ECLI:NL:RBLIM:2021:1503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/03/265255 / HA ZA 19-300
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning in een eenvoudige gemeenschap tussen samenwoners zonder contract

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die van 2007 tot 2011 samenwoonden in een gezamenlijk eigendom van een woning. De vrouw heeft de woning in juli 2011 verlaten, waarna de man de hypotheeklasten heeft blijven betalen. De vrouw vordert dat de man medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan een derde en dat hij haar vrijwaart voor aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire lening. De man vordert in reconventie dat hij wordt gemachtigd om de woning te verkopen en dat de vrouw de woning ontruimt. De rechtbank oordeelt dat beide partijen moeten meewerken aan de verkoop van de woning en dat de kosten van de makelaar door hen gezamenlijk gedragen moeten worden. De rechtbank bepaalt dat de overwaarde van de woning bij helfte moet worden verdeeld, maar dat eventuele restschulden ook door beide partijen gezamenlijk gedragen moeten worden. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw tot vrijwaring af, omdat zij niet heeft onderbouwd waarom van de 50/50-regel moet worden afgeweken. De vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag voor de huur van de cv-ketel aan de man. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/265255 / HA ZA 19-300
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P.C.M. van Riet,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie]h.o.d.n.
[handelsnaam]in
zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.B.E. Noijen.
Eiseres in conventie/gedaagde in reconventie zal hierna de vrouw worden genoemd, gedaagde in conventie/eiser in reconventie de man.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het art. 223 Rv-incident van 31 juli 2019
de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met twee producties
  • conclusie van antwoord in reconventie tevens conclusie van antwoord voorwaardelijke eis in recnventie
  • conclusie van repliek tevens akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis van
de man met producties 3 tot en met 5
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte gericht tegen de akte houdende wijziging
c.q. vermeerdering van eis van de vrouw van 16 september 2020
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis van de vrouw van 7 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De vrouw en de man hebben van begin 2007 tot omstreeks 1 juli 2011 samengewoond in hun gezamenlijk in eigendom zijnde woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Ze zijn niet gehuwd geweest en hebben samengeleefd zonder geregistreerd partnerschap of een op schrift gestelde samenlevingsovereenkomst.
2.2.
De vrouw en de man hebben ten behoeve van de woning in januari 2007 een hypothecaire geldlening bij Obvion N.V. van € 119.500,00 afgesloten.
2.3.
De vrouw en de man hebben in januari 2007 tevens een aan de voornoemde hypotheek verbonden hypotheekverzekering (polis) bij Reaal N.V. (polisnummer: 7754316) afgesloten.
2.4.
Omstreeks 1 juli 2011 heeft de vrouw de woning verlaten en is zij elders gaan wonen. De man is in de woning blijven wonen.
2.5.
Nadat de vrouw de woning heeft verlaten, heeft de man maandelijks de betalingen van de hypotheekrente en van de verzekeringspremie op zich genomen.
2.6.
Bij exploot van 14 augustus 2018, betekend aan de vrouw, heeft Obvion de hypothecaire geldlening volledig opgeëist: op dat moment bedroeg de hypotheekschuld
€ 122.542,00.
2.7.
Bij beschikking van 27 maart 2019 zijn de goederen van de man met ingang van 1 april 2019 onder bewind gesteld en is [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] benoemd tot bewindvoerder.
2.8.
Bij vonnis in incident van 31 juli 2019 heeft de rechtbank – kort gezegd – de man veroordeeld de woning te ontruimen en ontruimd te houden.
2.9.
Op 17 september 2019 heeft de man de woning verlaten. Eind september 2019 is de vrouw (met haar nieuwe partner) in de woning gaan wonen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis
zijn medewerking te verlenen aan en opdracht te verstrekken aan een NVM makelaar tot
verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , waarbij partijen, zich voor wat de vraagprijs, zullen conformeren aan het advies van de makelaar, zulks op straffe van een dwangsom van € 300,00 per dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft aan de uitvoering van het vonnis te voldoen;
2. de man veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan het verlijden van de notariële akte van levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan een derde, c.q. te compareren bij de notariële akte van levering, zulks op straffe / verbeurte van een dwangsom ad € 300,00 per dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft aan de uitvoering van het vonnis te voldoen. Evenals te bepalen dat de kosten van de notaris, makelaar en mogelijke derden voor rekening van partijen ieder voor de helft komt;
3. de man veroordeelt om de vrouw te vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, zodat een eventueel verlies bij verkoop van de woning aan een derde geheel en al voor rekening van de man komt;
4. de man veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de man machtigt tot het te gelde maken van de gezamenlijke onroerende zaak te Heerlen, alsmede de hieraan verbonden hypothecaire lening;
II. de man machtigt alles te mogen doen dat noodzakelijk is voor de verkoop van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] , met bepaling dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw tot het in de verkoop geven van de woning bij een door de rechtbank te benoemen makelaar, alsmede te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de onroerende zaak noodzakelijke toestemming en/of handtekening van de vrouw;
III. de vrouw veroordeelt om de woning te ontruimen en ontruimd te houden vanaf het moment van het in dezen te wijzen vonnis waarbij voornoemde machtiging is verleend, althans in ieder geval vanaf het moment dat de woning zal worden verkocht aan een derde, althans in ieder geval vanaf het moment dat de akte ten behoeve van de verkoop van de woning bij de notaris is verleden op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
IV. bepaalt dat de vrouw nadat zij de woning heeft ontruimd de woning niet meer mag betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
V. bepaalt dat de over- c.q. onderwaarde van de woning aan de [adres] bij helfte dient te worden verdeeld;
VI. bepaalt dat de vrouw maandelijks dient te voldoen de helft van de eigenaarslasten van de woning vanaf 1 juli 2011 tot oktober 2019, meer specifiek dat de man een vergoedingsrecht heeft omdat hij de hypotheek (totaal € 39.582,-), premie levensverzekering (totaal € 7.029,-), eigenaarsdeel BSGW (totaal € 3.003,-) en premie opstalverzekering heeft betaald over voornoemde periode en dat de vrouw in ieder geval € 24.807,- aan de man verschuldigd is, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal doen vermenen te behoren, te voldoen aan de man binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis op een door de man aan te wijzen bankrekening;
VII. bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen € 171,27 inzake de kosten huur CV ketel, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal doen vermenen te behoren, te voldoen aan de man binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis op een door de man aan te wijzen bankrekening;
Subsidiair
VIII. de vrouw veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het verstrekken van de opdracht tot verkoop van de woning aan een door de rechtbank te bepalen makelaar en daartoe op eerste verzoek van de man (zoals de rechtbank “de vrouw” leest) en/of de makelaar alle benodigde rechtshandelingen te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
IX. de vrouw veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, tegen een door de rechtbank te benoemen makelaar bindend vast te stellen vraag- en laatprijs, alsmede op eerste verzoek van de man c.q. de te benoemen makelaar alle benodigde rechtsmaatregelen te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
X. de vrouw veroordeelt om na totstandkoming van de bindende koopovereenkomst, uiterlijk op de bepaalde transportdatum haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen voor de levering van de woning, aan de beoogde koper, alsmede op eerste verzoek van de man dan wel ten behoeve van de overdracht benoemde notaris op diens kantoor te verschijnen teneinde alle voor de eigendomsoverdracht benodigde rechtshandelingen te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 euro per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, althans een zodanige dwangsom of maatregel als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
XI. bepaalt dat partijen zich aangaande de verkoop van de woning dienen te conformeren aan de adviezen van en de vraag- en laatprijs bepaalde door de te benoemen makelaar;
XII. bepaalt dat het door de rechtbank te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw voor wat betreft de opdracht tot bemiddeling van de te benoemen makelaar, de wilsverklaring van de vrouw, meer in het bijzonder het vaststellen van de vraag- en laatprijs, de wilsverklaring van de vrouw in de notariële akte met betrekking tot de overdracht van het eigendom van de woning, althans enige voor de verkoop van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw, indien de vrouw niet binnen drie dagen na een daartoe strekkend verzoek van de man medewerking verleent.
in conventie en in reconventie
- bepaalt dat de proceskosten gecompenseerd worden.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
algemeen
4.1.
