10.2.In artikel 10.1, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan is bepaald dat de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden bestemd zijn voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’ gezondheidszorg is toegestaan. Niet in geschil is dat het voorgenomen gebruik hier niet binnen past omdat dit niet valt onder de verbijzondering ‘gezondheidszorg’. Verweerder stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat in de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning duidelijk is omschreven wat de gebruikswijziging inhoudt. Het etiket (in de vorm van een bestemmingsnaam) dat hier vervolgens al dan niet op wordt geplakt, doet daaraan niet af. De betreffende gebruikswijziging is in het besluit voldoende gemotiveerd. Reeds om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van horeca, omdat de activiteiten gericht zijn op het ondersteunen van meisjes in hun middelbare schoolfase en het ondersteunen van hun ouders, waarbij naschoolse opvang en overnachting wordt geboden. Deze activiteiten zijn in redelijkheid te scharen onder sociale en maatschappelijke dienstverlening. Dat bij deze overnachting ook het verstrekken van maaltijden aan deze meisjes is inbegrepen, maakt niet dat sprake is van horeca, mede omdat het jeugdverblijf niet openbaar toegankelijk is. De gegeven benaming dekt in dit geval dus de lading, in tegenstelling tot de benaming ‘horeca’ die immers bijvoorbeeld een openbaar toegankelijk hotel of restaurant zou suggereren. De beroepsgrond slaagt niet.
Aantal aanwezige personen
11. Eiser stelt dat aan de omgevingsvergunning ten onrechte geen voorschriften zijn verbonden die het aantal aanwezige personen tot 26 ( maandag t/m vrijdag) respectievelijk 42 (zaterdag en zondag) beperken.
12. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit in voldoende mate dat de omgevingsvergunning is verleend voor niet meer dan de door eiser genoemde aantallen personen, zodat het daarvan vastleggen in voorschriften niet noodzakelijk is. In de omgevingsvergunning (onderdeel 1, gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan) is immers opgenomen dat er van maandag tot en met vrijdag maximaal 26 personen aanwezig zijn (kinderen en maximaal 3 begeleiders), alsmede dat in het weekend 42 mensen (maximaal 25 volwassenen en 17 kinderen) aanwezig kunnen zijn. Blijkens de omgevingsvergunning (onderdeel 2, brandveilig gebruik) moet het pand overeenkomstig de omgevingsvergunning in gebruik worden genomen. In het ontruimingsplan, dat als bijbehorend stuk bij de omgevingsvergunning is opgenomen, is in paragraaf 4.2 opgenomen dat maandag t/m vrijdag maximaal 26 personen (personeel en gasten) aanwezig mogen zijn en zaterdag en zondag maximaal 42.
De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser stelt dat er in de buurt niet genoeg parkeergelegenheden zijn om de aangegeven parkeervraag op te kunnen vangen.
14. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er 13 parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn voor personeel en vrijwilligers, inclusief bezoekers. Door de week zijn er maximaal 26 personen aanwezig, waarvan maximaal 3 begeleiders per dag. Gelet op de leeftijd van de doelgroep (12-18 jaar) zal er weinig van de auto gebruik worden gemaakt en is er daarom nauwelijks behoefte aan parkeergelegenheid. De meisjes komen uit de regio Venlo en komen naar verwachting met de fiets of het openbaar vervoer.
In het weekend kunnen activiteiten worden georganiseerd in het pand voor cursussen en bijeenkomsten waarbij maximaal 42 personen aanwezig zijn in het gebouw. Maximaal 25 personen van deze 42 zijn volwassenen en kunnen dus in het bezit zijn van een rijbewijs, de overige personen zijn kinderen die niet in het bezit zijn van een rijbewijs. Op grond van de CROW aanbevelingen is voor het plan sprake van een parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen per 10 bezoekers, uitgaande van de aanbevelingen die gelden voor sterk stedelijk gebied, schil centrum (op basis van de functie avondschool). In het geval van 25 volwassenen betekent dit dat er 13 parkeerplaatsen nodig zijn in het weekend en die zijn beschikbaar, zodat aan de parkeernorm op basis van de CROW wordt voldaan, aldus verweerder.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit hiermee niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de parkeernorm. Daarbij is ook relevant dat op grond van het bestemmingsplan ter plaatse reeds een functie met parkeerbehoefte is toegestaan en dat in redelijkheid niet hoeft te worden verwacht dat de gebruikswijziging tot een grotere parkeervraag zal leiden dan de direct toegestane gebruiksmogelijkheden ingevolge de maatschappelijke bestemming.
De bij de berekening betrokken aantallen personen zijn, zoals hiervoor onder 12 al overwogen, voldoende vastgelegd in de omgevingsvergunning, die ook ziet op het aantal personen dat in verband met de brandveiligheid aanwezig mag zijn. Eiser heeft met de enkele, niet nader onderbouwde, stelling, dat er in de buurt onvoldoende parkeergelegenheden zijn, niet aannemelijk gemaakt dat verweerders standpunt onjuist is, temeer omdat het parkeren geheel op eigen terrein plaatsvindt. De rechtbank is niet gebleken dat eisers vrees voor parkeeroverlast terecht is, zodat verweerder hierin terecht geen reden heeft gezien de omgevingsvergunning te weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Volgens eiser komt de verkeersveiligheid in de knel doordat er niet genoeg parkeergelegenheden zijn.
17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verwachting is dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt ten opzichte van de huidige planologische situatie, omdat naschoolse opvang, logies en mogelijke bijeenkomsten niet meer autoritten opleveren dan het huidig toegestane gebruik van het pand voor maatschappelijke gezondheidszorg. De in het bestreden besluit berekende aantallen vervoersbewegingen zijn volgens verweerder passend en aanvaardbaar voor een gemengd gebied ter plaatse (wonen/werken).
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van wat thans planologisch mogelijk is, niet zal toenemen. Gelet op hetgeen onder 15 is overwogen en het niet door eiser betwiste standpunt van verweerder dat het aantal vervoersbewegingen niet toeneemt, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de verkeersveiligheid in gevaar komt door het plan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leefbaarheid en veiligheid wijk
19. Eiser stelt dat een islamitisch meisjesinternaat niet bijdraagt aan de sociale opbouw van de wijk en niet leidt tot integratie maar juist tot segregatie. Dit komt de leefbaarheid en veiligheid van de wijk niet ten goede, terwijl de gemeente Venlo in partnerschap met de woningcorporaties en de provincie Limburg wil komen tot een langjarige integrale aanpak die de leefbaarheid en veiligheid van de wijk gaat verbeteren. Thans is de wijk al onveilig vanwege schietincidenten, veel hangjongeren en druggerelateerde overlast. Eiser vreest voor verergering van de sociale problematiek en onveiligheid in de wijk. Er worden meisjes gehuisvest die behoren tot een soennitische stroming, terwijl twee deuren verderop een sjiitische stroming is gehuisvest. Er zijn 91 zienswijzen ingediend tegen de ontwerp omgevingsvergunning en meer dan 300 handtekeningen verzameld tegen het initiatief. Verweerder heeft geen gedetailleerde onderbouwing gegeven waarom dit met voldoende gewicht is gewogen.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en in de Nota van zienswijzen voldoende heeft gemotiveerd dat het gebruik van het gebouw niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van eisers woon- en leefklimaat en dat er geen onevenredig nadelige gevolgen voor de omgeving zullen zijn. Het bieden van naschoolse opvang, huiswerkbegeleiding en andere onderwijsondersteunende activiteiten in een bestaand pand aan meisjes tussen de 12 en 18 jaar heeft naar redelijkerwijs mag worden verwacht geen gevolgen voor de veiligheid in de omgeving.
Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de verwachte onveiligheid niet zozeer op hemzelf betrekking heeft, maar dat hij het gevoel heeft dat dit te kort doet aan de meisjes en de spanningen tussen de geloofsstromingen die er nu al zijn. De rechtbank overweegt dat eisers beroepsgrond niet nader onderbouwd is en daarmee vooral berust op subjectieve gevoelens en veronderstellingen. Welke vorm van onveiligheid eiser precies vreest is voor de rechtbank ook onduidelijk gebleven. Het bieden van naschoolse opvang met overnachting aan meisjes in de tienerleeftijd is niet van zodanige aard dat op voorhand al geconcludeerd zou moeten worden dat daarvoor geen vergunning kan worden verleend omdat dit tot onveilige situaties zal leiden, ook niet als in de directe nabijheid een andere geloofsstroming gehuisvest is. Ook op grond van het bestemmingsplan zou bovendien een functie met een islamitisch-soennitische doelgroep zich hier kunnen vestigen, omdat ook het bestemmingsplan vanzelfsprekend hierover geen regels bevat en ook niet mag bevatten. De doelgroep kan ook gelet daarop geen grond voor weigering van de omgevingsvergunning opleveren.
Verder heeft verweerder in redelijkheid gesteld dat er vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt geen belemmeringen zijn voor het plan omdat vergunninghouder uitdrukkelijk heeft aangegeven om een actieve, positieve rol te (willen) spelen in het wijkproces, nog daargelaten de vraag of het wel of niet een bijdrage leveren aan de sociale omstandigheden in een wijk een ruimtelijk aspect betreft dat een rol kan spelen bij de beoordeling van de aanvraag. Afkomst, taal, geloofsovertuiging en integratie zijn in ieder geval geen ruimtelijk relevante aspecten die een rol kunnen spelen in de belangenafweging bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Dergelijke aspecten wel een rol laten spelen zou in beginsel strijd opleveren met het in de Grondwet en internationale verdragen neergelegde discriminatieverbod, nog daargelaten dat er zoals hiervoor overwogen geen objectieve aanleiding is om deze aspecten een rol te laten spelen.
De beroepsgrond slaagt niet.
21. Geen van de beroepsgronden slaagt. Dat betekent dat het beroep ongegrond is.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.