ECLI:NL:RBLIM:2021:1517

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/287677 / KG ZA 21-31
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over opheffing van conservatoire beslagen en vorderingen uit hoofde van onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Holding Maasplassen B.V. en de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres, Holding Maasplassen, vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagden waren gelegd. De gedaagden hadden in 2001 een lening verstrekt aan Villabella International Realestate B.V. voor de aankoop van 50 kavels voor de ontwikkeling van recreatiewoningen. Na het faillissement van Villabella in 2006 en de daaropvolgende verkoop van de activa van Aqua Terra aan Holding Maasplassen in 2011, stelden de gedaagden dat zij een vordering hadden op Aqua Terra en dat Holding Maasplassen onrechtmatig had gehandeld door te profiteren van deze situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden onvoldoende hadden aangetoond dat hun ingeroepen recht op de gelegde beslagen ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de hypothecaire zekerheid van de gedaagden op de percelen in stand was gebleven en dat de gelegde beslagen onnodig waren. Daarom werd de vordering van Holding Maasplassen tot opheffing van de beslagen toegewezen. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287677 / KG ZA 21-31
Vonnis in kort geding van 22 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLDING MAASPLASSEN BV,
gevestigd te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
eiseres,
advocaat mr. A.P. Macro,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.M. Smetsers.
Partijen zullen hierna Holding Maasplassen en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 januari 2021, met producties,
  • de producties van Maasplassen, ontvangen ter griffie op 5 februari 2021,
  • de brief van 10 februari 2021 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , ontvangen ter griffie 10 februari 2021 te 17.10 uur, met verweerschrift en producties,
  • de mondelinge behandeling in kort geding van 11 februari 2021 te 12.30 uur, met de pleitaantekeningen van Maasplassen en het verweerschrift met producties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in 2001 ieder fl. 1.500.000,- geleend aan Villabella International Realestate B.V. (hierna: Villabella). Dit bedrag werd door Villabella geleend ten behoeve van de koop van 50 kavels (hierna ook te noemen: de percelen), de ontwikkeling en de kavelsgewijze (door)verkoop van 50 recreatiewoningen door Villabella in het recreatiepark ‘ [naam recreatiepark] ’. De percelen waarop de woningen zouden worden gebouwd waren eigendom van Aqua Terra N.V. (hierna te noemen: Aqua Terra). Op
19 april 2001 is tussen Aqua Terra als verkoper en Villabella als koper de koopakte gepasseerd ten aanzien van de verkoop van de 50 percelen. De koopakte vermeldt een koopprijs van fl. 2.650.000,00 te vermeerderen met fl. 503.500,00 aan omzetbelasting.
Villabella heeft aan de notaris betaald fl. 2.900.000,00 waarvan fl. 2.650.000,00 betrekking heeft op de koopprijs en fl. 250.000,00 op de omzetbelasting. De percelen zijn niet geleverd aan Villabella. De juridische levering van deze percelen zou – blijkens de koopakte – na de ontwikkeling door Villabella rechtstreeks aan de “uiteindelijke kopers” plaatsvinden.
2.2.
Op diezelfde datum is een hypotheekakte gesloten tussen Aqua Terra en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , waarbij Aqua Terra ter zekerheid van de lening die door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is verstrekt aan Villabella een recht van hypotheek heeft gevestigd op de 50 huiskavels in het recreatiepark ‘ [naam recreatiepark] ’. In deze akte is onder meer neergelegd:
Verhaal door meer hypotheeknemers
In geval van verkoop van het onderpand, verkoop van verpande roerende zaken en/of inning van verpande vorderingen strekt de netto-opbrengst naar evenredigheid tot verhaal van al hetgeen de debiteur alsdan aan iedere hypotheeknemer verschuldigd is uit hoofde van de verplichtingen, tot zekerheid waarvoor deze hypotheek is verleend. (…).
Hypotheekbedrag
De comparant onder A. genoemd[de voorzieningenrechter: Aqua Terra]
, …, verklaarde dat vermelde hypotheek is verleend tot een bedrag vanvier miljoen eenhonderdzestienduizend tweehonderdnegenenveertig gulden (f.4.116.249,00), te vermeerderen met renten en kosten, welke renten en kosten te zamen worden begroot op een bedrag van een miljoen vierhonderdveertigduizend zeshonderdzevenentachtig gulden (f. 1.440.687,00), derhalve tot een totaalbedrag van vijf miljoen vijfhonderdzesenvijftigduizend negenhonderdzesendertig gulden (f. 5.556.936,00), op:
Onderpand
de navolgende vijftig (50) “huiskavels”, bestemd voor de bouw van een recreatiebungalow op elke kavel in het recreatiepark “ [naam recreatiepark] ” te [plaats 1] (…).
2.3.
Op 27 juli 2006 is het faillissement uitgesproken van Villabella en van haar bestuurder [naam bestuurder 1] . Op dat moment waren er nog geen kavels ontwikkeld en verkocht in het project [naam recreatiepark] . De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verstrekte lening is niet terugbetaald. Op grond van de leningsovereenkomst van 19 april 2001 had het laatste deel van hoofdsom van de lening na een jaar terugbetaald dienen te zijn.
2.4.
In 2011 zijn door Aqua Terra B.V. – de rechtsopvolgster van Aqua Terra N.V. –
(hierna te noemen: Aqua Terra) al haar (materiële) activa, waaronder de 50 percelen, verkocht en overgedragen aan – haar enige aandeelhoudster – Holding Maasplassen B.V. (hierna te noemen: Holding Maasplassen). De levering heeft plaatsgevonden op 3 juni 2011. In de akte van levering staat, geciteerd voor zover hier van belang:

1.(…) Aqua Terra, (…), verkoper,

2. (…)Holding Maasplassen, (…), koper. (…)

1.Koop

Verkoper en koper hebben een mondelinge koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed.

2. Levering

Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper bij deze aan koper, die bij deze aanvaardt:

3. Omschrijving registergoed

(…)

39. het bedrijventerrein, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] ,kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] sectie [kadasternummer 1], (…)
40. het bedrijventerrein, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] ,kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] sectie [kadasternummer 2], (…)
41. het bedrijventerrein, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] ,kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] sectie [kadasternummer 3], (…)
42. het bedrijventerrein, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] ,kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] sectie [kadasternummer 4], (…), alsmede het onverdeelde aandeel in de mandelige percelen,kadastraal bekend gemeente [plaats 1] sectie [kadasternummer 5] en [kadasternummer 6], (…)
Hierna aangeduid met “het verkochte”.

4. Kooprijs

De koopprijs van het verkochte is:
zeven miljoen euro (€ 7.000.000,00)

5. Omzetbelasting

Over de koopprijs is geen omzetbelasting verschuldigd
(…)

14. Hypothecaire inschrijvingen

(…)
De registergoederen hiervoor onder sub 39 tot en met sub 42 genoemd zijn niet anders bezwaard dan met een hypothecaire inschrijving groot een miljoen acht honderd zeven en zestig duizend acht honderd twee en zeventig euro (€ 1.867.872,00) ten behoeve van de heer [gedaagde sub 1] , (…), en de heer [gedaagde sub 2] , (…).
2.5.
Door Holding Maasplassen is op 20 december 2017 een ontbindingsbesluit genomen waardoor Aqua Terra is opgehouden te bestaan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben vervolgens op 11 oktober 2018 bij deze rechtbank een verzoek tot heropening van de vereffening van Aqua Terra ingediend. Zij hebben gesteld een vordering op Aqua Terra te hebben uit hoofde van het zekerheidsrecht, omdat zij door de verkoop van de percelen door Aqua Terra aan Holding Maasplassen aanspraak kunnen maken op de netto-verkoopopbrengst van die percelen. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de vereffening op 20 augustus 2019 heropend onder benoeming van een vereffenaar, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij een vordering hebben op Aqua Terra en dat er sprake is van een bate bij Aqua Terra.
2.6.
Op 28 december 2020 zijn bij de rechtbank door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tegen mevrouw [naam] (hierna: [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] ) als bestuurders van Aqua Terra ieder een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag, op de grondslag dat zij een vordering hebben op [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] uit hoofde van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft dit toegestaan, waarna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn overgegaan tot het leggen van de beslagen.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 29 januari 2021, aanhangig gemaakt door [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] , zijn alle gelegde beslagen opgeheven.
2.8.
Op 28 december 2021 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht om conservatoir beslag te leggen tegen Holding Maasplassen, op de grondslag dat zij een vordering hebben op Holding Maasplassen uit hoofde van onrechtmatig handelen. Holding Maasplassen heeft, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , geprofiteerd van het onrechtmatig handelen van Aqua Terra, ten gevolge waarvan zij schade hebben geleden. De rechtbank heeft de verzochte beslagen toegestaan, waarna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn overgegaan tot beslaglegging onder de hierna onder 3.2. genoemde banken en op de daarin vermelde onroerende zaken.

