ECLI:NL:RBLIM:2021:1482

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
03/700386-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak oppasouder voor betrokkenheid bij de dood van een vijf maanden oude baby na ernstige hersenletsel

Op 22 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de dood van de vijf maanden oude baby [naam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de baby is overleden aan ernstig hersenletsel, veroorzaakt door forse krachtsinwerking, mogelijk in combinatie met een schudtrauma. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat de verdachte, die als oppasouder fungeerde, het letsel heeft toegebracht. De verdachte werd bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, en de zaak werd inhoudelijk behandeld op de zittingen van 18 en 19 januari 2021. De rechtbank concludeerde dat er ernstige vormverzuimen waren in de opsporing, maar dat deze niet leidden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat het letsel aan de baby moet zijn toegebracht in de periode dat hij bij de oppasouders verbleef, maar kon niet bewijzen wie van de oppasouders verantwoordelijk was voor het letsel. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De ouders van de baby, die zich als benadeelde partijen hadden gevoegd, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering wegens de vrijspraak van de verdachte. De rechtbank besloot ook de proceskosten te compenseren, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700386-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1984,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat kantoorhoudende te Brunssum.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 18 en 19 januari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 22 februari 2021, waarna de rechtbank uitspraak heeft gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op
11 oktober 2017 al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, de vijf maanden oude baby [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd (
primair). Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling met de dood tot gevolg van [naam 1] , die hij verzorgde als behorend tot zijn gezin, meer subsidiair als mishandeling met de dood tot gevolg van [naam 1] , die hij verzorgde als behorend tot zijn gezin en meest subsidiair als dood door schuld.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hij voerde hiertoe aan dat de verdachte bij het verhoor op 19 oktober 2017 ten onrechte niet is gewezen op zijn rechten. Hij was immers al verdachte, gelet op het eerste verhoor op 14 oktober 2017. Bovendien heeft de officier van justitie in de vordering tot machtiging voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie de namen van de verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte] niet genoemd, maar voorgewend dat het om getuigen ging, terwijl zij feitelijk verdachten waren. Het verhoor van 19 oktober 2017 en de communicatie tijdens de aansluitende autorit van het bureau in Stein naar de woning van de verdachte en zijn vrouw in Brunssum is volgens de verdediging ook onbevoegd opgenomen en er is tijdens het verhoor ten onrechte bewust een situatie gecreëerd waarbij de verdachte met medeverdachte [medeverdachte] alleen werd gelaten en werd afgeluisterd. Dit leidt volgens de verdediging tot de conclusie dat sprake is van een doelbewuste, grove en onherstelbare schending van de rechten van de verdachte, die zo ernstig is dat deze moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie heeft slechts opgemerkt dat het Openbaar Ministerie in het kader van de waarheidsvinding gebruik heeft gemaakt van de tot haar beschikking staande wettelijke opsporingsbevoegdheden en heeft (aldus begrijpt de rechtbank) geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op grond van artikel 359a, eerste lid onder c van het Wetboek van Strafvordering slechts in uitzonderlijke gevallen kan volgen. Daarvoor is alleen plaats wanneer het vormverzuim daarin bestaat dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de verdachte op 19 oktober 2017 ten onrechte door de politie niet is gewezen op zijn rechten als verdachte. Hij was immers al eerder door de politie als verdachte aangemerkt en had dus ook op 19 oktober 2017 als zodanig gehoord moeten worden. Door dit niet te doen, heeft de politie de verdachte ten onrechte geen gelegenheid geboden gebruik te maken van de rechten die hem als verdachte toekomen, waaronder het recht op bijstand van een advocaat en het recht om te zwijgen. Dit is een ernstig en onherstelbaar vormverzuim.
Het bewust gecreëerde ‘privé-moment’ tussen de verdachte en [medeverdachte] is weliswaar opgenomen met toestemming van de rechter-commissaris, maar de rechter-commissaris had toestemming gegeven voor het afluisteren van een NN-verdachte, waarbij de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] als mogelijke gesprekspartners van deze NN-verdachte werden benoemd en niet als verdachten, zodat ook hier sprake is van een vormverzuim.
De consequentie van deze vormverzuimen is echter niet, zoals door de verdediging bepleit, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De rechtbank constateert namelijk dat de verdachte door de verzuimen niet daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad: tijdens het verhoor op 19 oktober 2017 en tijdens het bewust gecreëerde ‘privé-moment’ met de medeverdachte heeft de verdachte namelijk geen andere of een meer belastende verklaring afgelegd dan in zijn verhoren als verdachte. Een eerlijke behandeling van zijn strafzaak is dus niet door de vormverzuimen onmogelijk geworden of in ernstige mate aangetast. Alleen al om die reden kan hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht niet leiden tot het gevolg dat de verdediging voor ogen stond, namelijk de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Het verweer wordt daarom verworpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [naam 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meermalen krachtig heen en weer te schudden, stevig vast te houden en met kracht op het hoofd of op het lichaam te slaan en/of te kloppen. De verdachte heeft hoe dan ook fors stomp en/of botsend en/of drukkend geweld op het lichaam van [naam 1] uitgeoefend, waardoor [naam 1] fataal hersenletsel opliep.
Uit de forensische rapportages volgt dat [naam 1] is overleden als gevolg van non-accidenteel (toegebracht) letsel. Volgens Karst moet om het hersenletsel te veroorzaken sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Deze krachtsinwerking moet zó fors geweest zijn dat [naam 1] daarna niet meer normaal gefunctioneerd kan hebben.
Omdat zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat [naam 1] nog normaal heeft gefunctioneerd nadat hij door zijn moeder bij hen werd gebracht, moet het letsel zijn toegebracht in de periode dat [naam 1] bij hen verbleef. Het dossier biedt geen aanwijzingen dat [medeverdachte] het letsel zou hebben toegebracht. Hetzelfde geldt voor [naam 2] , het zesjarige zoontje van de verdachten. Het door de verdachte geschetste scenario, dat het letsel zou zijn ontstaan doordat [naam 2] het campingbedje met daarin [naam 1] zou hebben omgetrokken is immers onderzocht en volgens deskundige Karst niet mogelijk. Het moet daarom de verdachte zijn geweest die het letsel heeft toegebracht. Hij is immers als laatste met [naam 1] alleen geweest (daarvoor functioneerde [naam 1] nog normaal). Bovendien heeft hij op de dag van het incident tegen verbalisant [naam verbalisant] gezegd dat hij [naam 1] , met het hoofd naar beneden, op en neer heeft geschud en heeft hij in zijn eerste verhoor verklaard met [naam 1] ‘gerammeld’ te hebben, waarna [naam 1] bloed zou zijn gaan spugen. Nog geen 10 minuten na dit schudincident wordt [naam 1] levenloos aangetroffen in het campingbedje.
De overtuiging dat de verdachte met [naam 1] heeft geschud en dan véél harder dan hij in zijn latere verhoren aangeeft, ontleent de officier van justitie niet alleen aan de conclusies van Karst, maar ook uit het gegeven dat de verdachte bij frustraties kennelijk kan flippen en dat er die ochtend veel frustraties waren. Door met [naam 1] te schudden heeft de verdachte volgens vaste jurisprudentie voorwaardelijk opzet op de dood van [naam 1] gehad, zodat de officier van justitie het primair ten laste gelegde bewezen acht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging ontbreekt het bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij het ontstaan van letsel bij [naam 1] .
De verklaringen die de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben afgelegd kunnen niet als belastend bewijs dienen: de verdachte heeft van meet af aan ontkend [naam 1] letsel toegebracht te hebben en hij heeft voorgedaan hoe hij [naam 1] heeft vastgehouden en op zijn rug heeft geklopt, toen deze moest overgeven. Deskundige Karst heeft geoordeeld dat deze handelingen het letsel bij [naam 1] niet kunnen hebben veroorzaakt. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat de verdachte niets heeft gedaan wat het letsel kan hebben veroorzaakt.
De vele getuigenverklaringen in het dossier zijn suggestief en kunnen evenmin tot het bewijs dienen, nu geen van de getuigen uit eigen waarneming iets kan verklaren over het ontstaan van het letsel.
De verdediging betwist de conclusie van de deskundige Karst, dat er sprake is geweest van een hevige, stomp botsende geweldsinwerking op het hoofd van [naam 1] . Immers de personen die naar aanleiding van de 112-melding ter plaatse kwamen en de radioloog verklaren allen dat zij, los van een afwijkende kleur van het lichaam en letsel passend bij de reanimatiesetting en medisch handelen, geen afwijkingen of verwondingen aan het lichaam van [naam 1] hebben gezien. Indien sprake was geweest van een hevige, stomp botsende geweldsinwerking als oorzaak van het letsel bij [naam 1] , dan had het voor de hand gelegen dat er ook uitwendig letsel zichtbaar was geweest.
De bewijsconstructie van de officier van justitie is grotendeels gebaseerd op de conclusies van deskundige Karst en de (eerste) verklaring van de verdachte dat hij met [naam 1] had geschud. Deskundige Karst heeft echter een schudtrauma als solitaire oorzaak van het letsel uitgesloten.
Daarnaast betwist de verdediging ook de overige door Karst getrokken conclusies, onder verwijzing naar de bevindingen van deskundigen Van Gastel en Van Driessche. Het traumatisch hersenletsel is volgens deze deskundigen niet van dien aard dat dit een snel overlijden kan hebben veroorzaakt. Het moment waarop het mechanisch stomp geweld heeft plaatsgevonden kan veel eerder in de tijd liggen en het letsel kan ook op verschillende momenten zijn toegebracht. Dit past ook bij het feit dat [naam 1] de hele ochtend al meerdere klinische symptomen vertoonde zoals braken (met bloed), slecht eten/drinken, moeilijk ademen, vreemd uit zijn ogen kijken en het hebben van een gelige huidskleur. Het voorgaande betekent dat niet uitgesloten kan worden dat het laatste moment van normaal functioneren gelegen is vóórdat [naam 1] naar de verdachte en zijn echtgenote werd gebracht. Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (mede)verantwoordelijk is voor de dood van [naam 1] . De mogelijkheid van eerder toegebracht letsel blijkt ook uit het feit dat er diverse oudere letsels zijn aangetroffen bij [naam 1] . Dat de verdachte op de ochtend van het overlijden van [naam 1] mogelijk niet eerder heeft onderkend dat [naam 1] in klinische nood was of klinische symptomen had, kan hem niet verweten worden.
Mocht de rechtbank wel bewezen achten dat de verdachte het letsel aan [naam 1] heeft toegebracht, dan geldt dat niet bewezen kan worden dat de verdachte vol dan wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van enig letsel aan [naam 1] , zodat ook om die reden vrijspraak voor alle tenlastegelegde opzetvarianten moet volgen. Dood door schuld (het meest subsidiair tenlastegelegde) kan evenmin bewezen worden: uit het dossier volgt niet dat de verdachte roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld met [naam 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De moeder van [naam 1] heeft haar zoon [naam 1] , geboren op [geboortegegevens 2] , op 11 oktober 2017 rond 06.00 uur ’s ochtends naar de oppasouders [verdachte] en [medeverdachte] gebracht. Op dat moment was er volgens zijn moeder niets aan de hand met [naam 1]
.Later die ochtend, om 09:28 uur, ontvangt de vader van [naam 1] een telefoontje van [medeverdachte] met de mededeling dat [naam 1] is overleden. Om 09:40 uur wordt door [medeverdachte] contact opgenomen met de 112-meldkamer. [naam 1] overlijdt diezelfde dag om 12:15 uur in het ziekenhuis te Maastricht.
Dit overlijden leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het overlijden van [naam 1] op enige manier aan de verdachte kan worden toegerekend. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal de rechtbank zich eerst buigen over de oorzaak van het overlijden van [naam 1] .
Wat is de oorzaak van het overlijden van [naam 1] ?
Sectierapport dr. Soerdjbalie-Maikoe
Op 13 oktober 2017 heeft dr. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een gerechtelijke sectie verricht en aanvullend onderzoek laten doen. De bevindingen – neergelegd in het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ – luiden, voor zover thans relevant, als volgt.
Inwendig letsel:
- bloeduitstortingen aan de binnenzijde van de schedelhuid, tot het botvlies;
  • een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal), in de zin van een laagje vloeibaar bloed (geen stolsels);
  • diffuse bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal);
  • bloed rondom het achterhoofdsgat.
Bij aanvullend neuropathologisch onderzoek werd het volgende geconstateerd:
  • hersenzwelling (oedeem);
  • bloeduitstorting in de wand van de linker hersenkamer;
  • recent voor het overlijden (< 12 uur) ontstane kneuzing in de voorzijde van de linker grote hersenhelft;
  • geen schade aan de uitlopers van de zenuwen (axonale schade);
  • netvliesbloedingen in beide ogen (ca. 20% van het netvliesoppervlak);
  • glasvochtbloedingen, bloeduitstortingen in beide oogzenuwen, een plooi in de gele vlek (macula) van het linker oog en bloedingen rond de blinde vlek in beide ogen.
De forensisch patholoog concludeert dat de combinatie van bevindingen in het hoofd en de oogbollen en oogzenuwen het gevolg is van bij leven doorgemaakt ernstig hoofdtrauma. Met ‘ernstig hoofdtrauma’ wordt bedoeld:
  • een hevige, stomp botsende geweldsinwerking op het hoofd zoals in het kader van hoog energetisch trauma (bijvoorbeeld een val van grote hoogte) en/of
  • een combinatie van een andersoortige hevige, stompe, botsende geweldsinwerking op het hoofd (bijvoorbeeld slaan/stompen op het hoofd, al of niet met of tegen structuren) en schudtrauma.
Belemmering van de luchtwegen werd genoemd als mogelijke medeoorzaak of bijdragende factor.
Een ziekelijke oorzaak voor het verklaren van de traumatische letsels is niet gevonden. Simpele ‘huis-, tuin- en keukenongevallen’ zijn onvoldoende om dergelijke ernstige en fataal verlopende letsels te verklaren.
Het intreden van de dood wordt ten slotte verklaard door hersenfunctiestoornissen en daardoor overige orgaanfunctiestoornissen als gevolg van bovengenoemd ernstig hoofdtrauma.
Op 12 maart 2018 heeft dr. Soerdjbalie-Maikoe gerapporteerd dat de val uit het campingbedje zoals dit tijdens de reconstructie is gedemonstreerd, valt onder huis- tuin en keukenongevallen en dat dit maar een deel van de bij [naam 1] ontstane letsels zou kunnen verklaren.
Medisch-forensische rapportage dr. Karst
De rechter-commissaris heeft dr. W.A. Karst, forensisch arts KNMG, verbonden aan het NFI, tot deskundige benoemd. Hij heeft op 31 juli 2019 een rapport ‘medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige’ opgesteld. Hij concludeert onder meer:
“Het geconstateerde hersenletsel was uitgebreid: er was een recent voor het overlijden ontstane kneuzing in de linker grote hersenhelft, er was bloed in een hersenkamer en de hersenen waren gezwollen met hersenweefselversterf. Deze letsels waren niet met het leven verenigbaar. Op basis van de recent voor het overlijden ontstane kneuzing in de linker grote hersenhelft, kan geconcludeerd worden dat sprake is geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd. Medische oorzaken zijn niet gevonden. Een afwijkende stolling zou nooit de kneuzing in de hersenen hebben kunnen verklaren.
De forse krachten op het hoofd zullen geleid hebben tot een snelle zwelling van de hersenen, wat zal hebben bijgedragen aan een verminderde bloedvoorziening in de hersenen (op haar beurt verantwoordelijk voor een nog verdere toename van de hersenzwelling) en versterf van hersenweefsel. De bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid, tot op het botvlies, is passend bij een forse krachtsinwerking op die locatie. (…) Een gelijktijdig ontstaan van de bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid en de hersenkneuzing is niet aan de tonen, maar wel aannemelijk gezien de te verwachten hersenschade die ontstaat als gevolg van de noodzakelijke forse kracht voor het ontstaan van de bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid.
De bloeduitstortingen langs de hersenen en de bloeduitstortingen in de ogen kunnen gebruikt worden in het maken van het onderscheid in een accidentele of een niet-accidentele krachtsinwerking als oorzaak voor de ernstige hersenschade.
Bloeduitstortingen bij de hersenvliezen
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is, afzonderlijk beschouwd, veel waarschijnlijker bij een forse krachtsinwerking dan bij gebruikelijke huis-, tuin- en keukenongevallen, bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, bij de geboorte en/of bij een medische aandoening. Verder is de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, afzonderlijk beschouwd, iets waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan bij een accidentele krachtsinwerking. De bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies is, afzonderlijk beschouwd, ongeveer even waarschijnlijk bij een niet-accidentele, als bij een accidentele krachtsinwerking.
Bevindingen van het oog
De netvliesbloedingen zijn passend bij een zeer heftig schudincident, zeer forse impact op of tegen het hoofd, of een combinatie van beide. Kleinere krachten, zoals valpartijen van kleine hoogte zoals van een commode, zijn niet passend bij de uitgebreidheid van de netvliesbloedingen. (…)
De uitgebreide netvliesbloedingen, in combinatie met de plooi in het netvlies en de bloeduitstortingen in de oogzenuwen zijn waarschijnlijker bij een contacttrauma, bij schudden (acceleratie-deceleratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of bij een medische aandoening.
Combinatie van bevindingen
Als we de bevindingen bij [naam 1] aan de studieresultaten relateren, dan gaf aanwezigheid van:
- ademhalingsproblemen voorafgaande aan de opname, huidletsels in gelaat of thorax, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (tweezijdig en/of tussen beide hersenhelften), uitgebreide netvliesbloedingen en hersenzwelling of zuurstofschade in de hersenen,
in combinatie met afwezigheid van:
- een complexe schedelbreuk, en enkele gespecificeerde botbreuken met hoge specificiteit voor mishandeling,
een kans op toegebracht letsel van 93%. De combinatie van genoemde bevindingen komt in het onderzoek 20,0 keer vaker voor bij toegebracht hersenletsel dan bij accidenteel hersenletsel. Deze waarde zal naar mijn inschatting bij [naam 1] hoger liggen als alle medische bevindingen worden meegewogen, gegeven onder meer de geconstateerde netvliesplooi en de bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid.
Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [naam 1] , bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de geboorte. (…)
Het is onwaarschijnlijk dat de benodigde krachtsinwerking om de bloeduitstortingen langs de hersenen en in de ogen te veroorzaken, niet tot ernstig hersenletsel zal hebben geleid. Daarmee is een in de tijd gescheiden optreden onaannemelijk. (…)
Het heen en weer schudden van [naam 1] zoals dat mogelijk door de oppasvader zou hebben plaatsgevonden, lijkt in ruime mate onvoldoende krachten te hebben opgeleverd als dit heeft plaatsgehad op een manier zoals voorgedaan door de oppasmoeder tijdens de videoreconstructie.
Geconcludeerd wordt dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een (zeer) forse krachtsinwerking (te weten een forse impact tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident) dan bij een eenvoudige val, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte. De combinatie van medische bevindingen is daarbij waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan een accidentele (zeer) forse krachtsinwerking.
Het is niet mogelijk om het ernstig hersenletsel te verklaren door het in de videoreconstructie getoonde (gevolg van) het omtrekken van het campingbedje en het vallen uit het campingbedje met een val van het kind van de oppasouders op [naam 1] . (…)
Het is onwaarschijnlijk dat de benodigde krachtsinwerking om de bloeduitstortingen langs de hersenen en in de ogen te veroorzaken, niet tot ernstig hersenletsel zal hebben geleid. Daarmee is een in de tijd gescheiden optreden onaannemelijk.’
Ter terechtzitting heeft dr. Karst zijn rapportage toegelicht en benadrukt dat het geheel van bevindingen (het feit dat de bloedingen in meerdere lagen van de hersenen zaten gecombineerd met de netvliesplooi in het linkeroog en de kneuzing van de hersenen), maakt dat er sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking. Theoretisch gezien valt niet uit te sluiten dat er meerdere momenten van geweldsinwerking zijn geweest die elk voor een deel van de letsels hebben gezorgd, maar dat is wel minder aannemelijk. Voornoemde bevindingen wijzen namelijk los van elkaar op ernstig geweldsimpact en het is daarom aannemelijker dat de letsels gecombineerd zijn ontstaan, dus tijdens dezelfde forse krachtsinwerking, dan dat zij afzonderlijk van elkaar zijn ontstaan. Na een dergelijke forse krachtsinwerking treedt immers direct de klinische noodsituatie op.
Karst heeft ter terechtzitting verklaard dat een schudtrauma als solitaire oorzaak voor het ontstaan van het letsel is uitgesloten. Het letsel is het gevolg van forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met schudtrauma.
Conclusie van de rechtbank ten aanzien van de doodsoorzaak
De rechtbank neemt de conclusies van dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Karst over. Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat [naam 1] is overleden aan ernstig hersenletsel dat is ontstaan door een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Dit is letsel van niet-accidentele aard, dus toegebracht letsel. Andere mogelijke oorzaken zijn door dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Karst onderzocht en worden uitgesloten. Gelet op de aard van het letsel is er dus fors geweld toegepast, zodat geen sprake geweest kan zijn van louter onvoorzichtig (culpoos) handelen. Het letsel is dus opzettelijk toegebracht.
De rapportages van drs. Van Gastel en drs. Van Driessche
Door de verdediging zijn rapportages ingebracht van drs. P.M.I. van Driessche, destijds zelfstandig arts-forensisch patholoog en forensisch geneeskundige drs. J. van Gastel. Deze deskundigen komen tot andere bevindingen en conclusies over de ernst en datering van het letsel. De rapportages vormen voor de rechtbank geen reden om de rapporten van dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Karst niet te volgen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Drs. Van Driessche heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling per e-mail laten weten dat hij in de zaak van [naam 1] geen diepgravend onderzoek heeft verricht, buiten het onderzoek dat nodig was om de namens de verdediging te stellen vragen aan dr. Karst te formuleren. Nu drs. Van Driessche zelf al aangeeft dat hij geen gedegen, eigen onderzoek heeft gedaan, zal de rechtbank aan zijn rapportage voorbijgaan.
De rapportage van drs. Van Gastel steunt vooral op de bevindingen van de radiologen en de neuropatholoog. Deze bevindingen zouden -aldus drs. Van Gastel- niet stroken met de bevindingen van dr. Soerdjbalie-Maikoe en dr. Karst. Ook het onderzoek van drs. Van Gastel is naar het oordeel van de rechtbank niet compleet geweest. Zo heeft hij bijvoorbeeld -anders dan dr. Karst- niet de beschikking gehad over de sectiefoto’s. Daarnaast heeft drs. Van Gastel de door de oogpatholoog beschreven letsels aan de ogen van [naam 1] niet in zijn rapportage betrokken (hij noemt alleen dat de oogpatholoog letsels heeft geconstateerd en verbindt daar geen conclusies aan), terwijl dr. Karst uitgebreid heeft gemotiveerd dat deze specifieke letsels juist maken dat sprake moet zijn geweest van forse impact.
Wanneer is dit letsel ontstaan/toegebracht?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld wanneer het letsel toegebracht moet zijn. Ook op dit punt volgt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de conclusies van dr. Karst.
Dr. Karst concludeert in zijn rapport van 31 juli 2019 het volgende:
“Als een krachtsinwerking tot de combinatie van zeer ernstig, fataal verlopen hersenletsel met een kneuzing in het hersenweefsel, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid en uitgebreide netvliesbloedingen in de ogen heeft geleid, dan is de krachtsinwerking zo fors geweest dat het na de krachtsinwerking niet mogelijk zal zijn geweest om normaal te functioneren. Dat wil zeggen: Het zal niet mogelijk zijn geweest om op gebruikelijke wijze te bewegen, te lachen, te brabbelen, contact te zoeken en/of een fles leeg te drinken. Baby’s met ernstig hersenletsel kunnen wel huilgeluiden maken, waarbij omstanders vaak aangeven dat de huilgeluiden hoog of schel en anders dan normaal zijn.
Mocht een moment bepaald kunnen worden waarop sprake was van de beschreven normale gedragingen, dan is het zeer waarschijnlijk dat de benodigde krachtsinwerking die tot het hersenletsel heeft geleid, na die tijd moet hebben plaatsgehad.
Een forse impact van het hoofd tegen een voorwerp of oppervlak, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident, is een mogelijke verklaring voor de genoemde combinatie van bevindingen. Dit zal vrijwel onmiddellijk tot ademhalingsproblemen, slapte en bewustzijnsvermindering leiden.
Op basis van de bevindingen van dr. Karst kan worden geconcludeerd dat de gevolgen van het letsel en daarmee de klinische noodsituatie vrijwel meteen na het toebrengen van het letsel moeten zijn ontstaan. Dit betekent dat eventuele oudere letsels die bij [naam 1] geconstateerd zijn, niet in verband kunnen worden gebracht met het overlijden van [naam 1] . Het voorgaande biedt nog geen antwoord op de vraag wanneer het letsel exact is toegebracht, maar betekent wel dat het letsel moet zijn toegebracht ná het moment dat [naam 1] voor het laatst gezond en goed functionerend is gezien.
[naam 1] is op de dag van zijn overlijden rond 06:00 uur ’s ochtends door zijn moeder naar de oppasouders gebracht. Op dat moment functioneerde [naam 1] normaal en heeft hij in het bijzijn van zijn moeder nog 90 cc uit een fles gedronken. De moeder van [naam 1] heeft rond 06.30 uur de woning van de oppasouders verlaten en ook toen was nog niks aan de hand met [naam 1] . Dit wordt zowel door de moeder van [naam 1] als door [medeverdachte] verklaard. Als het letsel dan al zou zijn toegebracht, zou het op dat moment nog normaal functioneren van [naam 1] volgens dr. Karst onverenigbaar zijn met het geconstateerde letsel. Dit betekent dat het letsel moet zijn ontstaan ná 06:30 uur, dus gedurende de periode dat [naam 1] bij de oppasouders verbleef. Dat betekent dat één van hen of zij beiden, het letsel aan [naam 1] toegebracht moet/moeten hebben.
De rechtbank gaat voorbij aan de opmerking van de verdediging dat de klinische noodsituatie ook al eerder opgetreden kan zijn, maar dat de verdachte en [medeverdachte] de noodsituatie door hun beperkte vermogen niet direct als zodanig hebben opgemerkt. De verdachten hebben zelf twee kinderen en zij hebben beiden verklaard dat [naam 1] die ochtend, ook nadat de moeder van [naam 1] was vertrokken, nog normaal functioneerde: hij maakte oogcontact, dronk, brabbelde en bewoog. Dit gedrag past niet bij een klinische noodsituatie.
Kan bewezen worden dat de verdachte dit letsel heeft toegebracht?
Om het verdere verloop van de ochtend, nadat [naam 1] achter was gebleven bij de oppasouders vast te stellen, zijn de verklaringen van de oppasouders van belang. Het dossier bevat immers geen aanwijzingen dat iemand anders dan de oppasouders en hun kinderen nadien bij [naam 1] in de buurt is geweest. De oppasouders, verdachte en de medeverdachte, zijn dus de enigen die uit eigen waarneming kunnen verklaren hoe de ochtend verder is verlopen. [naam 2] is weliswaar hierover gehoord, maar dit verhoor heeft niks opgeleverd.
Verklaring [verdachte]
De verdachte heeft over het verloop van die ochtend meerdere verklaringen afgelegd. De verklaring die hij tijdens de reconstructie en ter terechtzitting heeft afgelegd luidt als volgt: rond 08:00 uur kwam hij naar beneden. [naam 1] lag toen in het campingbedje in de woonkamer en de kinderen van de verdachte, [naam 3] en [naam 2] , maakten ruzie in de woonkamer. Rond 08:25 uur is [medeverdachte] [naam 3] naar school gaan brengen. [naam 1] lag op dat moment nog steeds in het campingbedje en [naam 2] keek televisie. [verdachte] is naar het toilet gegaan en hoorde toen plotseling dat [naam 2] hem riep. [verdachte] is gaan kijken en zag dat [naam 1] huilde en dat hij had gespuugd. Bij het spuug zat ook bloed. [verdachte] is met [naam 1] naar de badkamer gegaan, die in het verlengde van de woonkamer ligt, en heeft hem daar laten spugen en op zijn rug geklopt. [naam 1] lag met zijn hoofd naar beneden gericht op zijn buik op de onderarm van [verdachte] , terwijl [verdachte] hem op zijn rug klopte. [verdachte] heeft [naam 1] boven de wasbak en boven het bad gehouden. [medeverdachte] kwam thuis toen [verdachte] nog met [naam 1] op de badkamer stond. [verdachte] heeft tegen [medeverdachte] verteld wat er was gebeurd en toen heeft [medeverdachte] [naam 1] overgenomen en hem nagekeken. [medeverdachte] zag niets meer in de mond van [naam 1] zitten en heeft de luier van [naam 1] verschoond. [verdachte] heeft nog even met [naam 1] op zijn schoot gezeten, waarna [naam 1] in het campingbedje is gelegd en [medeverdachte] de honden ging uitlaten. [verdachte] is gaan douchen, terwijl [naam 1] in het campingbedje lag en [naam 2] tv keek. Toen [verdachte] onder de douche stond, hoorde hij plotseling een klap en gehuil. [verdachte] heeft zich vlug afgedroogd en aangekleed en zag toen hij de woonkamer inliep dat het campingbedje was omgevallen. [naam 1] lag een stukje verder op de grond, [naam 2] lag op het lichaam en hoofd van [naam 1] . Tussen hen in lag een speelgoedpop van hard plastic. [verdachte] heeft [naam 2] naar de bank gestuurd en [naam 1] nagekeken. [naam 1] huilde. [verdachte] kon niets vreemds aan [naam 1] ontdekken. Hij heeft [naam 1] getroost en hem, toen hij weer rustig was, terug in het campingbedje gelegd. Op het moment dat [medeverdachte] thuiskwam met de honden, zat [verdachte] op de bank samen met [naam 2] . [medeverdachte] keek nog in het campingbedje naar [naam 1] . [naam 1] was wakker en aan het brabbelen. [medeverdachte] is ook op de bank komen zitten en ze hebben samen tv gekeken naar het programma “Thomas de Stoomlocomotief”. Op een gegeven moment zag [verdachte] dat [naam 1] buik niet meer omhoog ging. [medeverdachte] heeft [naam 1] uit het campingbedje gepakt en [verdachte] heeft geprobeerd de vader van [naam 1] te bellen.
Verklaring [medeverdachte]
Verdachte [medeverdachte] heeft over het verloop van die ochtend meerdere verklaringen afgelegd. De verklaring die zij tijdens de reconstructie heeft afgelegd luidt als volgt: [naam 1] werd rond 06:00 uur gebracht met blauwe handjes en een lijkwit, koud gezicht. De moeder van [naam 1] was op dat moment erg gestrest. De moeder van [naam 1] heeft [naam 1] rond 06:15 uur nog een fles gegeven, waar [naam 1] ongeveer 90 cc van heeft opgedronken. Van het restant uit de fles is pap gemaakt. [naam 1] heeft nog ongeveer zes lepels pap gegeten. Nadat de moeder van [naam 1] de woning rond 06:30 uur verlaten had, is [naam 1] in het campingbedje in de woonkamer gelegd. Op dat moment waren de handjes van [naam 1] niet meer blauw en was zijn gezichtje ook weer bijgetrokken. [naam 1] is in slaap gevallen en [medeverdachte] is haar eigen kinderen gaan douchen. Rond 08:25 uur is [medeverdachte] [naam 3] naar school gaan brengen. Verdachte en [naam 2] waren toen in de woonkamer. [naam 1] lag op dat moment nog steeds in het campingbedje. Hij lag op zijn rug, was wakker, bewoog en vertoonde normaal babygedrag.
Toen [medeverdachte] terugkwam van school, ongeveer 5 minuten later, lag [naam 1] nog steeds in het campingbedje. [naam 1] was wakker en actief: hij speelde met de speeltjes die in het campingbedje lagen. [medeverdachte] is vervolgens, rond 08:45 uur, de honden gaan uitlaten. Rond 09:15 uur kwam [medeverdachte] thuis met de honden en toen stond [verdachte] in de keuken met [naam 1] op zijn arm. In de keuken lag een slabbetje met bloed en [verdachte] bewoog met [naam 1] . Hij schudde licht met [naam 1] en staarde recht vooruit. [medeverdachte] zei een paar keer ‘hou op ermee’ en ‘geef [naam 1] eens aan mij’ en kon uiteindelijk [naam 1] overnemen. Ze keek in het mondje van [naam 1] om te kijken of alles in orde was. Vervolgens is ze met [naam 1] naar de bank gelopen en heeft ze hem verschoond. [naam 1] functioneerde normaal. Vervolgens is [naam 1] in het campingbedje gelegd. [naam 1] was aan het brabbelen en spelen. [medeverdachte] en [verdachte] zijn toen samen met zoon [naam 2] het programma “Thomas de Stoomlocomotief” gaan kijken. Toen [verdachte] op enig moment opstond om in de keuken een boterham voor [naam 2] te gaan maken, zei hij dat [naam 1] buik niet meer op en neer ging. [medeverdachte] heeft [naam 1] vervolgens uit het bedje gepakt en daarna zijn achtereenvolgens de vader van [naam 1] , de moeder van [naam 1] , de huisarts en 112 gebeld. [medeverdachte] voelde dat de armpjes en beentjes van [naam 1] koud waren. Zijn hoofdje was nog warm en zij voelde nog hartslag in zijn nek. [medeverdachte] is begonnen met het reanimeren van [naam 1] totdat de hulpdiensten ter plaatse waren en de reanimatie van haar overnamen.
Uit het politieonderzoek blijkt dat [naam 3] die dag op tijd op school was. De school begon om 08:30 uur. Verder blijkt uit onderzoek aan de telefoons van verdachten dat de telefoon van [medeverdachte] om 09:16 uur weer contact heeft gemaakt met het wifi-netwerk. Dit vormt een aanwijzing dat zij rond die tijd is teruggekomen van het uitlaten van de honden. Het televisieprogramma “Thomas de Stoomlocomotief” werd die dag uitgezonden tussen 09:16 uur en 09:27 uur. Verder blijkt uit de telefoongegevens dat om 09:28 uur telefonisch contact is opgenomen met de vader van [naam 1] en dat om 09:40 uur 112 is gebeld.
Conclusie
De rechtbank constateert dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] op meerdere punten niet met elkaar overeenstemmen.
Wat beiden echter wél verklaren is dat op het moment dat zij met [naam 2] naar “Thomas de Stoomlocomotief” gingen kijken, dus om ongeveer 09.16 uur, [naam 1] nog rustig in zijn
bedje lag en nog speelde en brabbelde. Gelet op de bevindingen en conclusies van dr. Karst moet, indien beiden op dit punt de waarheid spreken, het letsel dus hierná zijn toegebracht. Immers dr. Karst heeft aangegeven dat ná het toebrengen van het letsel brabbelen en spelen niet meer mogelijk is geweest.
Dit zou ook betekenen dat beide oppasouders in de woning aanwezig waren toen het letsel werd toegebracht. Letsel dat is ontstaan door een forse krachtsinwerking op het hoofdje van [naam 1] , eventueel gecombineerd met het schudden van [naam 1] .
De officier van justitie heeft aangegeven dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] het fatale letsel heeft toegebracht. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaring van [verdachte] inhoudende dat hij “met [naam 1] gerammeld” zou hebben, verwijzende naar het incident in de badkamer.
Behalve dat het schudden alléén van [naam 1] het ontstane letsel niet verklaart en geen van beiden iets zegt over tegen [naam 1] overig gepleegd geweld zoals opgenomen in de tenlastelegging, spreekt het overige bewijs ook tegen dat toen op dát moment het fatale letsel is ontstaan. Immers beide verdachten verklaren dat ná dit “schudincident” [naam 1] nog gebrabbeld en gespeeld heeft, hetgeen niet verenigbaar is met het letsel als gevolg waarvan [naam 1] is overleden.
Wat zich in het laatste kwartier voorafgaand aan het telefonisch contact met de vader van [naam 1] heeft afgespeeld, blijft onduidelijk. Het lijkt erop dat [verdachte] en [medeverdachte] niet het hele verhaal vertellen. De rechtbank kan echter niet vaststellen wie nu wat verzwijgt. En hoewel de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat het letsel moet zijn ontstaan tijdens de uren dat [naam 1] bij [verdachte] en [medeverdachte] is geweest, heeft dit tot gevolg dat de rechtbank niet kan vaststellen wie van hen het fatale letsel aan [naam 1] heeft toegebracht. Evenmin bevat het dossier enig bewijs dat [verdachte] en [medeverdachte] dit samen hebben gedaan.
Dit heeft dit tot gevolg dat zij beiden, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, moeten worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde varianten van betrokkenheid bij de dood van [naam 1] .
De rechtbank realiseert zich dat het voor de nabestaanden van [naam 1] een zeer onbevredigende uitkomst is, omdat deze vrijspraak ook de dader of daders betreft. Duidelijk geworden is immers dat [naam 1] als gevolg van geweld is overleden en dat dit geweld moet zijn toegepast gedurende de tijd dat hij bij [verdachte] en [medeverdachte] verbleef. Een van hen is of beiden zijn dus verantwoordelijk voor de dood van [naam 1] . De enige methode om dan de verantwoordelijke(n) te bestraffen, is beiden te veroordelen. Dan is zeker dat de dader bestraft wordt. Maar dan staat ook vast dat mogelijk iemand die part noch deel aan het gebeuren had, wordt veroordeeld en dat zou niet terecht zijn. Om te komen tot een veroordeling moet een dader met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan te wijzen zijn. En dat kan de rechtbank hier niet. Daarvoor ontbreekt het bewijs.

5.De benadeelde partijen

De ouders van [naam 1] ( [naam 4] en [naam 5] ) hebben zich beiden als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vorderen ieder wegens immateriële schade in de vorm van shockschade een bedrag van € 30.000,00.
De verdachte wordt vrijgesproken en dat betekent dat de benadeelde partijen niet in hun vordering kunnen worden ontvangen. De benadeelde partijen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.
In verband met de bijzondere omstandigheden in deze zaak, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

6.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop 9 voorwerpen, te weten: 1 buisje plasma, 1 buisje serum, 1 rompertje, 1 shirt, 1 dekentje uit de maxi cosi, 1 babyfles, 1 fles babyvoeding, 1 slabber met bloedsporen en 1 matrasovertrek van het campingbedje.
De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich er niet (meer) tegen verzet dat de op de beslaglijst vermelde goederen worden teruggegeven, zodat deze goederen kunnen worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt.

7.De voorlopige hechtenis

Gelet op het bepaalde in artikel 72, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, zal de
rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen en komt zij niet meer toe aan het beslissen op de vordering van de officier van justitie tot het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde;
Benadeelde partijen
  • verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
  • verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt:
  • 1 STK Buis – 1012375 – buisje plasma;
  • 1 STK Buis – 1012348 – buisje serum;
  • 1 STK Kleding – 994312 – rompertje;
  • 1 STK Shirt – 995225;
  • 1 STK Deken – 995223 – dekentje uit maxi cosi;
  • 1 FLS Fles – 995224 – babyflesje;
  • 1 FLS Fles – 995231 – fles babyvoeding;
  • 1 STK Kleding – 995227 – slabber met bloedsporen;
  • 1 STK Matras – 995233 – matras overtrek van campingbedje.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.M. Beije en
mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 11 oktober 2017 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [naam 1] (geboren op [geboortegegevens 2] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal (telkens) die [naam 1] (met kracht) zonder ondersteuning van het hoofd heen en weer te schudden en/of te bewegen en/of (stevig) vast te pakken en/of vast te houden en/of (met kracht) op het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] te slaan en/of te kloppen en/of aan de oren van die [naam 1] te trekken en/of het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een hard voorwerp en/of hard oppervlak te slaan en/of te duwen en/of met een hard voorwerp tegen het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] te slaan en/of de mond en/of de neus van die [naam 1] dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden en/of druk op het gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] uit te oefenen, in elk geval op enigerlei wijze (fors) stomp en/of botsend en/of drukkend geweld op het lichaam van die [naam 1] uit te oefenen;
(art 287 Sr)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 11 oktober 2017 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een kind dat hij toen aldaar verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [naam 1] (geboren op [geboortegegevens 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meerdere bloedingen en/of bloeduitstortingen in de ogen en/of de oren en/of de hersenvliezen en/of spieren en/of in het ruggenmerg en/of een kneuzing in de linker hersenhelft, in elk geval een ernstig hoofdletsel/hoofdtrauma en/of een schudtrauma) heeft toegebracht,
door meermalen, althans eenmaal (telkens) die [naam 1] (met kracht) zonder ondersteuning van het hoofd heen en weer te schudden en/of te bewegen en/of (stevig) vast te pakken en/of vast te houden en/of (met kracht) op het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] te slaan en/of te kloppen en/of aan de oren van die [naam 1] te trekken en/of het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een hard voorwerp en/of hard oppervlak te slaan en/of te duwen en/of met een hard voorwerp tegen het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] te slaan en/of de mond en/of de neus van die [naam 1] dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden en/of druk op het gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] uit te oefenen, in elk geval op enigerlei wijze (fors) stomp en/of botsend en/of drukkend geweld op het lichaam van die [naam 1] uit te oefenen, terwijl het vorenomschreven feit de dood van voornoemde [naam 1] ten gevolge heeft gehad;
(art 304 Sr, art 302 lid 1 Sr, art 302 lid 2 Sr)
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 11 oktober 2017 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [naam 1] (geboren op [geboortegegevens 2] ), heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (telkens) die [naam 1] (met kracht) zonder ondersteuning van het hoofd heen en weer te schudden en/of te bewegen en/of (stevig) vast te pakken en/of vast te houden en/of (met kracht) op het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] te slaan en/of te kloppen en/of aan de oren van die [naam 1] te trekken en/of het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een hard voorwerp en/of hard oppervlak te slaan en/of te duwen en/of met een hard voorwerp tegen het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] te slaan en/of de mond en/of de neus van die [naam 1] dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden en/of druk op het gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] uit te oefenen, in elk geval op enigerlei wijze (fors) stomp en/of botsend en/of drukkend geweld op het lichaam van die [naam 1] uit te oefenen, terwijl het vorenomschreven feit de dood van voornoemde [naam 1] ten gevolge heeft gehad;
(art 304 Sr, art 300 lid 1 Sr, art 300 lid 3 Sr)
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 11 oktober 2017 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend en/of nalatig een kind, te weten [naam 1] (geboren op [geboortegegevens 2] ) meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) zonder ondersteuning van het hoofd heen en weer heeft geschud en/of bewogen en/of (stevig) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (met kracht) op het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] heeft geslagen en/of geklopt en/of aan de oren van die [naam 1] heeft getrokken en/of met het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] tegen een hard voorwerp en/of hard oppervlak heeft geslagen en/of geduwd en/of met een hard voorwerp tegen het hoofd, althans het lichaam van die [naam 1] heeft geslagen en/of de mond en/of de neus van die [naam 1] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of druk op het gezicht, althans het lichaam van die [naam 1] heeft uitgeoefend, in elk geval op enigerlei wijze (fors) stomp en/of botsend en/of drukkend geweld op het lichaam van die [naam 1] heeft uitgeoefend en/of die [naam 1] niet tijdig naar een dokter en/of een ziekenhuis heeft gebracht en/of heeft nagelaten tijdig adequate (medische) hulp in te schakelen en/of die [naam 1] in een situatie heeft gebracht en/of gelaten die voor zijn gezondheid en/of zijn welbevinden gevaarlijk en/of schadelijk en/of levensbedreigend was, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat voornoemde [naam 1] is overleden;
(art 307 lid 1 Sr, art 307 lid 2 Sr)