3.3Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Enig misdrijf
De rechtbank stelt vast dat er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen enerzijds de tenlastegelegde geldbedragen en anderzijds een bepaald misdrijf. De rechtbank zal daarom, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moeten beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Bewijsvermoeden
De rechtbank is van oordeel dat er een vermoeden is van witwassen om de navolgende redenen.
De verdachte genoot vermoedelijk geen legaal inkomen; de loonstroken en jaaropgaven die zij heeft overhandigd, bleken vervalst.Uit onderzoek naar de rekeningnummers van de verdachte is gebleken dat er vele contante stortingen plaatsvonden op de rekeningen. De rekeningen werd niet of nauwelijks gebruikt voor bijvoorbeeld boodschappen.Uit het getuigenverhoor van [getuige 1] , de zoon van de verdachte, blijkt dat de verdachte zijn pilotenopleiding betaalde. Uit onderzoek van de politie blijkt dat een gemiddelde pilotenopleiding ongeveer € 100.000 kost.Er is bij de verdachte een grote hoeveelheid contant geld gevonden, verdeeld over twee kluizen waarvan er een niet op haar naam stond.Deze grote hoeveelheid contant geld bestond met name uit zeer grote en veel kleine coupures. Ten slotte zijn er aanwijzingen dat de verdachte langdurig betrokken is geweest bij hennepteelt in zowel Nederland als daarbuiten.
Nu er een vermoeden van witwassen is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij voor de herkomst van de geldbedragen een verklaring geeft die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over de herkomst van de aangetroffen geldbedragen. Bij de politieverhoren in juli 2014 heeft zij onder meer verklaard dat zij een appartement van haar ouders heeft gekregen en voor € 90.000,- heeft verkocht. In die verhoren kon ze geen verklaring geven voor het overige geld in de kluis in Heerlen. Het geld van de kluis in Venlo zou deels een belastingteruggave betreffen en daarnaast zou een bedrag tot € 200.000,- aan haar in bewaring zijn gegeven door [getuige 2] , die het geld zou hebben willen aanwenden om een vrachtwagen te kopen in Nederland.
Het namens haar ingediende klaagschrift tegen het beslag van 3 november 2014 bevat wel een verklaring voor het resterende bedrag in de Heerlense kluis: de verdachte heeft geldbedragen variërend in grootte van € 10.000,- tot € 15.000,- als geschenken ontvangen van [getuige 3] , met wie zij een liefdesrelatie had. Dat correspondeert met een email die zij overgelegd heeft en waarin deze bedragen door [getuige 3] , als schrijver van de email, zijn genoemd. Het totaal van die schenking bedroeg € 130.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring over de herkomst van de geldbedragen heeft gegeven.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaringen van de verdachte. Onder meer [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn als getuigen gehoord.
Uit deze verhoren blijkt dat de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] op essentiële onderdelen afwijken van die van de verdachte. Enkele van de meest opvallende verschillen zijn de navolgende. [getuige 2] heeft verklaard dat hij een zevental bedragen contant aan de verdachte in haar woning in Venlo heeft overhandigd in de periode van december 2013 - februari 2014.De verdachte zelf had verklaard dat het bedrag niet aan haarzelf maar aan haar zoon [getuige 1] is overhandigd in februari 2014 omdat zij destijds in Servië was, dat zij het geld nooit heeft gezien en dat het om een bedrag ineens ging. Ook corresponderen de kwitanties die [getuige 2] heeft overhandigd niet met de data, zoals bijgehouden door de bank, waarop de kluis is bezocht waarin het geld is gedeponeerd. De overeenkomst die over de bewaargeving is opgemaakt dateert van na de datum waarop volgens [getuige 2] het laatste bedrag in ontvangst is genomen.[getuige 1] heeft verklaard nooit enig geldbedrag in ontvangst te hebben genomen.Ten slotte is in de kluis niet een bedrag van € 200.000,- aangetroffen, dat in bewaring zou zijn gegeven, maar een lager bedrag van € 169.120,-.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij een relatie had met de verdachte en dat hij na 2012 bedragen van € 15.000,- tot € 30.000,- tot in totaal € 130.000,- aan de verdachte heeft geleend omdat zij een horecagelegenheid wilde openen.Dat past niet bij de verklaring dat het ging om schenkingen binnen de liefdesrelatie tussen de verdachte en [getuige 3] van bedragen van € 10.000,- tot € 15.000,-, zoals de verdachte die gaf en onderbouwde met een e-mail die bij het klaagschrift is gevoegd, waarin [getuige 3] een en ander zou hebben bevestigd.
Dat deze email door [getuige 3] zou zijn geschreven, is niet aannemelijk gemaakt. De mail is verstuurd vanaf het mailadres [e-mailadres] . [getuige 3] spreekt in zijn verhoor het vermoeden uit dat dit het emailadres is van [getuige 4] , de zwager van de verdachte.
Conclusies
De rechtbank stelt mede op basis van de resultaten van het nader onderzoek van het openbaar ministerie vast dat de getuigenverklaringen op belangrijke onderdelen afwijken van de verklaringen van de verdachte. Voorts zijn er diverse ongerijmdheden die bijdragen aan de overtuiging bij de rechtbank dat de verklaringen op fictieve omstandigheden berusten. Zo is er geen plausibele bedrijfseconomische ratio die zou kunnen verklaren waarom [getuige 2] aan de verdachte € 200.000,- in contanten zou overhandigen om voor hem te bewaren. [getuige 2] is bovendien bekend met het feit dat het geld uit de kluizen in beslag is genomen en heeft desondanks geen enkele stap gezet om dit terug te krijgen, wat zou betekenen dat hij zich al bijna zeven jaar zonder vorm van protest neerlegt bij het verlies van een bedrag van € 200.000,-.
Bij de verklaring van [getuige 3] valt op dat de verdachte hier pas mee kwam maanden nadat zij bij het verhoor tegen de politie verklaarde dat zij geen schenkingen had ontvangen, anders dan het appartement van haar ouders. Er is verder geen geloofwaardige verklaring voor het gegeven dat [getuige 3] de geldbedragen aan een vrachtwagenchauffeur zou hebben meegegeven om aan de verdachte te overhandigen, in plaats van deze via de bank over te boeken of aan haarzelf te overhandigen bij gelegenheid van hun ontmoetingen. Al even ongerijmd is dat de verdachte in 2015 een bedrag van € 1.538,- aan [getuige 3] overmaakte omdat hij contant geld nodig had, terwijl [getuige 3] juist verklaarde dat hij een zeer bemiddeld man was dankzij een erfenis en werkzaamheden als makelaar en over ampele hoeveelheden contant geld beschikte.
Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaringen van de verdachte over gelden die afkomstig zouden zijn van [getuige 2] en [getuige 3] bij nadere beschouwing als hoogst onwaarschijnlijk en op punten gefalsifieerd aanmerkt.
Datzelfde lot treft ook haar verklaring over de verkoop van het appartement. Deze wordt enkel onderbouwd met (niet gewaarmerkte kopieën van) akten die de verdachte heeft aangeleverd. Het betreft hier onder meer documenten waarop een stempel is gezet van dezelfde advocaat als diegene die de overeenkomst tot bewaargeving tussen [getuige 2] en de verdachte zou hebben opgesteld. De rechtbank heeft op basis van alle tegenstrijdigheden en ongerijmdheden vastgesteld dat het daarbij om een fictieve overeenkomst ging, bedoeld om witwassen van de gelden in de Venlose kluis te verhullen. Dat impliceert dat de verdachte een valselijk opgemaakte overeenkomst heeft overgelegd en dat [getuige 2] valse kwitanties heeft overhandigd om zodoende aan de verklaring van de verdachte meer overtuigingskracht te geven. Ook de loonstroken en jaaropgaven die de verdachte heeft overgelegd bleken valselijk opgemaakt of vervalst. Gelet op deze gang van zaken hecht de rechtbank evenmin geloof aan de echtheid van de documenten die de schenking en daaropvolgende verkoop van de woning zouden moeten aantonen. Daarbij komt nog dat er geen redelijke verklaring is waarom de koopsom van het appartement contant en in euro’s zou zijn betaald in Venlo zoals de verdachte heeft verklaard, terwijl het appartement is gelegen in Servië en de persoon die als koper wordt genoemd, een man op leeftijd betrof die in Servië woonachtig was. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat zij het geld van de verkoop van het appartement apart heeft weggelegd en dat het kleine coupures zou betreffen, terwijl het gehele bedrag in de kluis bij elkaar in een zak is aangetroffen en het onder meer 237 bankbiljetten van € 500,- betrof.
Op grond van de resultaten van het onderzoek van het openbaar ministerie kan dan ook met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben. Nu de rechtbank de verklaringen van de verdachte als hoogst onwaarschijnlijk aanmerkt, kan het niet anders zijn dan dat de gelden die de verdachte voorhanden had, middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
Feit 1 betreft de gelden die gevonden zijn in de kluis in Heerlen. Deze kluis stond niet op naam van de verdachte, maar op naam van [naam 2] , de moeder van de toenmalige partner van de verdachte. Daardoor zou bij een enkele bevraging van de rekeningen of tegoeden van de verdachte het bestaan van deze kluis niet aan het licht zijn gekomen. Het sleutelnummer van de sleutel van deze kluis was bovendien onleesbaar gemaakt zodat bij het aantreffen van de kluissleutel bij de verdachte de locatie van de kluis niet bekend zou worden.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het geld niet alleen voorhanden heeft gehad op 7 juli 2014, maar ook dat zij door het opbergen van het geld in de kluis van een onverdacht persoon heeft getracht de criminele herkomst hiervan te verhullen.
Feit 2 betreft het geld in de kluis in Venlo die op naam stond van de verdachte zelf. Van dit geld acht de rechtbank (enkel) bewezen dat de verdachte dit op 8 juli 2014 voorhanden had.