De vrouw heeft bij dagvaarding van 4 juni 2019 alleen gedagvaard de man. De goederen van de man zijn wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden onder bewind gesteld met ingang van 1 april 2019 bij beschikking van deze rechtbank en locatie van 27 maart 2019 (productie bij conclusie van antwoord in incident (artikel 223 rv) tevens eis in reconventie) met benoeming van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] h.o.d.n. [handelsnaam] . De beschikking was in elk geval ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet ingeschreven in het curatele- en bewindregister. De rechtbank begrijpt thans uit het feit dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is verschenen, dat hij als bewindvoerder in het geding komt in de plaats van de man. De kop van dit vonnis is op deze manier aangepast.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke beoordeling, waartoe de rechtbank zal overgaan.
4.2.
Vaststaat dat:
- de vrouw en de man niet gehuwd zijn geweest en hebben samengeleefd zonder
geregistreerd partnerschap of een op schrift gestelde samenlevingsovereenkomst;
- de vrouw en de man de woning aan de [adres] te [woonplaats] in gezamenlijk
eigendom hebben verkregen;
- de vrouw en de man hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hen gezamenlijk ten
behoeve van de woning afgesloten hypothecaire geldlening bij Obvion.
4.3.
Er bestaan geen bezwaren ex art. 131 Rv tegen de wijziging van eis. Deze wordt dus toegestaan. Nu de vrouw hierop inhoudelijk heeft kunnen reageren, zal recht worden gedaan op de eis van de man zoals deze is gewijzigd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het krachtens art. 3:178 lid 1 BW iedere deelgenoot vrij staat om te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed te vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaalde anders voortvloeit.
wettelijk kader
4.4.0.
In beginsel is het gewone vermogensrecht van toepassing op de eenvoudige gemeenschap die tussen de vrouw en de man bestaat.
4.4.1.
Op grond van art. 3:166 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn hun aandelen gelijk tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Op grond van art. 3:166 lid 3 BW is art. 6:2 BW van overeenkomstige toepassing. Art. 6:2 BW bepaalt in lid 1 dat schuldeiser en schuldenaar verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid en in lid 2 dat een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.4.2.
Art. 3:170 lid 1 BW bepaalt dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. Ingevolge lid 2 geschiedt het beheer door de deelgenoten voor het overige tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Ingevolge lid 3 zijn tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd.
Gelet op hetgeen in art. 3:170 BW staat, geschiedt het beheer van de gemeenschap in beginsel door alle deelgenoten gezamenlijk. Het beheren en beschikken van een goed wordt tezamen het ‘besturen’ genoemd. Elk deelgenoot kan echter zelfstandig beheerhandelingen uitvoeren, indien de beheerhandeling geen uitstel kan lijden (MvA II,
Parl. Gesch. Boek 3, p. 587). Het woord ‘zo nodig’ in art. 3:170 lid 1 BW duidt aan dat alleen in urgente gevallen zelfstandige beheerhandelingen mogen worden uitgevoerd.
4.4.3.
Ingevolge art. 3:172 BW delen, tenzij een regeling anders bepaalt, de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.
4.4.4.
Indien een van partijen in een geval van een eenvoudige gemeenschap als in het onderhavige geval zich erop beroept dat van de 50/50-regel moet worden afgeweken, dan geldt de zware maatstaf van art. 6:2 lid 2 BW. Het ligt daarbij op de weg van de partij die zich daarop beroept om haar stelling met feiten en omstandigheden en zo mogelijk bescheiden te onderbouwen.
Verkoop woning en daarmee samenhangend de hypothecaire geldlening en de hypotheekverzekering
4.5.
Kort gezegd willen zowel de vrouw als de man dat de woning via bemiddeling van een makelaar wordt verkocht aan een derde. Gelet hierop zal de rechtbank de vrouw en de man beiden veroordelen om over en weer volledige medewerking (op elk mogelijk daarmee samenhangend gebied) te verlenen aan de verkoop van de woning en om daartoe gezamenlijk opdracht te verstrekken aan een door partijen gezamenlijk in goed overleg te selecteren NVM Makelaar die werkzaam is in de regio Heerlen. De kosten van de makelaar dienen door de vrouw en de man bij helfte te worden gedragen.
4.6.
De rechtbank zal voorts, gelet op de standpunten van beide partijen hieromtrent, bepalen dat partijen zich bindend dienen te conformeren aan het advies van de door hen ingeschakelde makelaar wat betreft vraag- en laatprijs van de woning.
4.7.
Vooralsnog ziet de rechtbank geen aanleiding de vrouw of de man te machtigen de woning te gelde te maken of te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de eigendomsoverdracht en levering zoals door de man gevorderd. De rechtbank zal in plaats daarvan de vrouw en de man beiden veroordelen om hun medewerking te verlenen (op elk mogelijk daarmee samenhangend gebied) aan de levering bij notariële akte van de woning aan een derde. De kosten hiervan dienen door partijen bij helfte te worden gedragen.
4.8.
Nu zowel de vrouw als de man de woning aan een derde willen verkopen, zal de rechtbank in overeenstemming met hetgeen de man vordert, de vrouw veroordelen om een week voordat de akte van levering bij de notaris zal worden verleden, de woning te ontruimen en ontruimd te houden totdat de akte van levering bij de notaris is verleden.
4.9.
De man heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit de rechtbank kan
afleiden dat er een reden bestaat om de vrouw te verbieden om de woning nog te betreden nadat zij deze heeft ontruimd, zodat dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
4.10.
De vrouw heeft gevorderd dat de man haar moet vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid uit hoofde van de hypothecaire geldlening, zodat een eventueel verlies bij verkoop van de woning aan een derde geheel en al voor rekening van de man komt. Zij heeft echter nagelaten met feiten en omstandigheden te onderbouwen waarom dit in afwijking van de eerder genoemde 50/50-regel zou moeten gebeuren (zie rov. 4.4.4.). Dit deel van het door haar gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
4.11.
De man heeft, in overeenstemming met de eerder genoemde 50/50-regel, gevorderd te bepalen dat de overwaarde van de woning bij helfte dient te worden verdeeld, hetgeen de rechtbank zal toewijzen.
4.12.
Omdat partijen echter verwachten dat er een restschuld zal overblijven, overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt. Een eventuele onderwaarde (restschuld) van de woning betreft een gemeenschappelijke schuld. Gezamenlijke schulden kunnen niet worden verdeeld (zie art. 3:178 lid 1 BW), maar de rechtbank kan met betrekking tot een eventuele restschuld slechts vaststellen wie ter zake in de onderlinge verhouding draagplichtig is. Nu partijen niets hebben aangevoerd op grond waarvan van de 50/50-regel zou moeten worden afgeweken, zal de rechtbank bepalen dat in het geval er na verkoop van de woning aan een derde een restschuld resteert, partijen hiervoor ieder voor de helft draagplichtig zijn.
investeringen in de woning door de vrouw
4.13.
De rechtbank merkt op dat de vrouw (bloot) heeft aangevoerd inmiddels een lening van € 12.000,00 bij haar vader te hebben afgesloten en voor circa € 17.000,00 in de woning te hebben geïnvesteerd (nieuwe keuken, opnieuw stuccen van muren, tuin op orde maken, alle houtwerk/deuren schilderen, toilet en badkamer renoveren, regenafvoer, controle dak en regenpijpen). De vrouw stelt verder in haar conclusie van dupliek dat het haar verstandiger lijkt de uiteindelijke verkoop en levering van de woning af te wachten en indien er alsdan sprake is van een mogelijke overwaarde, de investeringen van de vrouw daarmee te verrekenen. Nu de man echter – onweersproken (in de conclusie van repliek) – heeft aangevoerd dat deze investeringen/renovaties door de vrouw zonder overleg en zonder zijn instemming zijn gedaan, terwijl gesteld noch gebleken is dat het urgente werkzaamheden betroffen (zie rov. 4.4, art. 3:170 BW), zijn en blijven deze investeringen voor rekening en risico van de vrouw en heeft zij ter zake geen vordering(srecht) op de man.
kosten / lasten woning
4.14.
De man heeft – kort gezegd – bij eis in reconventie van 31 juli 2019 (sub 25-26 aldaar) gesteld dat de vrouw gehouden is de helft van de eigenaarslasten te voldoen vanaf
1 juli 2011. De rechtbank stelt vast dat man zijn vordering niet nader heeft gespecificeerd of met stukken heeft onderbouwd.
4.15.
Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft de vrouw daarop – kort gezegd – aangevoerd dat de man per 17 september 2019 de woning heeft verlaten en dat zij, toen zij er vervolgens in is getrokken, een grote “bende” aantrof. Ook was er een betalingsachterstand van 6 maanden van de hypotheekrente (€ 1.680,00), van 5 maanden van de premiebetaling van de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering (€ 350,00) en een onbetaalde rekening van het water (€ 349,00), dat om die reden was afgesloten. De vrouw stelt deze schulden te hebben betaald. Verder heeft de vrouw aangevoerd dat de man niet heeft onderbouwd op grond waarvan hij de helft van de eigenaarslasten vordert. Bij verbreking van de samenleving zijn partijen overeengekomen dat zij de woning zou verlaten en elders woonruimte zou huren en dat de man in de woning zou blijven wonen. De maandelijkse lasten van de woning (hypotheekrente + premie levensverzekering) bedragen maandelijks bij elkaar opgeteld € 338,00, aldus de vrouw. De man kon deze financiële last volgens haar makkelijk dragen. Subsidiair stelt de vrouw dat de vordering te onbepaald is. Meer subsidiair stelt de vrouw dat als zij gehouden is de helft van de eigenaarslasten vanaf 1 juli 2011 te betalen, de man “(omgekeerd evenredig)” ook in de eigenaarslasten met ingang van 1 augustus 2019 dient bij te dragen en hij tegelijkertijd aansprakelijk is en blijft voor de door hem veroorzaakte schade dan wel onbetaalde facturen voor een totaalbedrag van € 2.379,00 tot aan verkoop van de woning aan een derde. De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar verweer niet nader heeft gespecificeerd of met stukken heeft onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbij gegaan.
4.16.
Bij conclusie van repliek tevens wijziging/vermeerdering van eis heeft de man – kort gezegd – weersproken dat hij in de woning een bende achterliet en gesteld dat de vrouw haar vorderingen uit achterstallige betalingen dan wel schade niet heeft onderbouwd, zodat deze moeten worden afgewezen. Sinds het uiteengaan van partijen heeft hij alle eigenaarslasten op zich genomen. Hij betwist dat partijen over de woning of de woonlasten afspraken hebben gemaakt. Hij stelt een vergoedingsrecht op de vrouw te hebben omdat hij vanaf 1 juli 2011 tot oktober 2019 de eigenaarslasten heeft voldaan, ondanks dat partijen beiden eigenaar van de woning zijn. “De bruto hypotheeklasten bedroegen tot februari 2017 € 458,- per maand. Vanaf februari 2017 bedroegen de hypotheeklasten circa € 278,- per maand en de premie levensverzekering bedroeg € 70,89 per maand. De vordering uit premie levensverzekering bedraagt aldus
€ 3514,50 en de vordering uit (bruto) hypotheek € 19.791,-.” (sub 7 aldaar). Ook stelt de man de premie opstalverzekering en BsGW (productie 4: aanslagbiljet BsGW 2018 van € 670,22) te hebben betaald: “De man heeft hieruit een vordering van de helft van deze bedragen op de vrouw, aldus de helft van de opstalverzekering en circa € 182,- per jaar eigenaarslasten BSGW.” (sub 8 aldaar). Ten slotte stelt de man, na zijn vertrek uit de woning, de huur van de cv-ketel van € 171,27 te hebben voldaan (hij verwijst hierbij naar productie 3, zijnde een brief van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan de vrouw van 17 februari 2020), hetgeen hij van de vrouw terugvordert, nu het gaat om gebruikerslasten. Bij petitum sub VI vordert de man vervolgens dat de rechtbank “bepaalt dat de vrouw maandelijks dient te voldoen de helft van de eigenaarslasten van de woning vanaf 1 juli 2011 tot oktober 2019, meer specifiek dat de man een vergoedingsrecht heeft omdat hij de hypotheek (totaal € 39.582,-), premie levensverzekering (totaal € 7029,-), eigenaarsdeel BSGW (totaal € 3003,-) en premie opstalverzekering heeft betaald over voornoemde periode en dat de vrouw in ieder geval € 24.807,- aan de man verschuldigd is (...)”.
De rechtbank stelt vast dat de man geen nadere onderbouwing of stukken heeft ingebracht met betrekking tot de door hem gestelde bedragen of gedane betalingen, zodat niet hiervan zal worden uitgegaan.
4.17.
Bij conclusie van dupliek tevens antwoordakte wijziging/vermeerdering eis heeft de vrouw – kort gezegd – herhaald dat de schade aan de woning “veel groter was dan aanvankelijk verondersteld” en dat er betalingsachterstanden waren van in totaal € 2.379,00. Verder stelt de vrouw dat (i) de man moet bewijzen dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woonlasten, te meer nu de man 9 jaar lang geen melding heeft gemaakt van zijn beweerdelijke vordering op haar, terwijl volgens haar partijen zijn overeengekomen dat ieder zijn eigen woonlasten zou dragen, (ii) de man een bruto hypotheek vordert en daarin niet het fiscale voordeel dat hij heeft genoten heeft verrekend “zeker gerekend vanaf februari 2017 bedroegen de hypotheeklasten nog maar € 278,00 bruto per maand.” en (iii) de vordering van de man, indien al terecht, voor het overgrote merendeel is verjaard, nu de verjaringstermijn vijf haar is en eerst vanaf 5 augustus 2015 (nu hij zijn vordering op 5 augustus 2020 heeft ingesteld) is ontstaan. “Vanaf februari 2017 bedragen de hypotheeklasten nog maar € 278,00 per maand (netto circa € 200,00) en woonde de man derhalve voor een bedrag van circa € 271,00 per maand!” Volgens het overgelegde aanslagbiljet BsGW bedraagt het eigenaarsdeel OZB
€ 164,87 per jaar en het eigenaarsdeel rioolheffing € 76,80 per jaar, wat opgeteld en gedeeld door twee neerkomt op € 120,84 per jaar, terwijl de man € 182,00 vordert. De premie opstalverzekering is niet onderbouwd. Zij heeft bovendien een vordering op de man van
€ 2.973,00, aldus de vrouw.
4.18.
De vrouw heeft aangevoerd dat het merendeel van de vordering van de man al is verjaard, nu hij zijn vordering eerst op 5 augustus 2020 heeft ingesteld. Gelet op het in de artikelen 3:307 BW en 3:310 lid 1 BW bepaalde, kan bij samenwoners (zonder samenlevingsovereenkomst zoals in het onderhavige geval) al tijdens de samenleving door het verstrijken van een periode van 5 jaar de rechtsvordering zijn verjaard. Het verweer van de vrouw slaagt dan ook in zoverre dat, gelet op de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 31 juli 2019, de vorderingen teruggaan tot 31 juli 2014 en niet tot 5 augustus 2015. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan al hetgeen door de man wordt gevorderd voor 31 juli 2014.
4.19.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw heeft erkend dat de man in elk geval vanaf 31 juli 2014 tot 1 april 2019 (te weten 6 maanden voor 1 oktober 2019) de hypotheeklasten heeft voldaan en tot 1 mei 2019 (te weten 5 maanden voor 1 oktober 2019) de premie levensverzekering heeft voldaan. De rechtbank neemt dit dan ook als vaststaand aan.
4.20.
Zoals hiervoor al overwogen (rov. 4.4.) is het uitgangspunt een 50/50-verdeling tussen partijen (ook) ten aanzien van de lasten met betrekking tot de woning. Het ligt dan ook op de weg van de vrouw om haar stelling dat tussen partijen een andersluidende – expliciete dan wel stilzwijgende – afspraak bestond (te weten dat iedere partij haar eigen (woon)kosten zou voldoen) voldoende te onderbouwen. De vrouw heeft echter geen feiten gesteld en geen stukken in het geding gebracht waaruit van een dergelijke afspraak zou kunnen blijken, terwijl de man een dergelijke afspraak betwist. De rechtbank gaat aan deze stelling dan ook als onvoldoende gesteld voorbij en komt om die reden niet toe aan de bewijslevering.
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat dient te worden uitgegaan van de eerder weergegeven 50/50-regel. Nu niet is gebleken dat partijen over de woonlasten afspraken hebben gemaakt en geen enkele partij omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat partijen ieder de helft van de (netto)woonlasten dragen, zal de rechtbank bepalen dat partijen vanaf 31 juli 2014 totdat de woning aan een derde is verkocht en geleverd, ieder voor de helft draagplichtig zijn voor:
  • de (netto) maandelijkse hypotheeklasten,
  • de maandelijkse premies levensverzekering,
  • de eigenaarslasten BsGW (en dus niet de gebruikerslasten, die enkel voor rekening komen
van de gebruiker van de woning),
- de maandelijkse (dan wel jaarlijkse) premie opstalverzekering.
Omdat geen van partijen de betreffende bedragen gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft geconcretiseerd en zij beiden andere bedragen noemen, kan de rechtbank in haar dictum geen concrete bedragen vermelden. Omdat evenmin duidelijk is wie welke concrete kosten tot op heden heeft voldaan, kan de rechtbank, gelet op het in art. 6:10 lid 2 BW bepaalde, evenmin vaststellen dat een van partijen meer dan haar aandeel in de woonlasten heeft betaald, uit hoofde waarvan die partij een vordering op de andere partij krijgt, en wel voor het meerdere. In zoverre zal de rechtbank het door de man bij petitum sub VI gevorderde deel (“te voldoen binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis op een door de man aan te wijzen bankrekening”) afwijzen.
huur cv-ketel
4.22.
De rechtbank merkt op dat huur van een cv-ketel geen eigenaarslasten betreffen, maar gebruikerslasten zijn. Uit de brief van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van 17 februari 2020 leidt de rechtbank af dat de man een bedrag van € 171,27 heeft voldaan terzake deze huur in de periode dat de vrouw al in de woning woonde. De vrouw heeft dit niet weersproken, zodat dit deel van het door de man gevorderde zal worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] (en niet de man) binnen een week na het wijzen van vonnis de bankrekening aan de vrouw dient bekend te maken, waarna zij binnen twee weken daarna het bedrag dient te voldoen.
waterrekening
4.23.
De door de vrouw gestelde vordering met betrekking tot de rekening van het water (€ 349,00), die de man heeft betwist, zal worden afgewezen, nu zij deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
proceskosten
4.24.
In de relatie die partijen hadden ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
stelt de wijze van verdeling als volgt vast:
5.1.
veroordeelt partijen om over en weer volledige medewerking (op elk mogelijk
daarmee samenhangend gebied) te verlenen aan de verkoop van de woning en om daartoe
gezamenlijk opdracht te verstrekken aan een door partijen gezamenlijk in goed overleg te selecteren NVM Makelaar die werkzaam is in de regio Heerlen, onder bepaling dat de kosten van de makelaar door partijen bij helfte dienen te worden gedragen,
5.2.
bepaalt dat partijen zich bindend dienen te conformeren aan het advies van de door hen ingeschakelde makelaar wat betreft vraag- en laatprijs van de woning,
5.3.
veroordeelt partijen om over en weer hun medewerking te verlenen (op elk mogelijk daarmee samenhangend gebied) aan de levering bij notariële akte van de woning aan een derde, onder bepaling dat de kosten hiervan door partijen bij helfte dienen te worden gedragen,
5.4.
veroordeelt de vrouw om uiterlijk een week voordat de akte van levering bij de notaris zal worden verleden, de woning te ontruimen en ontruimd te houden totdat de akte van levering bij de notaris is verleden,
5.5.
bepaalt dat in het geval er na verkoop en levering van de woning (na aftrek van kosten) een overwaarde resteert, hiervan aan partijen ieder de helft toekomt,
5.6.
bepaalt dat in het geval er na verkoop en levering van de woning een restschuld (onderwaarde) resteert, partijen hiervoor ieder voor de helft draagplichtig zijn,
5.7.
bepaalt dat partijen vanaf 31 juli 2014 totdat de woning is verkocht en geleverd, ieder voor de helft draagplichtig zijn voor:
  • de (netto) maandelijkse hypotheeklasten,
  • de maandelijkse premies levensverzekering,
  • de eigenaarslasten BsGW,
  • de maandelijkse (dan wel jaarlijkse) premie opstalverzekering,
5.8.
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 171,27 ter zake de kosten huur cv-ketel aan de man ( [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ) op een binnen een week na het wijzen van dit vonnis door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan te wijzen bankrekening, waarna de vrouw uiterlijk twee weken daarna dient te betalen,
5.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC