Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 juli 2020 met daarbij de producties 1 t/m 8 en de beslagstukken 1 t/m 12;
- de conclusie van antwoord met daarbij de producties 1 en 2;
- de akte van mr. Van Woensel van 21 december 2020 met daarbij de producties 1 t/m 8 (hierna: “de akte overlegging producties”);
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 januari 2021 met de daaraan
“De heer [gedaagde sub 1] (…) verklaart hierbij (…) te hebben ontvangen en aldus schuldig te zijn aan mevrouw [naam] (…) een bedrag van € 25.000,00 (…), onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat deze geldlening uitsluitend fungeert als tijdelijke overbrugging voor de betaling van de actuele aanslagen Inkomstenbelasting van de heer drs. [gedaagde sub 3] en de belastingaanslagen ten laste van [gedaagde sub 4] , waarvan genoemde heer [gedaagde sub 3] [functie] is.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
wie zijn de contractspartijen?
“Wij hebben in het gesprek heel duidelijk aangegeven dat het in het belang van [naam] is om zowel de rente als ook de geldleningen op korte termijn op haar rekening te willen ontvangen.”[gedaagde sub 1] ontkent de juistheid daarvan niet in zijn reactie van 4 november 2017 aan [neef] en [nicht] . Integendeel, hij reageert met een voorstel ten aanzien van de betaling van reeds opengevallen rente en zegt toe de geleende bedragen onmiddellijk na de verkoop van zijn woonhuis terug te betalen.
€ 60.994,31 minus de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 1.368,83, derhalve € 59.625,48 toewijsbaar is.
- griffierecht € 1.531,50 (€ 2.042,00 x 0,75)
- salaris advocaat
€ 2.506,50(2,25 punt x tarief € 1.114,00)