3.Het geschil

3.1.
Ten aanzien van deze door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegde beslagen voert Holding Maasplassen kort gezegd aan dat het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingeroepen recht ondeugdelijk is, ja zelfs niet bestaand, en ook onnodig en disproportioneel is.
3.2.
Gelet hierop vordert Holding Maasplassen ten eerste, primair, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden alle gelegde beslagen ten laste van Holding Maasplassen op te heffen onder de:
- ABN AMRO Bank N.V.
- Volksbank N.V.
- ING Bank N.V.
- Rabobank N.V.
en op de onroerende zaken gelegen aan:
- het perceel, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 7]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 8]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 9]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 10]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 11]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 12]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 13]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 14]
- de wegen, gelegen tussen de coördinaten [nummer 1] en [nummer 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 15]
- het perceel grond, gelegen tussen de coördinaten [nummer 3] en [nummer 4] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 2] , sectie [kadasternummer 16]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 4] te [plaats 3] , kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , sectie [kadasternummer 17]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 5] te [plaats 4] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 3] , sectie [kadasternummer 18]
- het perceel grond, gelegen aan de [adres 5] te [plaats 4] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 3] , sectie [kadasternummer 19]
- het perceel grond, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie [kadasternummer 6]
- het perceel grond, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie [kadasternummer 1]
- het perceel grond, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie [kadasternummer 2]
- het perceel grond, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie [kadasternummer 3]
- het perceel grond, gelegen aan de [naam recreatiepark] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 1] , sectie [kadasternummer 4]
- het water, gelegen tussen de coördinaten [nummer 5] en [nummer 6] , kadastraal bekend gemeente [gemeente 4] , sectie [kadasternummer 20] ,
zulks binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van
€ 100.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn, met het verbod om nieuwe beslagen te leggen ten laste van Maasplassen op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,00 totdat in de bodemprocedure een onherroepelijk vonnis is gewezen.
Subsidiair vordert Holding Maasplassen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het stellen van een tegengarantie middels een bankgarantie ten bedrage van € 4.182.828,47, dan wel voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, en wel binnen één week na betekening van dit vonnis op straffe van opheffing van alle gelegde beslagen die dn binnen 48 uur opgeheven dienen te zijn op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn.
Meer subsidiair vordert Holding Maasplassen een voorlopige voorziening te treffen waarmee de voorzieningenrechter meent dat de belangen van Maasplassen gediend zijn.
Ten tweede vordert Maasplassen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de vordering van Holding Maasplassen gemotiveerd betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De spoedeisendheid

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
Toetsnorm
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.3.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
De grondslag van de gelegde beslagen en de gevorderde opheffing daarvan
4.5.
Zoals gezegd stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een vordering op Maasplassen te hebben doordat Holding Maasplassen onrechtmatig heeft gehandeld door te profiteren van het onrechtmatig handelen van [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] . Op grond van de tussen Aqua Terra en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesloten hypotheekakte van 19 april 2001 dient Aqua Terra bij verkoop van de vijftig percelen (het onderpand) de netto-opbrengst daarvan aan te wenden ter inlossing van de schuld van Villabella aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Aqua Terra heeft de percelen overgedragen aan Holding Maasplassen. Vanwege die overdracht stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij een opeisbare vordering op Aqua Terra hebben. Bij de overdracht op 3 juni 2011 van (al) de vaste activa van Aqua Terra aan Maasplassen is een koopprijs van € 7.000.000,00 betaald. De percelen maken onderdeel uit van de verkoopprijs en Aqua Terra had daarom, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , op 3 juni 2011 met de netto-opbrengst van de percelen de vordering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten voldoen. Aqua Terra heeft dat echter nagelaten. De vordering tegen [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] baseren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de stelling dat Maasplassen in hun hoedanigheid van bestuurders van Aqua Terra onrechtmatig hebben gehandeld, doordat zij de overdracht van de percelen verzwegen hebben voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Aqua Terra hebben leeggehaald (ten behoeve van haar bestuur en aandeelhouder) waarmee ook feitelijk de onmogelijkheid is ontstaan voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om hun vordering te gelde te maken. Het handelen van Maasplassen heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] financiële schade berokkend. Holding Maasplassen – haar bestuur bestaat uit dezelfde personen als het bestuur van Aqua Terra, te weten [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] – wist hiervan en was, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , op de hoogte van de benadeling. Desondanks heeft Holding Maasplassen haar medewerking verleend aan de overdracht.
4.6.
Wat er ook zij van (1) de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestelde (opeisbaarheid van de) vordering op Aqua Terra (netto-opbrengst na overdracht), (2) hun stelling dat [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] onrechtmatig hebben gehandeld door de percelen over te dragen aan Holding Maasplassen en (3) hun hieruit voortvloeiende stelling dat Holding Maasplassen onrechtmatig heeft gehandeld door hiervan te profiteren – aangaande de eerste twee stellingen heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank bij vonnis in kort geding van 29 januari 2021 geoordeeld dat die onvoldoende waren onderbouwd – in elk geval is onbetwist dat de hypothecaire zekerheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de percelen onverminderd in stand is gebleven. Hiernaar gevraagd door de voorzieningenrechter bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in kort geding, persisteerden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] slechts bij hun stelling dat Holding Maasplassen onrechtmatig heeft gehandeld. Het had op hun weg gelegen te motiveren waarom naast de hypotheek nog beslag nodig was, hetgeen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] echter niet hebben gedaan. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de situatie waarin zij zich ná de door hen gewraakte overdracht van de percelen aan Holding Maasplassen bevonden niet gewijzigd is ten opzichte van de situatie van vóór de overdracht, zij het dat die percelen zich thans in het vermogen van Holding Maasplassen bevinden. Niet gebleken is dat die zekerheid niet meer aanwezig is, zodat het ervoor moet worden gehouden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich nog steeds op de percelen kunnen verhalen.
4.7.
Gelet op deze zekerheid is summierlijk gebleken dat de gelegde beslagen onnodig zijn. De vraag naar de ondeugdelijkheid (of non-existentie) dan wel de disproportionaliteit van het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ingeroepen recht hoeft daarom geen beantwoording meer.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de voorzieningenrechter de vordering inzake de opheffing van alle door Holding Maasplassen in haar petitum vermelde beslagen zal toewijzen.
4.9.
Het gevorderde verbod om in de toekomst nieuwe beslagen te leggen wijst de voorzieningenrechter af, nu niet kan worden voorzien of zich feiten en omstandigheden zullen voordoen die een eventueel nieuw beslag rechtvaardigen.
De proceskosten
4.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maasplassen worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.392,83

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] alle door hen gelegde beslagen ten laste van Holding Maasplassen onder de hiervoor onder 3.2 genoemde banken en op de hiervoor onder 3.2 genoemde onroerende zaken op te heffen, zulks binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Maasplassen [naam bestuurder 2] en [naam bestuurder 3] op € 1.392,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: