ECLI:NL:RBLIM:2021:1506

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/276758 / HA ZA 20-202
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door gemeente wegens niet-nakomen toezeggingen en schending van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], schadevergoeding van de gemeente Gulpen-Wittem wegens onrechtmatig handelen. De eisers stelden dat de gemeente toezeggingen had gedaan met betrekking tot het handhavingstraject en de wijziging van de bestemming van hun perceel naar 'wonen', maar deze niet was nagekomen. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 17 februari 2021 vonnis gewezen in deze civiele zaak. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de toezeggingen van de wethouder niet voldoende concreet waren en de bevoegdheid tot wijziging van het bestemmingsplan bij de gemeenteraad ligt. De rechtbank concludeerde dat de verwachtingen van eisers niet gerechtvaardigd waren en dat er geen schadevergoeding kon worden toegewezen. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die op € 4.190,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/276758 / HA ZA 20-202
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

en
2. [eiseres sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. ing. R.P.H. Sangers,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GULPEN-WITTEM,
zetelende te Gulpen-Wittem,
gedaagde,
advocaat: mr. J.L. Stoop.
Partijen zullen hierna “ [eisers] ” en “de gemeente” genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 31;
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 7;
  • de brief van 30 oktober 2020 van mr. Sangers met daarbij de producties 32 tot en met 57;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 november 2020.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 december 2004 is [eisers] eigenaar geworden van het perceel aan de [adres] te [plaats] . Op dat perceel bevonden zich de restanten van een tweetal vakantiewoningen die op 24 september 2003 door een gasexplosie zijn verwoest. Op het perceel rustte toentertijd – vanaf 1997 – een recreatieve bestemming.
2.2.
Na de verwerving van het perceel heeft [eisers] met de gemeente gesproken over de mogelijkheid om daarop een woning te bouwen voor permanente bewoning. De gemeente heeft daarop aangegeven dat permanente bewoning ter plaatse in strijd met het bestemmingsplan was en dat ook geen medewerking zou worden verleend aan een wijziging daarvan.
2.3.
Op 18 mei 2006 heeft [eisers] bij het college van burgemeester en wethouders (verder te noemen: “het college”) van de gemeente een aanvraag ingediend voor het bouwen van één vakantiewoning op het perceel.
2.4.
Op 17 april 2007 heeft de gemeente aan [eisers] een bouwvergunning verstrekt voor de bouw van één vakantiewoning op het perceel (hierna: “de woning”). De vergunning is verstrekt onder andere onder de voorwaarde dat de woning niet permanent bewoond mocht worden.
2.5.
In 2008 is de woning gebouwd. Vanaf april 2009 is [eisers] permanent woonachtig in de woning. [eisers] heeft zich op 23 september 2010 in de gemeentelijke basisadministratie op het hiervoor onder 2.1. genoemde adres doen inschrijven.
2.6.
Eind 2011 is een handhavingstraject jegens [eisers] gestart in verband met de door de gemeente geconstateerde permanente bewoning van de woning. Op 15 december 2011 is [eisers] tijdens een gesprek in het gemeentehuis geconfronteerd met de overtreding van het bestemmingsplan. [eisers] heeft toen bevestigd permanent woonachtig te zijn in de woning.
2.7.
Bij brief van 1 februari 2012 heeft het college [eisers] schriftelijk in kennis gesteld van de constatering van de overtreding van het bestemmingsplan en meegedeeld dat indien [eisers] niet vóór 1 juli 2012 de overtreding zouden hebben beëindigd, het college zou overgaan tot handhaving.
2.8.
De gemeente is tot handhaving overgegaan, toen zij een daartoe strekkend verzoek van een derde ontving. Vervolgens heeft de gemeente in dat verband in de periode tussen mei en december 2013 diverse controles ter plaatse van de woning uitgevoerd, waarvan [eisers] bij brief van 17 januari 2014 op de hoogte is gesteld.
2.9.
Op 3 februari 2014 heeft overleg plaatsgevonden tussen [eisers] en de toenmalige wethouder voor ruimtelijke ordening (hierna: “ [wethouder] ”) om een wijziging van het geldende bestemmingsplan te bespreken.
2.10.
Op 5 maart 2014, om 18:52 uur, heeft de advocaat van [eisers] aan [wethouder] een e-mail gezonden met de volgende inhoud:
“Beste [wethouder] ,
Hoe staat het met opgemelde kwestie? Ik heb al een paar keer ingesproken en hoor niets meer? Dit hoeft toch allemaal zo lang niet te duren!
Wij willen op korte termijn duidelijkheid. Het conceptbestemmingsplan is binnen een week klaar en cliënt wil graag uitsluitsel hebben over de tegenprestatie. Als de neuzen in een richting staan, zoals jij aangaf, dan zie ik niet in waarom wij niet met jou en je ambtenaren op korte termijn rond de tafel kunnen zitten. We kunnen alles achter elkaar zetten, maar je kunt ook dingen langs elkaar laten lopen, zodat het niet eeuwig gaat duren.(…)”
2.11.
[wethouder] heeft daarop bij e-mail van 5 maart 2014, om 19:01 uur, het volgende geantwoord:
“Beste [naam] ,
Ik heb onlangs – om precies te zijn op 25 februari – nogmaals met [rayonplanologe] over dit item gesproken. Zij is van mening dat de aanvraag ingediend kan worden en dan vervolgens aan het LKM voorgelegd moet worden voor de hoogte van de tegenprestatie. Dus laat de aanvraag maar komen.”
2.12.
In een e-mail van 21 april 2014 aan gedeputeerde [gedeputeerde] (hierna: “ [gedeputeerde] ”) schrijft [wethouder] onder andere:
“(…) [gedeputeerde] , ter verduidelijking, het college heeft (naar aanleiding van mijn gesprek met [rayonplanologe] ) de handhaving “on hold” gezet om [eiser sub 1] de gelegenheid te geven de wijziging aan te vragen.(…)”
2.13.
In de vergadering van 27 mei 2014 heeft het college besloten het handhavingstraject voort te zetten. Dat heeft geleid tot een vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom, zoals neergelegd in de brief van het college aan [eisers] van 11 juli 2014.
2.14.
Omdat [eisers] volgens de gemeente bleef volharden in de overtreding, heeft het college besloten een last onder dwangsom aan [eisers] op te leggen. Bij brief van 19 november 2014 heeft het college dit besluit aan [eisers] medegedeeld.
2.15.
[eisers] heeft op 20 november 2014 een verzoek tot wijziging van het geldende bestemmingsplan ingediend. De gemeente heeft [eisers] bij brief van 13 januari 2015 laten weten dat zij geen medewerking verleent aan legalisatie van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik en dat zij het verzoek tot wijziging afwijst. Tevens heeft de gemeente aan [eisers] meegedeeld het handhavingstraject ten aanzien van dat, volgens haar, strijdige gebruik voort te zullen zetten.
2.16.
Tegen het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom is door [eisers] bezwaar gemaakt. Daarnaast is een verzoek tot schorsing ingediend bij de voorzieningenrechter. Het college heeft daarop, bij brief van 20 januari 2015, aan de voorzieningenrechter te kennen gegeven dat zij instemt met het verzoek van [eisers] om de last onder dwangsom op te schorten tot zes weken na het nemen van een besluit op het bezwaar.
2.17.
Tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan heeft [eisers] bij brief van 4 februari 2015 bezwaar gemaakt. De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 25 februari 2016 besloten niet in te stemmen met het voorstel van het college om het bezwaar af te wijzen. Zij heeft het bezwaar gegrond verklaard en het college opgedragen met [eisers] en de provincie Limburg in overleg te treden over wijziging van het bestemmingsplan.
2.18.
De bezwarencommissie van de gemeente heeft op 1 december 2015 geadviseerd om het bezwaar van [eisers] tegen de last onder dwangsom ongegrond te verklaren. Dat advies is door het college overgenomen.
