ECLI:NL:RBLIM:2021:1526

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/286434 / HA RK 20-252
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. I.R.A. Timmermans in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 12 februari 2021 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door twee verzoekers tegen rechter mr. I.R.A. Timmermans. De verzoekers voerden aan dat de rechter partijdig was in een eerdere civiele procedure, waarin zij de eisende partij waren. De wrakingsprocedure werd op 1 februari 2021 behandeld, waarbij de verzoekers aanwezig waren, maar de rechter niet. De verzoekers stelden vier gronden van wraking aan de orde, waaronder vermeende drogredeneringen en onjuiste uitspraken van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers geen feiten of omstandigheden konden aanvoeren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is als een hoger beroep tegen het vonnis van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter in haar eerdere uitspraak niet partijdig had gehandeld en dat de bezwaren van de verzoekers meer betrekking hadden op de inhoud van het vonnis dan op de onpartijdigheid van de rechter. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de meervoudige kamer.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/286434 / HA RK 20-252
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek van

1.[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
dat strekt tot wraking van mr. I.R.A. Timmermans, rechter in de rechtbank Limburg
(hierna: de rechter).

1.De procedure

Op 20 december 2020 heeft de wrakingskamer een e-mailbericht ontvangen van verzoekers inhoudende een verzoek tot wraking van de rechter die de zaak met nummer
8387606 CV EXPLO 20-1136 in behandeling heeft. In die zaak zijn verzoekers de eisende partij.
De rechter heeft de wrakingskamer op 24 december 2020 bericht dat zij niet in de wraking berust en zij heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De rechter heeft desgevraagd de wrakingskamer op 12 januari 2021 haar reactie gegeven op een tweetal vragen van de wrakingskamer.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 1 februari 2021 waar verzoekers zijn verschenen. De rechter is niet verschenen. Voorts is de belanghebbende [belanghebbende] (gedaagde partij in de zaak) verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Verzoekers voeren voor hun verzoek tot wraking van de rechter een viertal gronden aan, die zakelijk weergegeven inhouden:
  • de verwijzing door de rechter naar de stelling van de gedaagden over de verklaring van [naam] terzake van de verjaring is onjuist;
  • het door de rechter gebruik maken van drogredeneringen om haar conclusies te staven en het daarbij negeren van bewijs;
  • het door de rechter doen van een onjuiste uitspraak over de door eisers gestelde verzakking;
  • het maken van misleidende opmerkingen door de rechter.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter merkt op dat wat door eisers (hier: verzoekers) is aangevoerd inhoudelijk is; daarvoor staat, waar nodig, hoger beroep open. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bedoeld.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kan de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De wrakingskamer heeft geen feiten of omstandigheden kunnen vaststellen:
  • die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de rechter in kwestie ten opzichte van verzoekers vooringenomen is of
  • waaruit volgt dat verzoekers vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
Ter motivering daarvan dient het navolgende.
Vooropgesteld: het komt vaker voor bij procedures over burengeschillen dat een rechter, alvorens eindvonnis te wijzen, bij tussenvonnis bepaalt dat hij/zij de situatie eerst nog ter plekke wil zien, al dan niet vergezeld van een deskundige, in aanwezigheid van partijen. Die gelegenheid wordt door de kantonrechter dan vaak ook gebruikt om na te gaan of de zaak alsnog kan worden geregeld tussen partijen.
Het komt geregeld voor dat de rechter in zo’n geval in het tussenvonnis waarin de plaatsopneming wordt bepaald, alvast op enkele punten een
voorlopigjuridisch oordeel geeft: wat zijn juridisch sterke punten, wat zijn juridisch zwakke punten, welke bewijsproblemen voorziet de rechter, etc. Partijen zijn daarbij vaak gebaat omdat ze zo hun kansen en risico’s beter kunnen inschatten bij verder procederen. Het kan ook richting geven aan het debat ter plekke.
Maar het komt net zo geregeld voor dat de rechter in het tussenvonnis nog helemaal niets opneemt over een al dan niet voorlopig oordeel en “blanco” - voor partijen dan - ter plekke verschijnt.
In de onderhavige zaak heeft de rechter voor weer een andere aanpak gekozen die overigens op zich ook kan binnen de daarvoor geldende regels. Ze heeft in wat formeel een tussenvonnis is, op alle punten al eindbeslissingen gegeven. De facto staat de inhoud van het eindvonnis daarom al vast: verzoekers krijgen ongelijk. Ze heeft nog wel een vrijblijvend aanbod aan partijen gedaan - zo omschrijft de rechter het ook in haar reactie - om te komen bemiddelen, maar ook duidelijk gemaakt dat als één of beide partijen daarvan geen gebruik wil(len) maken, het eindvonnis daarna volgt.
De wrakingskamer begrijpt dat het tussenvonnis met alle eindbeslissingen verzoekers rauw op het dak viel: zij moesten lezen dat zij niet hadden voldaan aan hun stelplicht en dat het petitum niet deugde, en dat alleen al daarom het gevorderde niet toewijsbaar was.
En er waren volgens de rechter nog twee extra argumenten die anders ook zouden moeten leiden tot afwijzing van de vorderingen, namelijk: gedaagden hadden een beroep gedaan op verjaring (maar, aldus verzoekers, zonder dat de rechter duidelijk maakte hoe zij de over en weer gewisselde argumenten daarover had gewogen). En: van de door gedaagde betwiste verzakking was volgens de rechter niet gebleken (zonder dat de rechter volgens verzoekers duidelijk maakte hoe zij het debat op dit punt, met allerlei ingebrachte rapporten, had gewogen).
Tot slot worstelden verzoekers met de waarschuwing die de rechter hen gaf, indien een plaatsopneming zou volgen: zij moesten zich van de rechter bij die gelegenheid onthouden van ongefundeerde beschuldigingen en zich redelijk opstellen zoals het buren maatschappelijk betaamt.
De wrakingskamer kan wel enig begrip opbrengen voor de vragen die de aanpak in dit geval bij verzoekers als niet-juristen oproept, maar het is niet aan de wrakingskamer om daarover te oordelen. De wrakingsprocedure is geen verkapt hoger beroep tegen het vonnis van de rechter.
Verzoekers hebben ter zitting aangegeven in beginsel altijd open te staan voor bemiddeling maar de wrakingskamer begrijpt ook dat verzoekers niet meer zullen ingaan op het bemiddelingsaanbod en dan is de stand van zaken aldus dat eindvonnis zal volgen, waarbij alle beslissingen al zijn gegeven.
Wat verzoekers “partijdig” noemen betekent in deze stand van de zaak eigenlijk: “We vinden het een slecht vonnis omdat het niet of onbegrijpelijk of te summier is gemotiveerd.” Die bezwaren horen echter thuis in een eventueel hoger beroep bij het Hof in Den Bosch.
De wrakingskamer zal dus het wrakingsverzoek afwijzen omdat ze geen feiten of omstandigheden heeft kunnen vaststellen waaruit de rechterlijke vooringenomenheid of vrees voor partijdigheid volgt.
Bovendien en ten overvloede: waarom zou de rechter, indien ze vooringenomen of partijdig zou zijn, dan nog in het vonnis van 16 december 2020 in 4.2 beginnen met de overweging “dat de wens van eisers een begrijpelijke is”, hetgeen toch niet logisch is als de rechter op de hand van gedaagden zou zijn? De rechter had bovendien al meteen eindvonnis kunnen wijzen na 4.4 in het nadeel van verzoekers, als ze zo graag van de zaak af wilde in het voordeel van gedaagden, maar de rechter deed juist nog een bemiddelingsaanbod. Ook dat valt toch moeilijk te rijmen met het vermoeden van verzoekers dat de rechter op de hand van gedaagden was en is.
Hoger beroep is de weg om een vonnis inhoudelijk aan te vechten. Niet deze wrakingsprocedure.

5.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking van mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. P. Hoekstra en mr. C.M.J. van den Acker, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: