ECLI:NL:RBLIM:2021:1511

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/268279 / HA ZA 19-447
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder en asbestsanering in huurgeschil

In deze zaak vordert de eiseres, een vennootschap onder firma, schadevergoeding van de gedaagden, waaronder de verhuurder en verschillende aannemers, vanwege asbestvervuiling in het gehuurde pand. De eiseres huurt sinds 2006 een pand van de gedaagden, waarin zij een garage exploiteert. Na klachten over het dak hebben de gedaagden een renovatieopdracht gegeven, waarbij asbesthoudende golfplaten zijn verwijderd. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door een onderaannemer, BAZ, die op 19 maart 2018 de asbestplaten heeft verwijderd. Na de sanering heeft de eiseres stof verzameld dat later als asbesthoudend is aangemerkt, wat leidde tot sluiting van het pand door de gemeente. De eiseres stelt dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan door de asbestvervuiling. De gedaagden betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat de eiseres zelf verantwoordelijk is voor de asbestvervuiling. De rechtbank oordeelt dat de eiseres bewijs moet leveren van haar stellingen en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/268279 / HA ZA 19-447
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.J.H.G.M. Schils;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
en
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagden sub 1 en 2,
advocaat mr. M.E.Th. Hogervorst;

3.[gedaagde sub 3] ,

en
4.
[gedaagde sub 4],
en
5.
[gedaagde sub 5],
alle gevestigd, dan wel wonend te [plaats 1] ,
gedaagden sub 3, 4 en 5,
advocaat thans mr. D.M.J. Dexters (vervangende mr. J.B.C. Tummers);
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRANDPREVENTIE EN ASBESTSANERING ZUID B.V.,
gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
gedaagde sub 6,
advocaat mr. R.R.J.W. Delsing.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] (voor gedaagden 3, 4 en 5) en BAZ genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 november 2019;
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] huurt sinds 2006 van [gedaagden sub 1 en 2] een pand (een loods met garage en kantoorruimte) met parkeerplaats aan de [adres] te [plaats 2] , waarin [eiseres] een garage exploiteert. Na klachten van [eiseres] bij [gedaagden sub 1 en 2] over het dak van het gehuurde pand, hebben [gedaagden sub 1 en 2] aan [gedaagden sub 3, 4 en 5] een opdracht verstrekt het dak te renoveren. Onderdeel van de renovatie van het dak was de vervanging van asbesthoudende golfplaten.
2.2.
[gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft het verwijderen van die golfplaten in onderaanneming opgedragen aan het inmiddels failliete bedrijf [naam bedrijf] , die deze werkzaamheden op haar beurt heeft opgedragen aan BAZ, die de werkzaamheden daadwerkelijk heeft uitgevoerd in maart 2018 (hierna ook wel te noemen: de eerste asbestsanering).
2.3.
In verband met de voorgenomen vervanging van het dak heeft GBB Asbestinventarisatie en advies b.v. (verder te noemen: GBB) op 13 juni 2017 een asbestinventarisatierapport opgesteld, dat dient als zogenaamde nulmeting. Het door GBB aanvullend opgestelde rapport met datum rapportage 26-02-2018 en datum interne autorisatie 02-04-2018 (productie 10 dagvaarding) houdt op p. 4 in dat dat rapport dient ter aanvulling van het rapport van 13 juni 2017, welk laatstgenoemd rapport daarmee is vervangen. In dat rapport is het volgende opgenomen: “
Het onderzoek heeft betrekking op het bedrijfspand gelegen aan de [adres] te [plaats 2] . Het betrof een asbestinventarisatie van (in)direct waarneembare asbesttoepassingen zonder destructief onderzoek.”
Op pagina 13-14 van dat rapport is opgenomen:
“Bron 1 asbestcement golfplaten
(…)
conclusie en aanbeveling
Op het dakgedeelte aan de oostzijde van het bedrijfspand zijn asbestcement golfplaten aangetroffen.
Het betreft een hechtgebonden toepassing welke in redelijke staat verkeert, zodoende is er geen direct blootstellingsrisico en is saneren niet direct noodzakelijk. Eigenaar dient beheersmaatregelen te treffen.
(…)
Bron 2 asbestverontreiniging
(…)
conclusie en aanbeveling
Op het platte dak grenzend aan het bedrijfspand zijn verspreid over het dak brokstukken van asbestcement golfplaten aangetroffen.
Het betref een hechtgebonden toepassing welke in beschadigde staat verkeert, er is geen direct blootstellingsrisico, wel is er een potentieel risico er wordt daarom aanbevolen zo snel mogelijk tot saneren over te gaan. Eigenaar dient beheersmaatregelen te treffen.
(…)”
2.4.
De door [gedaagden sub 1 en 2] opgedragen renovatie- en saneringswerkzaamheden zijn aangevangen op 19 maart 2018. BAZ is toen om 08.00 uur aangevangen met het verwijderen van de asbest golfplaten. BAZ heeft haar werkzaamheden die dag beëindigd, waarbij het toen nog open dak niet (provisorisch) is gedicht.
2.5.
Tijdens en na de door BAZ op 19 maart 2018 uitgevoerde werkzaamheden heeft KIWA Inspections & Testing op diezelfde dag tussen 17.00 uur en 19.00 uur een eindcontrole uitgevoerd, waarvan de uitkomsten zijn vervat in een rapport van 21 maart 2018 (productie 8 dagvaarding). Zakelijk weergegeven kwam KIWA tot de conclusie dat de sanering door BAZ was uitgevoerd conform het opgegeven werkplan en het inventarisatierapport.
Op pag. 9 is vermeld, voor zover van belang:

De geïnspecteerde ruimte of oppervlakte is gesaneerd conform opgegeven werkplan (LAVS-ASBEST-0169686) en inventarisatierapport (17-1594).
De locatie/ruimte voldoet aan de gestelde criteria uit de NEN 2990 en dient daarom te worden beschouwd als IN ORDE. De locatie/ruimte voldoet aan de criteria uit de NEN 2990 en kan daarom zonder de in de NEN 2990 genoemde beschermde middelen worden betreden.
De werkzaamheden zijn door BAZ opgeleverd aan [gedaagden sub 1 en 2] Op basis van haar conclusie heeft KIWA op 21 maart 2018 een zogenaamd vrijgavecertificaat van de sanering afgegeven.
2.6.
[eiseres] heeft aan GBB in maart 2018 een potje gevuld met stof gegeven dat GBB heeft laten onderzoeken door Stella Labs. Op 23 maart 2018 is de uitslag van het onderzoek van het monster door Stella Labs bekend geworden (productie 9 dagvaarding): het monster bevatte een hoge concentratie niet-hechtgebonden asbest. De gemeente Maastricht, afdeling Handhaving, aan wie de uitslag van monsteronderzoek ook bekend was gemaakt, heeft het pand diezelfde dag gesloten. [eiseres] heeft op die dag haar bedrijfsactiviteiten moeten staken.
2.7.
Op 27 maart 2018 heeft de door [gedaagden sub 1 en 2] ingeschakelde specialist, GBB, vastgesteld dat de loods en werkplaats zijn vervuild en dat deze schoongemaakt moesten worden. [gedaagden sub 1 en 2] hebben daarop op 13 april 2018 BAZ ingeschakeld om de asbestvervuiling te saneren. Die werkzaamheden (hierna ook te noemen: de tweede asbestsanering) zijn uitgevoerd in de periode van 25 april 2018 tot 18 juni 2018. Onderdeel van die werkzaamheden was niet alleen het schoonmaken van het gehuurde, maar ook het inspecteren en, indien noodzakelijk, het vernietigen van inventaris en bedrijfsgoederen van [eiseres] . Tijdens die werkzaamheden heeft [eiseres] geen gebruik kunnen maken van het gehuurde.

3.Het geschil

T.a.v. van [gedaagden sub 1 en 2]

3.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagden sub 1 en 2] toerekenbaar te kort zijn geschoten in de nakoming van hun verbintenis uit de huurovereenkomst tot het verschaffen van huurgenot, nu het neer dwarrelen van asbestdeeltjes en de aanwezigheid daarvan op zich, in het gehuurde het huurgenot hebben aangetast. Dat levert volgens [eiseres] een gebrek op in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW.
3.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden sub 1 en 2] aansprakelijk zijn voor de (gevolg)schade als gevolg van de sluiting van het pand in verband met de saneringswerkzaamheden en het directe gevolg van de saneringswerkzaamheden, nu uit het gestelde volgt dat sprake is van een gebrek en dat overigens is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:208 BW.
T.a.v. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3, 4 en 5]
3.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] en [gedaagden sub 1 en 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, doordat zich tijdens en na de door (of namens) hen uitgevoerde herstelwerkzaamheden asbestdeeltjes door het gehuurde hebben verspreid.
3.4.
[gedaagden sub 1 en 2] waren volgens [eiseres] bekend met de gesteldheid van het dak en wisten dat zich daarin kieren en gaten bevonden. [eiseres] verwijt [gedaagden sub 3, 4 en 5] dat deze het dak niet heeft dichtgemaakt, nadat BAZ haar werkzaamheden had voltooid. Door dat niet te doen, is het mogelijk geweest dat asbestdeeltjes met regen, sneeuw en smeltwater het pand binnen kwamen. Vervolgens hebben die asbestdeeltjes zich in het pand kunnen verspreiden.
3.5.
[eiseres] stelt dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] en [gedaagden sub 1 en 2] ook aansprakelijk jegens haar zijn voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van het handelen van BAZ. BAZ is volgens [eiseres] te beschouwen als hun hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW.
T.a.v. BAZ
3.6.
[eiseres] stelt dat BAZ onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, doordat tijdens en na haar werkzaamheden asbestdeeltjes zich door het gehuurde hebben verspreid. BAZ was bekend met de gesteldheid van het dak en de kieren en gaten daarin, althans had daarmee bekend moeten zijn.
3.7.
Daarnaast verwijt [eiseres] BAZ dat deze het dak niet provisorisch heeft dichtgemaakt nadat zij klaar was met haar werkzaamheden. Door dat niet te doen, is het mogelijk geweest dat asbestdeeltjes met regen, sneeuw en smeltwater het pand binnen kwamen. Vervolgens hebben die asbestdeeltjes zich in het pand kunnen verspreiden.
T.a.v. [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ
3.8.
[eiseres] stelt dat alle gedaagden verantwoordelijk zijn voor de schade als gevolg van de (eerste en tweede) asbestsaneringswerkzaamheden. Die schade bestaat in het verlies aan omzet. [eiseres] begroot die schade op € 51.878,95 exclusief btw. Daarnaast is sprake van schade in verband met het spenderen van tijd aan het opnieuw inruimen van assortimenten in de garage, het schoonmaken en roestvrij maken van materiaal en apparatuur. Deze schade wordt door [eiseres] begroot op € 14.058,-- exclusief btw.
3.9.
[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagden sub 1 en 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten uit hoofde van de huurovereenkomst jegens [eiseres] , dan wel jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld hebben en dat [gedaagden sub 1 en 2] en BAZ onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld en [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ, althans één of meerderen van hen, gehouden zijn de geleden (gevolg)schade aan [eiseres] te vergoeden;
2. [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ hoofdelijk, geheel, des dat een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerderen van hen, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 65.936,95, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag wegens schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 65.936,95 met ingang van 16 maart 2018 tot de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ hoofdelijk, ieder voor het geheel, des dat een betaalt de ander zal zijn bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerdere van hen, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke kosten dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, alsmede de kosten voor advies, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van de buitengerechtelijke kosten, de kosten voor advies daaronder begrepen, vanaf de dag der dagvaarding, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de der algehele voldoening;
4. [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ hoofdelijk, ieder voor het geheel, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerdere van hen, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na het in deze te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijk kosten ad € 925,-- inclusief btw, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerdern met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag der dagvaarding, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
5. [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ hoofdelijk, ieder voor het geheel, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerdere van hen, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiseres] te betalen de deskundigenkosten ad € 6.292,-- inclusief btw, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag der dagvaarding, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
6. [gedaagden sub 1 en 2] hoofdelijk, ieder voor het geheel, des dat een betaalt de ander zal zijn bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerderen van hen, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiseres] te betalen de beslagkosten, met uitdrukkelijke bepaling dat [gedaagden sub 1 en 2] de wettelijke rente over die beslagkosten verschuldigd zijn als zij deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis zullen hebben voldaan;
7. [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ hoofdelijk, ieder voor het geheel, des dat de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, althans voor gelijke delen, althans een of meerderen van hen, veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure, binnen tien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen de genoemde termijn zijn voldoeaan hierover de wettelijke rente als bedoeld in aritkel 6:119 BW is verschuldigd met ingang van de elfde dag na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten ten bedrage van € 131,--, dan wel indien betekening vna het vonnis plaatsvindt, ten bedrage van € 199,--..
3.10.
[gedaagden sub 1 en 2] , betwisten dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde; [eiseres] wist dat zij een pand huurde met asbestplaten op het dak. De sanering is volgens [gedaagden sub 1 en 2] verricht volgens de regels van de kunst. Zo er al asbestproblematiek is geweest is [eiseres] daar tenminste gedeeltelijk schuldig aan omdat dhr. [eiseres] na sluiting van het pand door de gemeente, in het pand is geweest. De schade wordt betwist.
3.11.
Volgens BAZ volgt uit de constatering van GBB, zoals hierboven onder 2.3. ten aanzien van bron 2 geciteerd, dat er ergens op het bedrijfspand een illegale asbestsanering heeft plaatsgevonden. De aangetroffen brokstukken kunnen volgens BAZ immers enkel afkomstig zijn van een illegale asbestsanering. Ook de later geconstateerde vervuiling kan volgens BAZ enkel afkomstig zijn van deze eerdere illegale asbestsanering.
BAZ stelt verder dat zij bij de asbestsanering van het dak (Bron 1 volgens het rapport van GBB van 13 juni 2017) alle wettelijke plichten in acht heeft genomen. Het is volgens haar volstrekt onmogelijk dat er sporen van asbest zijn vrijgekomen bij de sanering die door haar op 19 maart 2018 is uitgevoerd. Dat blijkt volgens BAZ ook de uit de conclusie van het rapport van [naam] , dat door haar is overgelegd als productie 10. Dat rapport houdt namelijk als conclusie in “
onder geen beding kan de asbestverontreiniging in de garage worden toegeschreven aan de asbestsanering van maart 2018 gelet op de aard en omvang van de asbestverontreiniging en de onvolledigheid en ongeldigheid van de onderliggende onderzoeken en dito rapportages.”
BAZ voert verder aan dat de sanering volledig aan de buitenzijde heeft plaatsgevonden; BAZ heeft geen werkzaamheden binnen uitgevoerd. Bij de verwijdering van de golfplaten zoals door haar uitgevoerd, komen volgens BAZ hooguit in theorie verwaarloosbare hoeveelheden asbestvezels en asbeststof vrij. De asbestvezels zijn zo licht, dat deze meteen vervliegen en kunnen dus nooit naar beneden zijn gevallen om vervolgens tussen een kier te zijn geraakt. Alleen stukken kunnen naar beneden vallen, maar daarvan kan geen sprake zijn geweest, omdat de platen niet zijn gebroken, maar in hun geheel verwijderd. De aangetroffen stukken, de stof en het asbestcement kunnen alleen maar van grote stukken afkomstig zijn.
BAZ is van mening dat uit de vrijgave door KIWA op 21 maart 2018 volgt dat BAZ aan alle wettelijke verplichtingen heeft voldaan. Dat de heer [eiseres] asbestvezels heeft opgevangen rechtvaardigt volgens BAZ de conclusie dat de binnenzijde van het gebouw was vervuild door een andere sanering, dan wel op het niet op veilige wijze verwerken van asbest. De mate van de verontreiniging en de plekken waar deze is aangetroffen wijst er volgens BAZ ook op dat de verontreinigingen niet door de sanering door haar zijn ontstaan. De aangetroffen brokstukken en flinters zijn op plekken in de gehele loods aangetroffen, op plekken waarboven BAZ niet heeft gesaneerd. Er is volgens BAZ geen enkele andere verklaring mogelijk dan dat de loods al geheel vervuild was met asbest.
Tevens is volgens BAZ niet uit te sluiten dat [eiseres] zelf mede aansprakelijk is voor de asbestvervuiling, aangezien de heer [eiseres] in 2017 met asbestmateriaal in de loods in de weer is geweest. Naar de stellige mening van BAZ zijn [gedaagden sub 1 en 2] en [eiseres] verantwoordelijk voor de asbestvervuiling. Volgens een gemeenteambtenaar zou mevrouw Gulikers ook volmonding tegenover hem bekend hebben de illegale sanering zelf te hebben laten uitvoeren.
Als er door smeltwater/regenwater al asbestdeeltjes door het pand zijn verspreid, dan waren dat asbestdeeltjes die reeds vóór de sanering door BAZ aanwezig waren en die al eerder door het verslepen verspreid werden door het pand.
BAZ betwist dat zij verantwoordelijk was voor het sluiten van het dak nadat zij klaar was met haar werkzaamheden. Contractueel was afgesproken dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] zou zorgen voor het sluiten van het dak. Tenslotte betwist BAZ de omvang van de gevorderde schade.
3.12.
[gedaagden sub 3, 4 en 5] betwist dat de heer [eiseres] op 19 maart 2018 neer dwarrelend stof heeft opgevangen dat naderhand asbest bleek te zijn. [gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft aangevoerd dat uit het rapport van KIWA volgt dat BAZ de asbestsanering heeft uitgevoerd conform de norm van NEN 2990, zodat BAZ niet onrechtmatig jegens Van Heel heeft gehandeld. Uit het rapport van KIWA volgt dat er geen asbesthoudend materiaal meer aanwezig was op het betreffende gedeelte van het dak dat door BAZ is gesaneerd. Ook is door KIWA expliciet vermeld dat de schroefgaten waarop de golfplaten zaten gemonteerd vrij van visueel waarneembare restanten waren.
De asbestvervuiling kan volgens [gedaagden sub 3, 4 en 5] ook geen gevolg zijn van asbest dat met regen of smeltende sneeuw naar beneden is gesijpeld, omdat volgens historische gegevens van het KNMI op 19 maart 2018 geen neerslag is gevallen. Verder heeft [eiseres] in 2017 zelf asbest gesaneerd, doordat hij een tussenmuur, die asbest bevatte, heeft gesloopt. Een duidelijke aanwijzing voor een vóór 19 maart 2018 uitgevoerde illegale asbestsanering blijkt uit het rapport van GBB van 13 juni 2017, waarin reeds een asbestverontreiniging is aangetroffen. [gedaagden sub 1 en 2] hebben bovendien tegenover een ambtenaar van de gemeente Maastricht verklaard dat zij in het verleden illegaal asbest hebben gesaneerd.
Uit het in haar opdracht door [naam] opgestelde rapport volgt volgens [gedaagden sub 3, 4 en 5] dat in het geval de asbestsaneringswerkzaamheden van BAZ op 19 maart 2018 tot asbestverontreiniging zouden hebben geleid, sprake zou zijn geweest van een omgekeerd verontreinigingspatroon in vergelijking met het patroon dat is aangetroffen, dat geen asbest in de lucht is aangetroffen en dat brokstukken en flinters enkel naar beneden zouden kunnen zijn gevallen indien er gaten in het dakbeschot zouden zijn, maar dat deze door KIWA niet zijn aangetroffen.
De heer [eiseres] heeft volgens [gedaagden sub 3, 4 en 5] zelf ook de uitgevoerde saneringswerkzaamheden gefrustreerd door tijdens de saneringswerkzaamheden onbevoegd het pand te betreden.
[gedaagden sub 3, 4 en 5] stelt evenmin verantwoordelijk of aansprakelijk te zijn voor de uitvoering van de door BAZ in opdracht van [gedaagden sub 1 en 2] in de periode van april t/m juni 2018 uitgevoerde tweede asbestsanering. Ten slotte stelt [gedaagden sub 3, 4 en 5] niet verantwoordelijk, noch aansprakelijk te zijn voor de schade ten aanzien van de goederen van [eiseres] ten bedrage van € 14.058,--, nu zij niet betrokken is geweest bij die tweede asbestsanering die door BAZ in opdracht van [gedaagden sub 1 en 2] is uitgevoerd.
[gedaagden sub 3, 4 en 5] heeft aangevoerd dat uit het rapport van KIWA volgt dat BAZ de asbestsanering heeft uitgevoerd conform de norm van NEN 2990, zodat BAZ niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Uit het rapport van KIWA volgt dat er geen asbesthoudend materiaal meer aanwezig was op het betreffende gedeelte van het dak dat door BAZ is gesaneerd. Ook is door KIWA expliciet vermeld dat de schroefgaten waarop de golfplaten zaten gemonteerd vrij van visueel waarneembare restanten waren.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
De inhoud van het rapport van KIWA van 21 maart 2018 (productie 8 dagvaarding) is door geen der partijen betwist, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Het rapport vermeldt, zonder verdere specificatie, op pagina 9 dat “
De geïnspecteerde ruimte of oppervlakte is gesaneerd conform opgegeven werkplan (LAVS-ASBEST-0169686) en inventarisatierapport (17-1594).” en “
De locatie/ruimte voldoet aan de gestelde criteria uit de NEN 2990 en dient daarom te worden beschouwd als IN ORDE. De locatie/ruimte voldoet aan de criteria uit de NEN 2990 en kan daarom zonder de in de NEN 2990 genoemde beschermde middelen worden betreden.” Daaruit lijkt te volgen dat KIWA alleen het dak heeft onderzocht en niet het bedrijfspand van binnen.
4.2.
Indien het stof dat de heer [eiseres] beweerdelijk op 19 maart 2018 tijdens de door BAZ uitgevoerde werkzaamheden heeft opgevangen inderdaad asbestvezel blijkt te zijn dan wel te bevatten, rijst de vraag hoe zich dat verhoudt tot de conclusie van KIWA. KIWA heeft bij haar rapportage, die dateert van vóór de in rov. 2.6 vermelde uitslag van Stella Labs, immers niet kunnen betrekken de stelling dat de heer [eiseres] tijdens, of vlak na de werkzaamheden door BAZ vrijgekomen stof heeft verzameld die, na onderzoek uit asbestdeeltjes blijkt te bestaan of asbestdeeltjes blijkt te bevatten.
4.3.
Voorshands zal de rechtbank [eiseres] , indien en nadat is gebleken dat het door de heer [eiseres] tijdens, dan wel vlak na de op 19 maart 2018 door BAZ uitgevoerde saneringswerkzaamheden opgevangen stof inderdaad asbest blijkt te bevatten, verzoeken de in 4.2. bedoelde vraag aan KIWA voor te leggen en deze verzoeken aan te geven of en, zo ja, in welke zin dat relevant is voor de inhoud van haar rapport van 21 maart 2018.
T.a.v. [gedaagden sub 1 en 2]
4.4.
[gedaagden sub 1 en 2] stellen dat hun niets te verwijten valt met betrekking tot de asbestvervuiling, als gevolg van de door [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ beweerdelijk op onjuiste en onprofessionele en slordige wijze verrichte werkzaamheden. Zo er sprake is geweest van rond dwarrelende asbestvezeltjes, dan alleen tijdens en vlak na de door [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ verrichte werkzaamheden.
4.5.
Indien de omstreden asbestvervuiling het gevolg is van de door [gedaagden sub 3, 4 en 5] en (in onderaanneming) door BAZ uitgevoerde werkzaamheden, zijn [gedaagden sub 1 en 2] aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade voor [eiseres] . De verplichting van [gedaagden sub 1 en 2] tot het verschaffen van huurgenot omvat namelijk niet alleen dat zij er voor dienen te zorgen dat het gehuurde goed onderhouden is en blijft en veilig is om te gebruiken, doch ook dat zij er voor dienen te zorgen dat indien er voor hun rekening en in hun opdracht onderhoud wordt gepleegd, dat onderhoud correct en op een veilige manier wordt uitgevoerd. Dat brengt met zich dat, indien dat niet het geval is, zij aansprakelijk zijn voor eventuele schade – waaronder begrepen een als gevolg van de reparatiewerkzaamheden ontstane gevaarlijke situatie – door [eiseres] geleden die het gevolg is van dat onderhoud. Bovendien zijn [gedaagden sub 1 en 2] op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW aansprakelijk voor de toerekenbare tekortkomingen in de door [gedaagden sub 3, 4 en 5] en/of BAZ verrichte werkzaamheden.
4.6.
De vraag of er sprake is van een gebrek aan het gehuurde kan op grond van het vorenstaande onbeantwoord blijven.
4.7.
[gedaagden sub 1 en 2] betwisten dat zij, zo zij al voor asbestschade aansprakelijk zijn, voor alle schade aansprakelijk zijn omdat de heer [eiseres] na de sluiting van het pand door de gemeente nog in de loods is geweest en dat hij voor maart 2018 sloopwerkzaamheden heeft verricht waarbij asbest is vrijgekomen. Daarmee betwisten zij een feit dat door [eiseres] ten grondslag is gelegd aan haar vordering, namelijk dat al haar asbestschade is veroorzaakt door werk opgedragen door [gedaagden sub 1 en 2] Zonder nadere, maar niet gegeven toelichting is niet duidelijk dat en op welke wijze het enkele betreden van de loods na de sluiting door de gemeente door [eiseres] op enige wijze kan hebben bijgedragen in welke schade dan ook. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan. Wel zal [eiseres] worden toegelaten te bewijzen dat zij niet voor maart 2018 sloopwerkzaamheden in het pand heeft verricht waarbij asbesthoudend materiaal was betrokken.
4.8.
[eiseres] zal worden toegelaten tot het bewijs van de door haar geleden schade. In verband met de gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank wel reeds het volgende. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat zij [gedaagden sub 1 en 2] , [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ aansprakelijk houdt voor de schade als gevolg van de door BAZ, in opdracht van [gedaagden sub 3, 4 en 5] , uitgevoerde werkzaamheden, omdat daarbij asbestdeeltjes zouden zijn vrijgekomen. Daaruit volgt dat [eiseres] [gedaagden sub 1 en 2] niet aansprakelijk houdt voor de aanwezigheid in het gehuurde van asbest die mogelijk al vóór de werkzaamheden op 19 maart 2018 in het gehuurde aanwezig was. [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ kunnen daarvoor niet aansprakelijk worden gehouden. Indien zou komen vast te staan dat tijdens de werkzaamheden op 19 maart 2018 asbestdeeltjes zijn vrijgekomen en zou moeten worden geconcludeerd dat dit een toerekenbare tekortkoming van BAZ oplevert, moet ook rekening worden gehouden met de eventueel reeds aanwezige asbestvervuiling, waarvoor in ieder geval [gedaagden sub 3, 4 en 5] en BAZ niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden. De rechtbank wijst [eiseres] reeds nu op de mogelijke problemen om vast te stellen of de door hen geclaimde schade het gevolg is van de werkzaamheden van BAZ op 19 maart 2018, dan wel als gevolg van de aanwezigheid van asbest in het gehuurde, die al aanwezig was vóór de werkzaamheden van 19 maart 2018.
T.a.v. BAZ
4.9.
Het verwijt dat BAZ het dak niet provisorisch heeft dichtgemaakt nadat zij op 19 maart 2018 klaar was met haar werkzaamheden, acht de rechtbank voorshands niet relevant. Uit historische weergegevens van het KNMI, die door [gedaagden sub 3, 4 en 5] in het geding zijn gebracht en die door [eiseres] niet zijn weersproken, blijkt voorshands dat op 19 maart 2018, op de dag dat BAZ de werkzaamheden heeft verricht, geen neerslag is gevallen. Er kunnen dus geen asbestdeeltjes met regen, sneeuw en/of smeltwater binnen zijn gekomen. Dat betekent dat het verweer van BAZ, dat zij niet verantwoordelijk was voor het sluiten van het dak, voorshands onbesproken kan blijven.
4.10.
Zoals al geconstateerd betwist [eiseres] niet de inhoud van het rapport van KIWA, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. Onduidelijk is echter of uit het rapport van KIWA ook kan worden geconcludeerd dat de asbestdeeltjes die de heer [eiseres] op 19 maart 2018 heeft opgevangen, afkomstig zijn van en/of veroorzaakt zijn door werkzaamheden die op dat moment door BAZ werden uitgevoerd. Daarnaast is relevant of, indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, dat van invloed is op het oordeel dat BAZ de werkzaamheden naar de wettelijke regels en die van de kunde heeft uitgevoerd, zoals KIWA heeft geoordeeld. Toen KIWA haar rapport opstelde was zij uiteraard niet bekend met de stelling van [eiseres] , dat de heer [eiseres] tijdens de werkzaamheden op 19 maart 2018 asbestdeeltjes heeft opgevangen. In dat verband is ook relevant of het rapport van KIWA enkel ziet op de beoordeling van de werkzaamheden op en aan het dak, dan wel ook op de daaronder gelegen ruimten (zie daartoe ook hetgeen onder 4.1. is overwogen).
4.11.
Indien de stelling van [eiseres] juist is, wordt de vraag relevant of dit consequenties heeft voor het oordeel van KIWA over de asbestsanering op 19 maart 2018 door BAZ. De rechtbank zal derhalve indien en nadat [eiseres] slaagt in het bewijs dat de asbestdeeltjes die de heer [eiseres] op 19 maart 2018 heeft opgevangen verband houden met de door BAZ op dat moment uitgevoerde werkzaamheden, [eiseres] verzoeken aan KIWA de vraag voor te leggen aan te geven of en, zo ja, in welke zin dat relevant is voor de inhoud van haar rapport van 21 maart 2018.
T.a.v. [gedaagden sub 3, 4 en 5]
4.12.
De rechtbank overweegt aanstonds dat [gedaagden sub 3, 4 en 5] alleen dan niet aansprakelijk is voor de tweede asbestsanering en de schade die daardoor beweerdelijk is ontstaan aan de goederen van [eiseres] , indien die asbestvervuiling geen verband houdt met de werkzaamheden die door BAZ op 19 maart 2018 zijn uitgevoerd.
4.13.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden sub 3, 4 en 5] van feiten die door [eiseres] ten grondslag zijn gelegd aan haar vordering, dient [eiseres] te bewijzen dat:
  • de heer [eiseres] op 19 maart 2018 in het pand tijdens, of vlak na de werkzaamheden door BAZ van het dak neer dwarrelend stof heeft opgevangen in een potje, dat heeft afgegeven aan BGG die de inhoud van dat potje heeft laten onderzoeken door Stella Labs, en dat uit onderzoek bleek dat het monster een hoge concentratie niet-hechtgebonden asbest bevatte;
  • door of namens [eiseres] vóór maart 2018 in het pand geen werkzaamheden aan asbesthoudende zaken zijn verricht;
  • de heer [eiseres] tijdens de uitgevoerde saneringswerkzaamheden niet het pand heeft betreden (nr. 47 conclusie van antwoord [gedaagden sub 3, 4 en 5] ).
4.14.
Indien [eiseres] slaagt in het aan haar opgedragen bewijs, is relevant de inhoud van het rapport van [naam] . Indien en nadat [eiseres] slaagt in het bewijs, zal de rechtbank [eiseres] verzoeken aan KIWA de vraag voor te leggen wat haar oordeel is over dit rapport.
Conclusie
4.15.
De rechtbank zal [eiseres] eerst toelaten tot het in het dictum nader omschreven bewijs.
4.16.
Indien en nadat [eiseres] in dat bewijs slaagt, dient zij als eisende partij, aan KIWA de volgende aanvullende vragen voor te leggen:
  • Heeft het feit dat bewezen is dat de heer [eiseres] tijdens, dan wel vlak na de werkzaamheden van BAZ op 19 maart 2018 asbeststof, of asbesthoudend stof heeft opgevangen invloed op de inhoud van het rapport dat op 21 maart 2018 door KIWA is opgesteld?
  • Ziet het rapport van KIWA enkel op de beoordeling van de werkzaamheden op en aan het dak, dan wel ook op de daaronder gelegen ruimten?
  • Wat is het oordeel van KIWA over het rapport van [naam] ?
  • Is het mogelijk dat asbest dat is aangetroffen volgens het rapport van GBB van 2 april 2018 mede afkomstig is van de door BAZ op 19 maart 2018 uitgevoerde werkzaamheden?
4.17.
In afwachting van de mogelijke bewijslevering door [eiseres] , houdt de rechtbank ieder verder oordeel en bewijsopdracht aan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
laat [eiseres] toe te bewijzen dat:
  • de heer [eiseres] op 19 maart 2018 in het pand tijdens, of vlak na de werkzaamheden door BAZ van het dak neer dwarrelend stof heeft opgevangen in een potje, dat heeft afgegeven aan BGG die de inhoud van dat potje heeft laten onderzoeken door Stella Labs, en dat uit onderzoek bleek dat het monster een hoge concentratie niet-hechtgebonden asbest bevatte;
  • door of namens [eiseres] vóór maart 2018 in het pand geen (sloop)werkzaamheden waarbij asbesthoudend materiaal is betrokken zijn verricht;
  • de heer [eiseres] tijdens de uitgevoerde tweede saneringswerkzaamheden niet het pand heeft betreden.
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 maart 2021 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2021 tot en met januari 2022 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.R. Sijmonsma in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MT