ECLI:NL:RBLIM:2021:1509

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/220888 / HA ZA 16-282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake uitvoering inzage ex art. 843a Rv door deskundige met aanwijzingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 februari 2021 een vonnis gewezen in het incident van een civiele procedure. De zaak betreft een verzoek om inzage in documenten op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eisers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen en een naamloze vennootschap, hebben om inzage gevraagd in stukken die door de deskundige zijn verzameld. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 23 december 2020 bepaald dat het geding was geschorst totdat het hoger beroep van de gedaagden was geëindigd. Dit hoger beroep is inmiddels door het hof 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de rechtbank nu kan voortgaan met de beoordeling van het inzageverzoek.

De rechtbank heeft in het vonnis van 17 februari 2021 de deskundige de opdracht gegeven om zijn werkzaamheden voort te zetten en heeft daarbij enkele aanwijzingen gegeven over de communicatie tussen de deskundige en de partijen. De rechtbank benadrukt dat de deskundige zelfstandig zijn onderzoek moet uitvoeren en dat partijen niet eenzijdig informatie aan de deskundige mogen verstrekken zonder dat de andere partij daarvan op de hoogte is. Dit is in lijn met de beginselen van hoor en wederhoor die in civiele procedures gelden.

De rechtbank heeft ook aangegeven dat indien partijen zich niet aan de regels houden, er sancties kunnen volgen. Dit kan betekenen dat de rechtbank op enig moment zal moeten oordelen over de vraag of een partij ontoelaatbare handelingen heeft verricht in het deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden, zodat de deskundige zijn werk kan voortzetten zonder verdere hinder.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/220888 / HA ZA 16-282
Vonnis in het incident van 17 februari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 1],
2.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 2],
3.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 3],
allen gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
en de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
4.
[eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak, eisers (in conventie) in het incident ex art. 843a Rv,
hierna gezamenlijk aangeduid als: [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident] , en individueel als [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 1] , [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 2] , [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 3] respectievelijk [eiseres in hoofdzaak, eiseres in het incident 4] ,
advocaat mr. Ph.W. Schreurs,
tegen:

1.[gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident 1] ,

3.
[gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident 2],
2.
BEHEERMAATSCHAPPIJ ARROS B.V.,
4.
[gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident],
5.
ROXX INTERNATIONAL B.V.,
6.
NIMA N.V.,
allen wonende dan wel gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident ex art. 843a Rv,
hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] , en individueel als [gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident 1] , [gedaagde in hoofdzaak, verweerder in het incident 2] , Arros, [gedaagde in hoofdzaak, verweerster in het incident] , Roxx en Nima,
advocaat mr. R.H.G.M. Kerckhoffs.
Wederom gezien de stukken, waaronder het vonnis in het incident van 23 december 2020 en de uitspraken van het hof ’s-Hertogenbosch van 8 december 2020 en 14 januari 2021. De Rechtbank zal in dit vonnis de nummering voortzetten van het vonnis in het incident van 23 december 2020.

13.De procedure

13.1
In het vonnis van 23 december 2020 heeft de rechtbank verstaan dat het geding is geschorst en zal worden voortgezet nadat het door [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] ingestelde hoger beroep is geëindigd. Dit ingestelde beroep is geëindigd omdat [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] door het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 14 januari 2021 niet-ontvankelijk zijn verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep. [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident] hebben vervolgens vonnis in het incident gevraagd, waarna is beslist dat vonnis zal worden gewezen.
De rechtbank heeft nog voldaan aan het schriftelijk verzoek van de deskundige van 19 januari 2021 - waarin is vermeld dat de deskundige afschriften van de brief aan de advocaten van partijen heeft gezonden - om hem afschriften te verschaffen van productie 27 van [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] en productie 133 van [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident]

