vriend [medeverdachte 2] respectievelijk [medeverdachte 1] kenden en hen vertrouwden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geven vervolgens een zodanig voorstelling van zaken, dat het er op lijkt dat het slachtoffer en zijn vriend de agressoren en daders zijn. Dit maakt hun daden des te laffer en schaamteloos. Ook de verdachte geeft over het gebeurde geen openheid van zaken, toont geen enkel berouw en neemt geen enkele verantwoordelijkheid.
De verdachte heeft zich verder samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] . De verdachte heeft een conflict over 300 euro en spreekt met hem af om elkaar te treffen. De verdachte heeft dan al geregeld dat ook nog vier anderen aanwezig zijn en heeft tevoren met hen afgesproken dat ze Raven in elkaar gaan slaan. Als het slachtoffer op de afgesproken plaats komt ziet hij dan ook drie personen, waaronder de verdachte. Gezamenlijk gaan zij dan naar het Frontenpark waar nog twee jongens aanwezig zijn. Vervolgens wordt het slachtoffer van achteren in een nekklem gepakt en slaat de verdachte het slachtoffer met een vuist op diens rechter oog. Het slachtoffer wordt geduwd en onderuit getrapt en moet daarna op zijn knieën gaan zitten. Hij wordt dan met kracht tegen zijn rug getrapt. Het slachtoffer valt daardoor, waarna een medeverdachte op zijn bovenlichaam gaat zitten en hem vasthoudt bij zijn armen. Terwijl het slachtoffer op de grond ligt, wordt hij met vuisten in zijn gezicht geslagen en – in coronatijd – in zijn gezicht gespuugd. Een medeverdachte zegt nog tegen het slachtoffer dat hij het slachtoffer gaat vermoorden. Dit alles maakte dat het slachtoffer erg bang is geweest en gevreesd heeft voor zijn leven.
De rechtbank is van oordeel dat ook hetgeen dit slachtoffer is overkomen een uitermate laffe daad is. Het slachtoffer had geen enkele kans door de overmacht van de jongens die tegenover hem stonden. Vanwege een dubieus conflict over geld is er op een onacceptabele en uiterst agressieve wijze “afgerekend” met dit jonge slachtoffer. De verdachte heeft bij dit feit een initiërende en leidende rol gehad. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit.
Als gevolg van het door de verdachten tegen dit slachtoffer gebruikte geweld heeft het slachtoffer behoorlijk letsel opgelopen, waaronder een gebroken neus, een blauw oog en een hersenschudding. De foto’s van het slachtoffer in het dossier, die kort na het gebeuren van het slachtoffer zijn genomen, bevestigen dat het geweld dat tegen het slachtoffer is gebruikt fors is geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van delicten als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Uit de slachtofferverklaring volgt ook dat deze gevolgen zich hebben verwezenlijkt bij het slachtoffer. Het slachtoffer durft niet meer naar Maastricht te gaan om zijn vriendin en vrienden te bezoeken, bang dat hij de verdachten weer tegen zal komen. Ook is hij bang dat hij de verdachten tegen zal komen als hij weer naar school moet gaan.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet (softdrugs in een dealers hoeveelheid).
De persoon van de verdachte
Bij de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het strafblad van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de zitting zijn besproken en zoals die ook blijken uit de in de zaak ten aanzien van de feiten 1 en 2 uitgebrachte rapportage van de psycholoog Sterk voornoemd.
De deskundige komt op grond van zijn onderzoek tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een stoornis in cannabisgebruik in remissie en van een gedragsstoornis.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van voornoemde psychische problematiek en beïnvloedde dit de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte.
In algemene zin kan opgemerkt worden, zo stelt de psycholoog, dat de gedragsstoornis met zich meebrengt dat de verdachte verhoogde innerlijk onrust uit lijkt te ageren in onder andere agressief gedrag, maar ook dat de antisociale kant van zijn persoonlijkheid met zich meebrengt dat hij grensoverschrijdend en antisociaal gedrag kan laten zien. Zo geeft de verdachte aan bewust de ander te hebben geslagen uit wraak. Er lijkt niet zo zeer sprake van agressief gedrag voortkomend uit impulsief gedrag, maar eerder uit een overwogen en berekenende houding.
Het geheel overziend komen er geen duidelijke argumenten naar voren die pleiten voor een dwingende doorwerking van de geconstateerde psychische problematiek op het gedrag van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde, aldus de psycholoog. De psycholoog acht de verdachte in staat om te kunnen kiezen om af te kunnen zien van het plegen van de strafbare feiten. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde feiten betrokkene volledig toe te rekenen. De kans op toekomstig agressief gedrag wordt door de deskundige vanuit statistisch perspectief als matig verhoogd ingeschat.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt en dus mede vanuit het gezichtspunt van een zo gunstig mogelijke persoonlijkheidsontwikkeling, behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op zijn gedragsstoornis en stoornis in cannabisgebruik. Van belang is dat er toezicht en begeleiding komt op de leefsituatie van de verdachte, waarbij aandacht uitgaat naar scholing, vrije tijd en sociale contacten. Voorts is het van belang dat hij een training aangeboden krijgt met betrekking tot het verbeteren van zijn normbesef. Momenteel wordt de verdachte begeleid door de reclassering in het kader van een ITB-traject. Een dergelijk traject zou toereikend moeten zijn om voornoemde begeleiding aan te kunnen bieden. Voorts zou er binnen de gezinscontext aandacht uit kunnen gaan naar het ondersteunen van moeder in haar pedagogische taak, omdat betrokkene zich hier makkelijk aan kan onttrekken. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan Multisysteem Therapie (MST).
Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde betrokkene optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De jeugdreclassering zou betrokkene kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 26 januari 2021.
De Raad adviseert de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
• zich gedurende de proeftijd op door de hieronder genoemde gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
• meewerkt aan de behandeling van Orthofact(Mondriaan) of soortgelijke instelling voor zolang de Jeugdreclassering dat nodig acht;
• onderwijs/dagbesteding volgt;
• meewerkt aan eventuele urinecontroles, wanneer de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Ter terechtzitting is door de jeugdreclassering nog aangegeven dat het goed zou zijn ITB-HKA als bijzondere voorwaarde op te nemen. De verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, maar het is van belang nog langer de vinger aan de pols te kunnen houden, zeker nu de verdachte weer naar school kan en van belang is dat dit goed gaat.
De straf
De rechtbank zal, alles afwegend, aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van
240 dagen, waarvan 193 dagen voorwaardelijk opleggen met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren waarin de verdachte zich aan na te noemen voorwaarden zal moeten houden.
De rechtbank zal de verdachte verder een werkstraf opleggen voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen jeugddetentie. Het opleggen van een lagere werkstraf zoals de raadsvrouw heeft verzocht, acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten, niet passend. Daarmee legt de rechtbank een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij deze straf -gelet op het feit dat de rechtbank de verdachte van het medeplegen van afpersing zal vrijspreken en gelet op de oriëntatiepunten- meer passend en geboden acht.
De rechtbank vindt het in het belang van de verdachte dat hij nog langer intensief wordt begeleid door de jeugdreclassering in het kader van het ITB-HKA traject. De verdachte zal verder mee moeten werken aan de behandeling van Orthofact (Mondriaan) of soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Verder moet de verdachte onderwijs volgen en een dagbesteding hebben en meewerken aan urinecontroles wanneer de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt.
De rechtbank zal deze begeleiding en behandelingen als bijzondere voorwaarden opleggen bij de hiervoor genoemde deels voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank zal voorts als bijzondere voorwaarde bij voornoemde voorwaardelijke jeugddetentie aan de verdachte een door de benadeelde partij verzocht contact- en gebiedsverbod opleggen. De rechtbank zal de duur daarvan beperken tot het eerste jaar van de proeftijd. De rechtbank zal bepalen dat het gebiedsverbod zich alleen uitstrekt tot de woning waar het slachtoffer (van feit 2) verblijft, te weten de [adres 2] en zal verder de straal waarbinnen de verdacht niet mag komen beperken tot 250 meter. Nu een gebiedsverbod in België niet te handhaven is, zal de rechtbank geen gebiedsverbod opleggen bij de woning van de vader van het slachtoffer in België.
Omdat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten medeplegen van afpersing en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw, een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tot slot zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis worden opgeheven met ingang van heden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De wettelijk vertegenwoordiger [moeder] van de benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.560,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering bestaat uit materiele schade ter hoogte van € 460,52, te weten
dagwaarde ontvreemde jas € 99,95
dagwaarde ontvreemde telefoon € 215,20
dagwaarde ontvreemd telefoonhoesje € 15,99
dagwaarde screenprotector telefoon € 7,99
dagwaarde ontvreemde portemonnee € 10,00
reiskosten € 39,47
medische kosten € 71,00
immateriële schade € 1.100,00
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde posten: de jas, de portemonnee, de reis- en medische kosten, kunnen worden toegewezen. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de posten van de telefoon, telefoonhoesje en screenprotector, omdat daarvan vrijspraak is gevorderd.
De immateriële schade kan worden toegewezen zoals verzocht.
Het dan te vergoede bedrag van € 1.321,34 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en hoofdelijk worden opgelegd. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij voor het onderliggende feit vrijspraak heeft bepleit.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat zij zich aansluit bij hetgeen de officier van justitie heeft gesteld.
De raadsvrouw heeft verzocht de toe te kennen schadevergoeding niet hoofdelijk op te leggen. Bij een hoofdelijke veroordeling wordt de verdachte gedwongen om met de medeverdachten in contact te treden over de verdeling van de schadevergoeding en dat is juist wat een contactverbod probeert te voorkomen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het hiervoor onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit materiële en immateriële schade is toegebracht. Er is een voldoende rechtstreekse relatie met het bewezen verklaarde feit. Hoewel niet vaststaat dat de verdachte en de medeverdachten deze goederen hebben weggenomen, is de benadeelde partij deze goederen wel tijdens en door de openlijke geweldpleging kwijtgeraakt. De verdachte is als mededader schuldig aan dit strafbare feit en de gevolgen daarvan kunnen ook aan hem worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade kan worden toegewezen zoals is verzocht. Dat geldt ook voor de door de raadsvrouw betwiste kosten voor de jas, telefoon, de telefoonhoes, de screensaver en de portemonnee.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en uit de door de benadeelde partij tijdens de zitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het aan de vordering ten grondslag liggend bewezenverklaarde strafbare feit een enorme impact heeft gehad en nog heeft op zijn leven. Het sociale leven van de benadeelde partij speelde zich vooral af in Maastricht. Door het voorval durft hij daar niet meer te komen. De benadeelde partij heeft ook nog last van zijn neus die door het geweld is gebroken en die pas vanaf zijn 18e jaar operatief gezet kan worden. De verdachte is bespuugd door de verdachten, wat op zich al heel beledigend is en dit heeft in coronatijd voor extra onzekerheid bij hem gezorgd vanwege een mogelijke coronabesmetting.
De rechtbank acht op grond hiervan de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade van € 1.100,- redelijk en billijk, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal dan ook een totaalbedrag van € 1.560,52 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2020. Daarnaast zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De rechtbank zal de verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van de schadevergoeding, alsmede de verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in het kader van deze procedure, alsmede in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek van de raadsvrouw de toe te wijzen schade niet hoofdelijk op te leggen, dat artikel 6:166 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat iedere deelnemer van een groep hoofdelijk aansprakelijk is voor de volledige vergoeding van de schade die het slachtoffer heeft geleden. Dit artikel beoogt te regelen dat het niet het slachtoffer moet zijn die op ieder van de verdachten hun deel van de schade moet verhalen. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de verdachten onderling moeten regelen hoe zij de schade verdelen.
De rechtbank ziet niet in waarom dat in deze zaak anders zou moeten zijn. Het feit dat de verdachte geen contact meer wil hebben met de medeverdachten, maakt dat niet anders. Voor de verdachte bestaan er andere mogelijkheden om tot een verdeling van de schade te komen zonder contact met de medeverdachten door bijvoorbeeld inschakeling van zijn ouders of zijn raadsvrouw.
De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering is door de wetgever ingevoerd als vangnet voor het geval de verdachte de toegewezen schade niet (direct) kan betalen. De overheid schiet dan de schade voor en zal die wanneer dat mogelijk is alsnog op de verdachte verhalen. Zo wordt in ieder geval het slachtoffer gecompenseerd voor de geleden schade.
De wetgever heeft als dwangmiddel gijzeling mogelijk gemaakt. Het is gebruikelijk, zo ook bij deze rechtbank, dat bij minderjarigen dit dwangmiddel, gelet op hun inkomenspositie, niet wordt opgelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa 77gg, 141, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt als
- dat de verdachte zich houdt aan de afspraken met en meewerkt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- dat de verdachte gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd meewerkt aan begeleiding in het kader van ITB-HKA;
- dat de verdachte meewerkt aan de behandeling van
Orthofact(Mondriaan) of een soortgelijke instelling, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- dat de verdachte geen alcohol en/of drugs gebruikt en meewerkt aan
urinecontrolesindien de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
- dat de verdachte
onderwijsvolgt of een andere
dagbestedingheeft;
- dat de verdachte, op geen enkele wijze - direct of indirect- contact opneemt en heeft, behoudens noodzakelijke contacten op school, met de medeverdachten:
* [medeverdachte 2] , [geboortedatum 2] , wonende te [adres 3]
aan de [adres 4] ;
* [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum 3] , wonende te [adres 5] aan het [adres 6] ;
* [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedatum 4] , wonende te [adres 7] aan de [adres 8] , behoudens noodzakelijke contacten op school;
- dat de verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd, op geen enkele wijze
- direct of indirect- contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer 1] , [geboortedatum 5] te [adres 9]
- dat de verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 250 meter van de woning gelegen aan de [adres 2]
  • geeft de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de jeugdreclassering uit te oefenen toezicht
, dadelijk uitvoerbaarzijn;
  • heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt de verdachte tot een

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

  • wijst de vordering van de
  • veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
-veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot
  • bepaalt dat, indien de veroordeelde of diens mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde of diens mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis , voorzitter, mr. C.M.J van den Acker en
mr. S.A.M.C. van de Winkel, kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 februari 2021.
Mr. S.A.M.C. van de Winkel is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 april 2020 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg de Hoogbrugstraat en/of het Bourgogneplein,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bodywarmer (merk The North Face), een telefoon (Iphone 8), een pinpas en/of een fietsensleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] toebehoorde, door
- die [slachtoffer 2] te trappen, waardoor hij ten val is geraakt en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "bodywarmer uittrekken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( daarbij) een (klap)mes te tonen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2020 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 3 mei 2020 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg, het Frontenpark,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas, een telefoon en/of een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- die [slachtoffer 1] in een nekklem te pakken en/of
- hem meermalen te slaan en/of
- hem meermalen, althans eenmaal te trappen en/of te tackelen en/of
- hem op zijn knieën te dwingen en/of meermaals aan hem te vragen naar zijn geld en/of zijn beurs en/of te zeggen dat hij zijn jas uit moet doen en/of
- hem op de grond in bedwang te houden door op zijn bovenlichaam te zitten en zijn armen vast te houden en/of
- hem meermalen te duwen en/of
- hem dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- hem in zijn gezicht te spugen;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van
Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 mei 2020 in de gemeente Maastricht, openlijk, te weten in het Frontenpark, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] door
- die [slachtoffer 1] in een nekklem te pakken en/
- hem meermalen te slaan en/of
- hem meermalen, althans eenmaal te trappen en/of te tackelen en/of
- hem op de grond in bedwang te houden door op zijn bovenlichaam te zitten en zijn armen vast te houden en/of
- hem meermalen te duwen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 18 juni 2020 in de gemeente Maastricht,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt, namelijk een speelgoedwapen gelijkend op een pistool (merk Glock type 26), voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 18 juni 2020 in de gemeente Maastricht, aanwezig heeft gehad ongeveer 18 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 3 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, Onderzoeksnummer: LB3R020104, gesloten d.d. 1 augustus 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 649.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 154 en 155.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , pagina 159-166.
4.Proces-verbaal van verhoren aangever [slachtoffer 3] , pagina’s 190-192 en 205.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] , pagina’s 226-228 en 232.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] , pagina’s 238-242.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2021.
8.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 60-63.
9.Proces-verbaal van verhoor aangever, pagina’s 132, 133, 136 en 140.
10.Medische verklaring ziekenhuis Genk, pagina 77.
11.Proces-verbaal foto’s letsel [slachtoffer 1] , pagina 86-87.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 56.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] , pagina’s 560-567.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina’s 513-518.
15.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2021.
16.Proces-verbaal bevindingen, pagina’s 12-14.
17.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 29.
18.Omschrijvingsproces-verbaal wapen, pagina’s 422-424.
19.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2020.
20.Proces-verbaal bevindingen, pagina’s 12-14.
21.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 25
22.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 februari 2020.
23.Verslag van binnentreden in een woning, pagina 17.
24.Aanvullende proces-verbaal van bevindingen proces-verbaalnummer LB3R020104 58, opgemaakt door [naam] , brigadier van politie Eenheid Limburg, op 25 januari 2021, met bijlage.
25.Zie ECLI:HR:2009:BH9929.