ECLI:NL:RBLIM:2021:1085

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
C/03/281899 / FA RK 20-3182
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder wegens verslavingsproblematiek en onvermogen tot zorg voor de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 februari 2021 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De kinderen zijn jarenlang bij de moeder opgegroeid, maar door haar verslavingsproblematiek was zij niet in staat om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet over de noodzakelijke opvoedingsvaardigheden beschikt en niet in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen zijn inmiddels onder toezicht gesteld en verblijven bij de vader, waar zij zich positief ontwikkelen. Ondanks intensieve opvoedingsondersteuning is de moeder er niet in geslaagd om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is in het belang van de kinderen, die recht hebben op duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoeding. De moeder blijft echter belangrijk in het leven van de kinderen, en de rechtbank benadrukt dat de omgangsregeling goed moet blijven verlopen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Zaaknummer: C/03/281899 / FA RK 20-3182
Beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van:
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost-Nederland,
hierna te noemen: de raad,
locatie Maastricht,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 25 augustus 2020, binnengekomen bij de griffie op 26 augustus 2020;
  • de aanvullende stukken van de raad van 4 september 2020, binnengekomen bij de griffie op 8 september 2020.
Ter mondelinge behandeling van 28 januari 2021 heeft de rechtbank de zaak met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de raad.
De moeder, de minderjarige [minderjarige 1] en de minderjarige [minderjarige 2] , hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn niet verschenen ter mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar verblijven op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader.
2.2.
Bij beschikking van 21 juni 2018 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI). Bij beschikking van 25 oktober 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend bij de vader. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd.
2.3.
Bij beschikking van 6 maart 2020 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verlengd tot 21 maart 2021.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de moeder te beëindigen.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de raad dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn jarenlang opgegroeid bij de moeder. De moeder is echter als gevolg van een alcohol- en medicijnenverslaving niet in staat gebleken de kinderen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De persoonlijke problematiek van de moeder heeft een grote impact gehad op de ontwikkeling van de kinderen. Zo heeft [minderjarige 1] jarenlang een vaderrol op zich genomen ten opzichte van [minderjarige 2] en was [minderjarige 2] gedurende lange tijd minder zelfstandig dan verwacht mocht worden op basis van zijn leeftijd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds september 2018 bij de vader. De vader is in staat de kinderen een passend opvoedingsklimaat te bieden en de kinderen maken sinds zij bij de vader verblijven een gezonde ontwikkeling door. Zij doen het goed op school en hebben hobby’s en een bijbaan die passend zijn bij hun leeftijdsfase. De afgelopen jaren is in het kader van de ondertoezichtstelling geprobeerd om toe te werken naar de thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het is de moeder echter niet gelukt om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de noodzakelijke stappen te zetten om de thuisplaatsing van de kinderen mogelijk te maken. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] hebben momenteel begeleide contacten met de moeder en het is tot op heden nog niet mogelijk gebleken om toe te werken naar onbegeleide contacten. De moeder is onvoldoende leerbaar gebleken om de adviezen van de hulpverlening langdurig om te zetten in handelen en zodoende een verandering te bewerkstelligen in haar opvoedingsomgeving. De moeder heeft bovendien geen invulling gegeven aan het belangrijkste doel in het kader van de ondertoezichtstelling, nu zij een klinische opname in verband met een traject tot detoxificatie weigert. Zij heeft bovendien geen toestemming aan Mondriaan om haar behandelgegevens te delen met de GI en het is momenteel zelfs onduidelijk of het FACT-team van Mondriaan nog wel bij de moeder is betrokken. De moeder heeft weliswaar te kennen gegeven dat niet langer sprake is van overmatig alcohol- en medicijnengebruik, maar dit kan niet worden bevestigd door derden. Het perspectief van de kinderen ligt bij de vader. De moeder wil echter graag dat de kinderen in ieder geval de helft van de tijd weer bij haar komen wonen en belast de kinderen voortdurend met deze wens. De kinderen hebben recht op duidelijkheid rondom hun perspectief. De beëindiging van het gezag van de moeder is daarom noodzakelijk.
3.2.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.
3.3.
De vader verklaart dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds september 2018 in zijn gezin wonen. De kinderen hebben inmiddels beiden een puberleeftijd en zitten daarmee in een belangrijke ontwikkelingsfase. De vader heeft het gevoel dat de kinderen baat hebben bij structuur en duidelijkheid en doet zijn best de regels in de thuissituatie te omranden met redenen. De kinderen vinden het ook fijn dat zij momenteel nog tweewekelijks begeleiding krijgen vanuit CLAS. Op het moment dat zij het gevoel hebben dat door de ouders aan hen wordt getrokken, kunnen zij hun verhaal kwijt bij een neutrale derde die kan helpen de situatie voor hen overzichtelijker te maken. De vader merkt dat de moeder nog regelmatig aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] trekt en de kinderen belast met volwassenenproblematiek. Zo stuurde de moeder laatst WhatsApp-berichten naar [minderjarige 1] waarin zij schreef dat zij dacht dat zij doodbloedde en dat de grootvader moederszijde een hartaanval had gehad. [minderjarige 1] is vervolgens zonder medeweten van de vader weggegaan uit school en naar de moeder gegaan. Daar aangekomen, bleek er eigenlijk niets aan de hand te zijn. De moeder veroorzaakt door haar gedragingen regelmatig onrust bij de kinderen en het duurt dan enige tijd voordat het de vader lukt om weer gevoelens van rust en veiligheid te creëren bij de kinderen. Het valt de vader daarnaast op dat de kinderen hun spullen bij de vader soms nog geen vaste plek willen geven, omdat zij niet zeker weten of zij bij hem blijven wonen. De vader ziet ook dat de kinderen vaak leuke contacten hebben met de moeder. Hij benadrukt dat de moeder altijd de moeder van de kinderen blijft en dat hij de contacten tussen de moeder en de kinderen nu en in de toekomst zal blijven stimuleren. Hij hoopt dat de moeder de omgangsregeling in de toekomst structureel zal nakomen.
3.4.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zijn mening niet kenbaar gemaakt.
3.5.
De minderjarige [minderjarige 2] heeft zijn mening niet kenbaar gemaakt.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
4.2.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid over de vraag in welk gezin het kind verder zal opgroeien, die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen. Wat voor een kind een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling, zodat de bepaling van die termijn maatwerk is; precieze termijnen zijn niet te geven. Wel is duidelijk dat een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij past.
4.2.1.
In de wetsgeschiedenis zijn een aantal factoren genoemd die van belang zijn bij de afweging of een gezagsbeëindigende maatregel aangewezen is. Zo moet er duidelijkheid komen over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind, zeker als het al op jonge leeftijd uit huis is geplaatst. Als een thuisplaatsing niet meer mogelijk is, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel. In die gevallen dient aan het belang van het kind bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend. De enkele bereidheid van de ouder met gezag zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing van het kind mag niet doorslaggevend zijn bij toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag.
4.3.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn jarenlang opgegroeid bij de moeder. De moeder is echter als gevolg van haar verslavingsproblematiek niet in staat gebleken de kinderen een stabiele en veilige opvoedingsomgeving te bieden. Zij beschikte bovendien niet over de noodzakelijke opvoedingsvaardigheden en het inzicht om aan te kunnen sluiten bij de leeftijd en de ontwikkeling van de kinderen. [minderjarige 1] heeft dientengevolge jarenlang een verzorgende rol (die alleen bij een ouder past) op zich genomen ten opzichte van [minderjarige 2] en [minderjarige 2] kreeg niet de stimulering en ondersteuning van de moeder geboden die hij nodig had om zich leeftijdsadequaat te kunnen ontwikkelen. Als gevolg van het voorgaande zijn de kinderen uiteindelijk bij beschikking van
25 oktober 2018 middels een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst.
4.4.
Gebleken is dat de voornoemde ontwikkelingsbedreigingen nog onverkort aanwezig zijn. De moeder weigert tot op heden klinische opname in verband met een traject tot detoxificatie. Hoewel zij beweert dat niet langer sprake is van een alcohol- en medicijnenverslaving geeft zij geen toestemming aan Mondriaan om haar behandelgegevens te delen en kunnen de beweringen van de moeder ook niet anderszins worden bevestigd. De ernst van de structurele verslavingsproblematiek van de moeder maakt het onaannemelijk dat zij daarin op eigen kracht een ommekeer heeft kunnen bewerkstellingen. Daar bij komt dat in het kader van de voor de kinderen te waarborgen veiligheid bij de moeder op het punt van haar verslaving geen risico kan worden genomen door aan te nemen dat het inmiddels wel zal zijn “opgelost”. Hoewel de afgelopen jaren in het kader van de ondertoezichtstelling is geprobeerd de pedagogische mogelijkheden van de moeder te versterken, is zij onvoldoende leerbaar gebleken om de gegeven adviezen van de hulpverlening blijvend om te zetten in handelen en een structurele verbetering te bewerkstellingen in haar opvoedingssituatie voor de kinderen. De rechtbank stelt daarmee vast dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van de kinderen en tot nu toe niet in staat is gebleken de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer voor haar rekening te nemen. Zij is niet in staat om te kijken naar de ontwikkelingstaken van de kinderen, wat zij daarin nodig hebben en om hen daarin vanuit haar moederpositie te ondersteunen en te stimuleren. Er zijn geen aanknopingspunten dat daarin verandering te bewerkstelligen is.
4.4.1.
De rechtbank heeft bij deze beoordeling meegewogen dat in het belang van de kinderen niet kan worden verwacht dat de vader middels een procedure zou bewerkstelligen dat hij eenhoofdig gezag over de kinderen krijgt, nu door een dergelijke procedure vanuit de kant van de moeder de strijd tussen ouders zou kunnen oplaaien en een groot beroep zou worden gedaan op de loyaliteit van de beide kinderen. De kinderen zouden daarmee belast worden met volwassenenproblematiek, hetgeen schadelijk voor hun ontwikkeling zou zijn.
4.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds september 2018 bij de vader, bij wie de kinderen zich positief en leeftijdsadequaat ontwikkelen. Uit de rapportage van de raad
– waarin ook de informatie vanuit de GI is opgenomen – volgt dat het perspectief van de kinderen is gelegen bij de vader. De raad heeft echter gesteld dat de moeder graag wil dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in ieder geval voor de helft van de tijd weer bij haar komen wonen en dat zij de kinderen voortdurend belast met deze wens. Niet alleen zijn deze stellingen door de moeder niet betwist, maar deze worden eveneens bevestigd door de reactie van de moeder op het raadsbesluit. Zo volgt uit deze reactie dat de moeder het raadsbesluit heeft besproken met de kinderen, waarbij zij laat weten dat de kinderen het allebei erg vinden dat het zo moet gaan. Volgens de moeder willen de kinderen naar aanleiding van het gesprek met haar toch een gelijkwaardige omgangsregeling met beide ouders en vinden zij het moeilijk om te zien dat hun moeder op deze wijze wordt gestraft. Mede gelet op de bovenstaande reactie van de moeder stelt de rechtbank vast dat het de moeder vanuit haar diepgewortelde – en begrijpelijke – wens voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te willen zorgen niet lukt de kinderen niet belasten met haar wens en het haar evenmin lukt om aan de kinderen duurzaam emotionele toestemming te geven om bij de vader te wonen. De moeder mist het inzicht om de kinderen niet te belasten met het verzoek van de raad en hen niet te laten kiezen tussen hun verblijf bij de vader en de moeder. Niet voor niets hebben de kinderen bij de raad aangegeven dat zij zich niet willen uitlaten over het besluit van de raad om te verzoeken om het gezag van de moeder te beëindigen. Onweersproken is gesteld dat de kinderen last ervaren van de onduidelijkheid rondom hun perspectief en dat zij soms moeite hebben hun verblijf bij de vader te beschouwen als de plek waar zij verder zullen opgroeien. Middels de beëindiging van het gezag kan de kinderen de duidelijkheid worden geboden die zij nodig hebben om zich veilig te kunnen ontwikkelen naar volwassenheid. De gezagsbeëindiging is daarmee proportioneel en in het belang van de kinderen noodzakelijk.
4.6.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn. Daarmee is aan alle criteria als bedoeld in artikel 1:266, lid 1, sub a BW voldaan. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder zal daarom worden toegewezen.
4.7.
De rechtbank wijst er ten overvloede op dat de moeder, óók zonder gezag, belangrijk blijft in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder zal ondanks de beëindiging van het gezag immers altijd de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn. Het is voor zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als de moeder van belang dat de omgangsregeling ook in de toekomst goed blijft verlopen en dat zij als moeder daarin blijft investeren. De moeder hoeft niet bang te zijn dat de vader de kinderen bij haar weg houdt, aangezien de vader ter zitting heeft laten weten dat hij de contacten tussen de moeder en de kinderen stimuleert en ondersteunt.
4.8.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op
[geboortedatum 3] in [geboorteplaats] , over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op
[geboortedatum 2] in [geboorteplaats] ;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 9 februari 2021.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.