14.De verdere beoordeling

14.1
In zijn brief van 10 november 2020 heeft de deskundige een volgens hem bestaande impasse uiteengezet en de rechtbank verzocht hem mee te delen op welke wijze deze impasse kan worden doorbroken.
Het eerste door de deskundige genoemde probleem betreft een mogelijk appel tegen de uitspraak van deze rechtbank van 21 oktober 2020 en de verbeteringsuitspraak van 4 november 2020.
Dit probleem is opgelost: [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident] zijn niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde appel. Dit betekent dat de deskundige moet handelen conform hetgeen in het vonnis van 21 oktober 2020 onder 9.1 tot en met 9.5 is vermeld. Het betreffende vonnis is namelijk niet vernietigd en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
14.2.1
Het tweede probleem betreft de kennelijk door elke advocaat gedane aansprakelijkheidstelling jegens de deskundige.
14.2.2
Voor zover [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] hebben gedreigd de deskundige aansprakelijk te stellen indien hij voldoet aan de beslissing van de rechtbank sub 9.3 van het vonnis van 21 oktober 2020 heeft te gelden dat de rechtbank niet ziet hoe de deskundige met succes aansprakelijk kan worden gesteld als hij die stukken aan een partij ter beschikking stelt, waarvoor hij van de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 21 oktober 2020 toestemming heeft gekregen. Zolang dit vonnis rechtskracht heeft, moet het worden uitgevoerd; mocht het vonnis worden vernietigd, heeft als rechtvaardigingsgrond te gelden dat de deskundige in de tijd voorafgaand aan de vernietiging heeft gehandeld conform een toen nog niet vernietigd vonnis. Dat is voor hem in elk geval een rechtvaardigingsgrond. Een uitspraak van de rechtbank dient namelijk te worden nageleefd en uitgevoerd zolang deze niet is vernietigd.
14.2.3
Het is goed voorstelbaar dat de deskundige voorzichtig, misschien zelfs extreem voorzichtig wordt indien raadslieden hem bedreigen met aansprakelijkheidsstellingen. Elke redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat behoort dat te weten. Elke redelijk handelende en redelijk bekwame advocaat weet ook dat hij in dergelijke omstandigheden in een geval als het onderhavige dus andersom handelt, juist omdat hij kennelijk zeker weet het gelijk te hebben: hij dreigt niet met al dan niet loze aansprakelijkheidsstellingen, maar verzekert de deskundige schriftelijk dat mocht de deskundige worden aangesproken nadat hij heeft gehandeld conform de wens van de betreffende raadsman en conform een rechtsgeldig vonnis, hij, de raadsman en/of zijn cliënt, de deskundige zal vrijwaren. In de volksmond wordt dan wel gezegd dat met honing meer vliegen worden gevangen dan met azijn. De rechtbank neemt voorshands aan dat als mr. Beukers (kennelijk optredend voor mr. Schreurs) inderdaad, zoals de deskundige in zijn brief heeft geschreven, de deskundige aansprakelijk wil stellen als hij niet binnen een week na 10 november 2020 de betreffende geselecteerde documenten aan zijn cliënten ter inzage zal geven, hij rechtens heeft bedoeld de deskundige te zullen vrijwaren indien deze handelt conform het vonnis. De rechtbank gaat er voorshands van uit dat mr. Beukers, zo zeker zijnde van zijn gelijk, deze vrijwaringsverklaring in overleg met zijn cliënten en de deskundige alsnog opstelt en aan de deskundige afgeeft. De rechtbank heeft niet de mogelijkheden om een dergelijk bevel aan mr. Beukers en/of zijn cliënten te geven.
14.3.1
Tenslotte, kort gezegd, de communicatie.
In het vonnis in incident van 14 maart 2018 is in rov. 3.38 bepaald dat de inzage zal geschieden door een door de rechtbank aan te wijzen forensisch accountant. In rov. 2.8 van het vonnis in incident van 6 juni 2018 is vermeld dat de rechtbank zal bepalen dat - kort gezegd - de inzage zal geschieden door een door BDO Forensic Investigation B.V. aangewezen medewerker op kosten van [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident] Gelet op dit alles is onmiskenbaar sprake van een deskundigenbenoeming door de rechtbank. Gelet hierop kunnen partijen de deskundige niets bevelen. Zij kunnen wel, met afschriften van een en ander aan de wederpartij en, indien noodzakelijk, aan de rechtbank, verzoeken doen aan de deskundige.
14.3.2
De deskundige heeft in zijn brief van 10 november 2020 verder geschreven dat de advocaat van [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident] hem heeft meegedeeld dat de inhoud van een door die advocaat geschreven brief aan de deskundige niet bij [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] behoort te komen. Er bestaat echter geen regel die een partij in een onderzoek als het onderhavige het recht geeft eenzijdig brieven te sturen naar een door de rechtbank benoemde deskundige met de mededeling dat de inhoud niet bij de wederpartij behoort te komen. Elke redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat moet weten dat in het kader van een deskundigenonderzoek als het onderhavige waarbij de deskundige door de rechtbank is benoemd, hoor en wederhoor bij wijze van spreken heilig is. De deskundige behoort in een geval als het onderhavige zijn uitlatingen, in welke vorm dan ook, dus niet af te stemmen met een partij. Hij dient zelfstandig het onderzoek te doen dat hem is opgedragen, ook als is geoordeeld, zoals hier, dat een partij de deskundige schriftelijk mag instrueren (zie 3.2 vonnis 6 juni 2018). Partijen mogen met de deskundige communiceren, maar die communicatie dient in afschrift naar de wederpartij te gaan. Ook de deskundige zal partijen telkens over en weer moeten laten weten dat en wat hij met de andere partij heeft gecommuniceerd.
14.4
De rechtbank meent dat met het voorgaande de door de deskundige geschetste impasse is doorbroken.
14.5
De rechtbank houdt het gelet op alles wat in dit inzage-incident tot op heden is voorgevallen niet voor onmogelijk dat partijen kennelijk de grenzen opzoeken van het toelaatbare in dit deskundigenonderzoek. Dat is niet zoals het behoort te gaan in een civiel geding, waar partijen een waarheidsplicht hebben en onderzoek moet worden gedaan naar die waarheid. De rechtbank sluit niet uit dat zij, als partijen en hun advocaten op deze voet doorgaan, op enig moment zal moeten oordelen over de vraag of een partij in dit deskundigenonderzoek ontoelaatbare handelingen verricht. Indien de rechtbank tot een dergelijk oordeel komt, zal daarop een sanctie moeten worden uitgesproken (vergelijk de laatste zin van art. 21 Rv). Het is in een onderzoek als het onderhavige niet onmogelijk dat als sanctie op ontoelaatbaar gedrag van [gedaagden in hoofdzaak, verweerders in het incident] wordt uitgesproken dat al het in beslag genomen materiaal zonder verdere selectie mag worden ingezien en dat zij de door de deskundige gemaakte kosten moeten betalen. Als sanctie op ontoelaatbaar gedrag van [eisers in hoofdzaak, eisers in het incident] is niet onmogelijk dat wordt uitgesproken dat niets van het inbeslaggenomen materiaal mag worden ingezien of in het geschil tussen partijen mag worden gebruikt en dat de kosten van de deskundige voor hun rekening blijven.
14.6
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

15.De beslissing

De rechtbank
15.1
verstaat dat de deskundige met het voorgaande zijn werk kan voortzetten;
15.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.