2.4Het oordeel van de rechtbank
Rapportage reclassering
Uit het advies van de reclassering opgemaakt op 20 januari 2021 blijkt dat de veroordeelde op 22 juli 2019 zijn eerste officiële waarschuwing heeft gekregen voor het gebruik van cannabis. In de zes maanden die volgen, is hij meerdere malen te laat teruggekeerd van verlof, heeft hij alcohol genuttigd, heeft hij geen urinecontroles uitgevoerd en waren andere uitslagen positief, is hij de meldplicht niet nagekomen, is hij tegen het advies in toch op verlof gegaan en heeft hij gefraudeerd met urinecontroles. Nadat de veroordeelde op 4 januari 2021 had toegegeven dat hij had gefraudeerd, werd hem een allerlaatste waarschuwing gegeven en hem te kennen gegeven dat dit zijn laatste kans was. Op 18 januari 2021 was de uitslag van de urinecontrole wederom positief, waarna de reclassering het toezicht heeft geretourneerd.
Ter terechtzitting heeft de klinisch chemicus uitgelegd hoe de urinecontroles in zijn werk gaan, hoe het lichaam verdovende middelen afbreekt en hoe verdovende middelen uiteindelijk aan te tonen zijn in de urine. De deskundige heeft verklaard dat bij urinecontroles niet alleen wordt gekeken naar het cannabinoïdengehalte in de urine, omdat anders onvoldoende rekening kan worden gehouden met de concentratie van de urine. Urine kan immers al naar gelang het moment van de dag en de mate van vochtinname waterig of geconcentreerd zijn. Om die reden wordt bij urinecontroles de ratio bepaald tussen het creatininegehalte en het cannabisgehalte in de urine (de cannabinoïden/creatinine-ratio). Daarmee wordt tegemoetgekomen aan het gegeven dat de urinetesten op verschillende tijdstippen op een dag kunnen worden afgenomen waarbij verschillende concentraties van de urine kunnen optreden. De cannabinoïden/creatinine-ratio geeft een betrouwbaar beeld op elk moment van de dag en bij elke urineconcentratie.
Voorts heeft de deskundige verklaard dat een gemiddelde persoon ongeveer 36 uur nodig heeft om de helft van alle cannabis uit te scheiden. Dat brengt mee dat de cannabinoïden/creatinine-ratio na 36 uur eveneens zal zijn gehalveerd. De resultaten van de urinetesten van de veroordeelde van 4 januari 2021 en 6 januari 2021 laten zien dat het afscheidingsproces van cannabis bij de veroordeelde niet afwijkt van het gemiddelde. Bij een voortzetting van dit afscheidingsproces zou de cannabinoïden/creatinine-ratio op
18 januari 2021 vrijwel nul moeten zijn. De test van 18 januari 2021 laat evenwel een cannabinoïden/creatinine-ratio van 5.53 zien. Deze cannabinoïden/creatinine-ratio is volgens de deskundige alleen verklaarbaar als de veroordeelde na 6 januari 2021 en vóór
15 januari 2021 nog heeft gebruikt en is niet te verklaren uit een eventuele restwaarde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen en de conclusie van de deskundige dat het niet anders kan zijn dan dat de veroordeelde tussen 6 en 15 januari 2021 verdovende middelen heeft gebruikt. Dat bij de veroordeelde sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden (zoals het afwijkend afscheiden van cannabis uit vetweefsel), waardoor het resultaat van de urinecontrole van 18 januari 2021 anders zou moeten worden geïnterpreteerd, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Dit betekent dat de veroordeelde, ook na de laatste waarschuwing, één van de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. De rechtbank betrekt in haar beslissing ook alle andere overtredingen waarvan melding is gemaakt in het rapport van de reclassering.
Zodoende komt de rechtbank tot de conclusie dat de veroordeelde vele malen de bijzondere voorwaarden heeft overtreden en dat in beginsel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelast kan worden.
Gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging?
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook de houding van de veroordeelde ter terechtzitting. Hij legt steeds de schuld van alle overtredingen buiten zichzelf, neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden en bagatelliseert deze.
Aan de andere kant slaat de rechtbank ook acht op het feit dat de veroordeelde, nadat hij
16 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf had uitgezeten, is opgenomen bij FPA Stevig van Dichterbij. Gedurende de acht maanden die hij daar heeft verbleven ging het goed, althans er zijn geen berichten bekend waaruit het tegendeel blijkt.
Vervolgens heeft de veroordeelde geleidelijk meer vrijheden gekregen, waar hij, naar later blijkt, niet goed mee om wist te gaan. De rechtbank zou in beginsel het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, van 24 maanden, geheel ten uitvoer kunnen leggen. Dit zou inhouden dat de veroordeelde daarna weer zonder begeleiding op straat zou komen te staan, hetgeen de rechtbank niet wenselijk acht. Hier is de veroordeelde zelf, maar ook de maatschappij, niet bij gebaat. Bovendien zal de rechtbank bij haar oordeel meenemen dat de veroordeelde bij Stevig klinisch opgenomen is geweest.
Om deze beide redenen – enige grip houden op de veroordeelde en meewegen dat hij gedurende 8 maanden bij Stevig was opgenomen – zal de rechtbank daarom niet overgaan tot de gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, maar tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging. Wel dient de veroordeelde ervan doordrongen te zijn dat deze overtredingen niet gebagatelliseerd kunnen worden en dat hem vele kansen zijn geboden die hij niet heeft aangegrepen om zijn leven te beteren.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde straf, groot 16 maanden, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, onder instandhouding van de voorwaarden voor het overige.