2.19.
Tegen dat besluit heeft [eisers] vervolgens beroep aangetekend bij de rechtbank. Tot een behandeling van het beroep ter zitting van 29 september 2016 is het echter niet gekomen, omdat het college op 21 september 2016 aan de rechtbank heeft bericht dat, aangezien inmiddels concreet zicht bestond op legalisering van alle geconstateerde overtredingen door middel van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, de last onder dwangsom zou worden ingetrokken.
2.20.
De gemeenteraad heeft uiteindelijk in haar vergadering van 1 juni 2017 het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” vastgesteld en daarbij de hoogte van de exploitatiebijdrage van [eisers] vastgesteld op € 3.500,--.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de gemeente veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot betaling van een bedrag van € 44.155,87 ten titel van schadevergoeding, verhoogd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
de gemeente veroordeelt in de kosten van het geding, alsmede een bedrag van € 157,-- ter zake nakosten, indien geen betekening van het vonnis plaatsvindt, dan wel € 239,-- vermeerderd met de explootkosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis aan de daarbij uitgesproken veroordeling is voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de proceskosten te voldoen binnen veertien dagen na de dag waarop in dezen vonnis wordt gewezen, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dat vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] stelt dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat zij, althans [wethouder] , twee toezeggingen niet is nagekomen, waardoor het vertrouwensbeginsel is geschonden. [eisers] stelt dat [wethouder] de toezegging heeft gedaan dat het handhavingstraject “on hold” zou worden gezet en dat de gemeente medewerking zou verlenen aan het wijzigen van de bestemming van het perceel naar “wonen”. [eisers] heeft die stellingen als volgt feitelijk onderbouwd.
3.2.1.
[eisers] stelt dat de gemeente, hoewel zij al geruime tijd wist dat hij permanent woonachtig was in de woning, pas bij brief van 16 januari 2014 het voornemen om te handhaven aan hem kenbaar heeft gemaakt. [eisers] heeft vervolgens een gesprek aangevraagd met [wethouder] , in welk gesprek hij verzocht heeft om medewerking bij het wijzigen van de bestemming van het perceel naar “wonen.” [wethouder] stond daar positief tegenover, maar wilde dat eerst nog bespreken in de collegevergadering, hetgeen gebeurd is op 4 februari 2014.
3.2.2.
Nadat [wethouder] de kwestie met het college had besproken, deelde hij (de advocaat van) [eisers] kort nadien telefonisch mede dat ook het college positief stond ten opzichte van de door [eisers] gewenste bestemmingsplanwijziging. Dat betekende volgens [eisers] ook dat het handhavingstraject “on hold” zou worden gezet. [wethouder] heeft volgens [eisers] ook medegedeeld dat de rayonplanologe van de provincie (hierna: “ [rayonplanologe] ”) positief stond tegenover de bestemmingsplanwijziging. De advocaat van [eisers] heeft de inhoud van het telefoongesprek bij e-mail van 12 februari 2014 aan [wethouder] schriftelijk teruggekoppeld. [wethouder] heeft zijn mededelingen bevestigd in de e-mail van 5 maart 2014, aldus [eisers] stelt dat hij mocht vertrouwen op de toezeggingen van [wethouder] , zeker gelet op het feit dat de (oud)burgemeester en [rayonplanologe] , aan wie de e-mail in cc was gezonden, niet op de inhoud van die e-mail hebben gereageerd, noch anderszins hebben laten blijken het daarmee niet eens te zijn. Daarnaast wijst [eisers] op de e-mail van [wethouder] aan [gedeputeerde] van 21 april 2014. [eisers] mocht daaruit, zo stelt hij, opmaken dat alle betrokken partijen geïnformeerd waren en hun medewerking wilden verlenen aan de bestemmingsplanwijziging
3.2.3.
[eisers] stelt dat de toezegging van de gemeente vervolgens niet is nagekomen. Het handhavingstraject is, niet lang nadat [wethouder] als wethouder was vertrokken, weer in gang gezet en een dwangsombesluit is genomen. Daarnaast onthield het nieuwe college volgens [eisers] haar medewerking aan de bestemmingsplanwijziging. Ondanks meerdere ondubbelzinnige toezeggingen van [wethouder] , is [eisers] stelselmatig tegengewerkt door het nieuwe college. Overleg met het nieuwe college, of met ambtenaren werd afgehouden.
3.2.4.
Indien de gemeente de door [eisers] gestelde toezeggingen zou zijn nagekomen, inhoudende dat zij direct medewerking had verleend aan de verzochte bestemmingsplanwijziging en het handhavingstraject daadwerkelijk “on hold” had gezet, dan was hij niet geconfronteerd met hoge juridische kosten. In verband met de handhavingsprocedure heeft [eisers] in de periode tussen april 2014 en oktober 2016 onnodig een bedrag van € 17.354,48 aan zijn advocaat betaald. In verband met de bestemmingsplanwijziging heeft [eisers] in de periode tussen april 2014 en juni 2017 een bedrag van € 10.098,34 aan zijn advocaat betaald, € 1,337,05 aan adviseur [adviseur] en € 1.366,00 voor de behandeling van het plan tot bestemmingswijziging door de Limburgse kwaliteitscommissie.
3.2.5.
[eisers] stelt voorts dat hij, naast de hiervoor bedoelde materiële schade, ook immateriële schade heeft geleden. [eisers] voert aan dat de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan buitensporig lang geduurd. [eisers] vordert, naar analogie met de jurisprudentie over overschrijding van een redelijke beslistermijn, een vergoeding van
€ 4.000,00. Datzelfde geldt volgens [eisers] ten aanzien van de handhavingsprocedure. Deze procedure is nodeloos geweest en heeft bij [eisers] geleid tot frustratie, spanning en ergernis aan zijn zijde. In een vroeg stadium was immers al duidelijk dat het strijdige gebruik gelegaliseerd zou kunnen worden. [eisers] vordert in dit kader eveneens een bedrag van € 4.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding.
3.2.6.
Ten slotte vordert [eisers] een bedrag van € 3.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding, omdat hij in de periode tussen 18 juli 2014 en 12 november 2014 maar liefst twintig controles van toezichthouders en/of opsporingsambtenaren van de gemeente heeft moeten ondergaan. [eisers] voelde zich niet meer thuis in zijn eigen woning, mede omdat van die woning vele foto’s werden gemaakt. Ook stonden toezichthouders meerdere keren onaangekondigd aan de deur.
3.3.
De gemeente betwist de vorderingen van [eisers] op diverse gronden.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, voor zover relevant, hieronder nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De stellingen van [eisers] , namelijk dat de gemeente de twee door hem gestelde toezeggingen niet is nagekomen, houden feitelijk in dat hij een beroep op schending van het vertrouwensbeginsel door de gemeente doet. Voor een geslaagd beroep op dit beginsel dient te worden voldaan aan een aantal in de jurisprudentie vastgelegde criteria. Allereerst (a) moet bij de toezeggingen sprake zijn van concrete en individuele mededelingen. Voorts (b) moeten de verwachtingen zijn gewekt door een bestuursorgaan dat daartoe bevoegd was, waarbij ook van belang is of degene die een beroep doet op de gewekte verwachting, redelijkerwijs mocht afgaan op die verwachting. Ten slotte (c) is van belang in hoeverre de gewekte verwachtingen gedragsbepalend zijn geweest voor de betrokkenen en in hoeverre het niet nakomen van die verwachtingen heeft geleid tot schade.
toezegging met betrekking tot de bestemmingsplanwijziging?
4.2.
De rechtbank is met de gemeente van oordeel dat met de e-mail van [wethouder] van 5 maart 2014 bij [eisers] niet het gerechtvaardigde vertrouwen is opgewekt dat de gemeente op dat moment zou instemmen met een verzoek om de bestemming van het perceel te wijzigen in “wonen”. Uit deze e-mail kan hoogstens de conclusie worden getrokken dat [wethouder] niet onwelwillend stond tegenover de wens van [eisers] , om de bestemming in die zin te wijzigen, maar van een concrete mededeling dát de gemeente aan de wijziging van de bestemming van het perceel naar “wonen” zou meewerken, is geen sprake.
4.3.
Ook in het geval overigens wel vast zou staan dat [wethouder] aan [eisers] zou hebben medegedeeld dat de gemeente aan wijziging van de bestemming van het perceel zou meewerken, slaagt het beroep van [eisers] op schending van het vertrouwensbeginsel niet. De bevoegdheid tot wijziging van een bestemmingsplan komt niet toe aan een wethouder of aan het college. Het wijzigen van een bestemmingsplan is immers, zoals [eisers] onder randnummer 30 van zijn dagvaarding zelf ook stelt, de exclusieve bevoegdheid van de gemeenteraad. Een wethouder kan dan ook niet het vertrouwen opwekken dat de gemeenteraad zal instemmen met een bestemmingsplanwijziging. Dat [eisers] niet mocht afgaan op een dergelijke toezegging van een wethouder geldt overigens te meer nu hij ten tijde van zijn contacten met [wethouder] werd bijgestaan door een in het bestuursrecht gespecialiseerde advocaat.
4.4.
Het beroep van [eisers] op schending van het vertrouwensbeginsel slaagt niet, zodat van een onrechtmatige daad van de gemeente in zoverre geen sprake is. Dat betekent dat de vordering van [eisers] tot vergoeding van materiële en immateriële schade, voor zover gegrond op de door hem gestelde toezegging met betrekking tot de bestemmingsplanwijziging, wordt afgewezen.
toezegging met betrekking tot de handhavingsprocedure?
4.5.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [wethouder] aan [eisers] de toezegging heeft gedaan dat de handhavingsprocedure “on hold” zou worden gezet. In dat oordeel betrekt de rechtbank de navolgende omstandigheden:
4.5.1. De besluitenlijst van de collegevergadering van 4 februari 2014 (overgelegd als productie 4 bij de conclusie van antwoord) vermeldt niet het besluit om het handhavingstraject “on hold” te zetten. Weliswaar kan, zoals de gemeente aanvoert, niet worden uitgesloten dat “de kwestie [eisers] ” tijdens die collegevergadering ter sprake is gekomen, maar wel moet worden uitgesloten dat er een besluit genomen is dat niet in de notulen is vastgelegd. De (oud)burgemeester heeft bevestigd (overgelegd als productie 5 bij conclusie van antwoord) dat het gangbare praktijk was dat alle besluiten van het college in de notulen werden vastgelegd en dat is niet door [eisers] weersproken.
4.5.2. Beleidsmedewerker ruimtelijke orde van de gemeente [beleidsmedewerker] heeft bij e-mail van 18 februari 2014 (overgelegd als productie 6 bij de conclusie van antwoord) aan [wethouder] onder meer bericht dat het cluster Ruimtelijke Ordening van de gemeente een verzoek tot wijziging van de bestemming van het perceel van [eisers] niet positief kan benaderen, onder meer vanwege de lopende handhavingsprocedure:
“Momenteel loopt er een handhavingszaak tegen [eisers] waarbij aanschrijvingen etc. al de deur uit zijn.”
4.5.3.
Uit de e-mail van [wethouder] aan [eisers] van 5 maart 2014 blijkt niet dat de handhavingsprocedure “on hold” wordt gezet.
4.5.4. De besluitenlijst van de collegevergadering van 27 mei 2014 (overgelegd als productie 2 bij de conclusie van antwoord) vermeldt ten aanzien van het onderwerp
“Handhavingstraject [adres] te [plaats] ”als wijze van afdoening:
“1. Instemmen met voortzetting handhavingstraject m.b.t. [adres] te [plaats] . 2. Weigering medewerking te verlenen aan legalisatie van het strijdig gebruik aan de [adres] te [plaats] .”
4.6.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de inhoud van de e-mail van 21 april 2014 van [wethouder] aan [gedeputeerde] , waarin [wethouder] – zoals hiervoor gebleken is ten onrechte – aangeeft dat het college het handhavingstraject “on hold” heeft gezet. Het valt uit te sluiten dat [wethouder] , zoals [eisers] stelt en de gemeente betwist, een mededeling van gelijkaardige strekking ook aan [eisers] heeft gedaan. Waar het echter om gaat, is dat, zelfs wanneer de juistheid van de stelling van [eisers] vast zou komen te staan, de door hem aan het niet-nakomen van die toezegging verbonden vordering tot schadevergoeding ook niet kan slagen. De strekking van die mededeling is dat de handhavingsprocedure voor een zekere periode wordt geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente terecht aangevoerd, en dat is door [eisers] onvoldoende weersproken, dat zulks niet betekent dat de gemeente de handhavingsprocedure niet meer zou mogen hervatten. Daaruit volgt dat [eisers] in dat geval ook geconfronteerd zou worden met een handhavingsprocedure en hij ook de daaraan voor hem verbonden juridische kosten had moeten maken. Van een schending van die toezegging is onder die omstandigheden evenmin sprake.
4.7.
Het beroep van [eisers] op schending van het vertrouwensbeginsel slaagt op deze grond evenmin, zodat ook niet kan worden aangenomen dat de gemeente jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld heeft. Dat betekent dat de vordering van [eisers] tot vergoeding van materiële en immateriële schade, voor zover gegrond op de door hem gestelde toezegging met betrekking tot het “on hold” zetten van de handhavingsprocedure, wordt afgewezen.
vergoeding van immateriële schade?
4.8.
Voor zover [eisers] , anders dan op basis van zijn – niet gehonoreerde – beroep op schending van het vertrouwensbeginsel, separaat nog heeft willen betogen dat de onrechtmatige gedraging van de gemeente feitelijk ook daarin gelegen zou zijn dat de procedure met betrekking tot de bestemmingsplanwijziging en de handhavingsprocedure veel te lang hebben geduurd en door het college moedwillig getraineerd en gemanipuleerd zijn en dat de gemeente om die reden gehouden zou zijn tot vergoeding van immateriële schade ex artikel 6:106 lid 1 sub b BW, oordeelt de rechtbank als volgt.
4.9.
Daargelaten de vraag of de gemeente jegens [eisers] onrechtmatig zou hebben gehandeld, geldt in het kader van art. 6:106 lid 1 sub b BW als uitgangspunt dat niet ieder gevoel van ergernis, onbehagen, verdriet of teleurstelling kwalificeert als een aantasting in de persoon. Vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het enkele gevoel van frustratie, spanning of ergernis, zoals door [eisers] gesteld, is onvoldoende om een vergoeding wegens immaterieel nadeel toe te kennen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt in zoverre ook afgewezen.
4.10.
Ten slotte heeft [eisers] nog een vergoeding van immateriële schadevergoeding gevorderd, omdat de gemeente zijn privacy zou hebben geschonden door in het kader van de handhavingsprocedure twintig controles ter plaatse van de woning uit te voeren.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat van een onrechtmatige handeling van de gemeente geen sprake is. De rechtbank stelt voorop dat [eisers] een illegale situatie in het leven heeft geroepen door, in strijd met het bestemmingsplan, de woning permanent te bewonen. Voorts is van belang dat de gemeente werd geconfronteerd met een door een derde gedaan verzoek tot handhaving. Vanuit dat oogpunt is het alleszins begrijpelijk dat de gemeente controles heeft laten uitvoeren om te onderzoeken of er inbreuk werd gemaakt op het bestemmingsplan en wat de aard, duur en omvang van die mogelijke inbreuken was. De door [eisers] gestelde handelingen door of namens de gemeente zijn dan ook niet van dien aard dat deze als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd. Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
proceskosten
4.12.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00;
- salaris advocaat €
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00);
Totaal € 4.190,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 4.190,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT